08/08/2020, 10:37
Blue kwam traag overeind en Damien zette een paar snelle stappen in haar richting toen hij zag hoeveel moeite die simpele beweging haar kostte. Ze leek echter totaal niet blij om hem te zien en beval hem dat hij niet dichterbij moest komen. Haar stem was rasperig, alsof ze hem al dagen niet gebruikt had. Hij had haar slechts zelden zo gepikeerd meegemaakt.
Haar gezicht was asgrauw weggetrokken. Ze had de strijd tegen het drakenvirus, dat inmiddels eufemistisch ‘het vluchtige gevecht’ werd genoemd, gewonnen, maar duidelijk niet zonder een strijd die al haar krachten had gevergd. Er zaten barstjes in haar bleke lippen en hij vermoedde dat ze niet in Brazilië zo veel was afgevallen. Ze staarde hem aan met ogen die groter leken dan ooit boven haar ingevallen wangen.
Damien stak verontschuldigend zijn handen in de lucht en schuifelde welwillend een stapje achteruit. Het stemde haar niet tevreden. Hij snapte niet waar ze het over had toen ze over haar moeders familie begon, maar zijn zwakke glimlachje verbleekte bij het zien van haar intense blik. Argwaan. Ze was op haar hoede – voor hem?
Verward wilde hij een blik wisselen met de Hospiheks die hem naar de kamer had geleid, maar die was verdwenen. Schijnbaar had ze hen wat privacy willen gunnen. Ze was duidelijk vergeten om hem even in te lichten over de staat waarin Blue zich verkeerde. De golf van opluchting die hij had willen voelen toen Blue wakker was geworden, bleef uit. In plaats daarvan versteende hij, terwijl zich een flits van een herinnering aan hem opdrong, van een van de vele bordjes die hij was gepasseerd op de weg naar haar kamer. Ze lag op de afdeling voor geheugenletsel. Hij had aangenomen dat het kwam door het gebrek aan bedden op de besmettelijkeziektesverdieping, maar ze vroeg hem wie hij was.
Zijn mond was plotseling kurkdroog. ‘Damien,’ hakkelde hij en hij voelde dat hij vuurrood werd. ‘Ik ben Damien… Je huisgenoot.’ Hij vond het te ongemakkelijk om haar erop te moeten wijzen dat ze beste vrienden waren. ‘Weet je nog, Blue? We wonen op een bovenverdieping in Covent Garden.’
Haar gezicht was asgrauw weggetrokken. Ze had de strijd tegen het drakenvirus, dat inmiddels eufemistisch ‘het vluchtige gevecht’ werd genoemd, gewonnen, maar duidelijk niet zonder een strijd die al haar krachten had gevergd. Er zaten barstjes in haar bleke lippen en hij vermoedde dat ze niet in Brazilië zo veel was afgevallen. Ze staarde hem aan met ogen die groter leken dan ooit boven haar ingevallen wangen.
Damien stak verontschuldigend zijn handen in de lucht en schuifelde welwillend een stapje achteruit. Het stemde haar niet tevreden. Hij snapte niet waar ze het over had toen ze over haar moeders familie begon, maar zijn zwakke glimlachje verbleekte bij het zien van haar intense blik. Argwaan. Ze was op haar hoede – voor hem?
Verward wilde hij een blik wisselen met de Hospiheks die hem naar de kamer had geleid, maar die was verdwenen. Schijnbaar had ze hen wat privacy willen gunnen. Ze was duidelijk vergeten om hem even in te lichten over de staat waarin Blue zich verkeerde. De golf van opluchting die hij had willen voelen toen Blue wakker was geworden, bleef uit. In plaats daarvan versteende hij, terwijl zich een flits van een herinnering aan hem opdrong, van een van de vele bordjes die hij was gepasseerd op de weg naar haar kamer. Ze lag op de afdeling voor geheugenletsel. Hij had aangenomen dat het kwam door het gebrek aan bedden op de besmettelijkeziektesverdieping, maar ze vroeg hem wie hij was.
Zijn mond was plotseling kurkdroog. ‘Damien,’ hakkelde hij en hij voelde dat hij vuurrood werd. ‘Ik ben Damien… Je huisgenoot.’ Hij vond het te ongemakkelijk om haar erop te moeten wijzen dat ze beste vrienden waren. ‘Weet je nog, Blue? We wonen op een bovenverdieping in Covent Garden.’