07/08/2020, 12:37
Hoofdstuk 3
Draco was die dag niet met zijn hoofd bij zijn werk. Enerzijds was er natuurlijk de ‘geest’ die zijn gedachten voor een groot deel beheerste. Het ontbijt had overheerlijk gesmaakt, maar er had toch iets gemist. Iemand om het mee te delen. Om mee te praten over wat er in de Ochtendprofeet stond, over wat voor weer het die dag zou gaan worden, over wie de boodschappen zou gaan doen en wie er ‘s avonds zou koken. Over uitstapjes die ze in het weekend zouden kunnen maken en reizen in de zomervakantie. Over toekomstdromen die ze deelden. Al enkele jaren wist Draco dat een huiselijk gezinnetje als dit voor hem een heel stuk minder vanzelfsprekend zou zijn als voor de meeste andere jongens van zijn leeftijd. En niet in de eerste plaats omwille van zijn verleden als dooddoener. Nee, hij werd gewoon niet zo snel verliefd. Niet op vrouwen althans. Hij had zich al een tijd geleden neergelegd bij het feit dat hij gedoemd was om voor altijd alleen te blijven, maar nu had het spook zijn hoop weer aangewakkerd. Hij had gedroomd dat een jonge man naar hem keek terwijl hij lag te slapen; hij had zijn adem bijna kunnen voelen strelen langs zijn gezicht. Of was het geen droom geweest? Hij had in elk geval zijn ogen niet durven openen uit schrik dat het allemaal niet echt zou zijn. Als het niet zo vreselijk belachelijk was, zou hij gaan denken dat hij gevoelens begon te ontwikkelen voor het spook in zijn huis.
Dit was echter niet het enige wat hem bezig hield. Het tweede was de gezondheidstoestand van zijn moeder. Al maanden was die vrijwel onveranderd, maar vanochtend was er plots toch iets veranderd. Toen hij haar kamer was binnengekomen met haar ontbijt die ochtend had ze rechtop gezeten in bed en naar haar toverstaf gevraagd. Hij wist dat hij blij zou moeten zijn omdat het erop leek dat ze zich beter voelde, maar ergens knaagde er iets. Was het omdat hij niet wilde dat zijn moeder ‘zijn’ spook zou ontdekken? Of was er iets anders aan de situatie dat hem zorgen baarde? Het was pas een heel stuk later op de dag dat bleek dat zijn argwanende gevoel terecht was geweest.
Harry zat in Malfidus’ gemakkelijke stoel de Ochtendprofeet te doorbladeren toen een vreemde geur zijn neusgaten prikkelde. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Was de broodrooster blijven aanstaan? Hij liep naar de keuken, maar kon daar niets vinden dat de brandgeur kon verklaren. Het moest van ergens anders in het huis komen.
Hij liep de woonkamer weer door en trok de deur naar de ruime hal open. Hij kon een hoestbui niet bedwingen toen de rook zijn luchtwegen binnen drong. Wat was er aan de hand? Zo te zien was er brand uitgebroken in het landhuis. De rook kwam van de bovenverdieping.
“Shit, Malfidus’ moeder,” bedacht hij.
Met zijn toverstaf in de hand om zo nodig een blusbezwering uit te spreken, ging hij voorzichtig de trap op naar boven. Een paar tellen later bevond hij zich midden in een zee van vuur. Herinneringen aan de Kamer van Hoge Nood tijdens dat laatste gevecht drongen zich aan hem op. Malfidus was daar ook geweest toen. Hij herinnerde zich nog hoe het voelde om de Zwadderaar achter op zijn bezem te hebben, met zijn armen om hem heen geslagen. Gek dat hij daar toen amper acht op had geslagen, terwijl hij nu zou wensen dat hij dat lichaam weer tegen het zijne kon voelen. Gelukkig was het deze keer een gewone brand en geen Duivelsvuur. Zijn Aguamenti kon het vuur deze keer wel enigszins bedwingen. Hij vond Narcissa in haar slaapkamer. Ze had haar toverstaf in haar hand geklemd en in haar ogen blonk een waanzinnige glans. De lange overgordijnen in haar kamer leken de haard van het vuur te zijn. Harry wilde de vlammen doven, maar hij kreeg de kans niet. Narcissa probeerde hem te vervloeken en hij kon maar net op tijd een protego-spreuk gebruiken om de vloek af te weren.
“Expelliarmus!” schreeuwde hij. Haar toverstaf vloog uit haar handen. Een Lamstraal deed haar achterover op het bed vallen.
Harry probeerde de vlammen verder te doven, maar het waren er te veel. Er zat niks anders op dan te vluchten. Hij legde Narcissa’s bewegingsloze lichaam over zijn schouder en wilde de kamer uitlopen. De houten vloer van de kamer was echter intussen zo verzwakt door de hitte en de vlammen dat hij hun gecombineerde gewicht niet meer kon dragen. Op het moment dat hij door de vloer zakte met Narcissa in zijn armen deed Harry wat zijn tovenaarsinstinct hem ingaf. Hij Verdwijnselde.
Pas toen hij in de hal van het Sint-Holisto’s Hospitaal voor Magische Ziekten en Zwakten terug Verschijnselde, besefte hij dat het eigenlijk niet mogelijk was om uit het huis te Verdwijnselen. Hij had er tijdens zijn vlucht niet bij stilgestaan, maar was in elk geval blij dat het gelukt was. Wie weet wat er anders gebeurd was.
“En hoe kan ik u hel-?”
De woorden bleven in zijn keel steken, toen Draco zag wie hij voor zich had.
“Moeder? En… Potter? Wat…?”
“Ik kan het uitleggen,” zei Harry Potter. “Hoop ik,” mompelde hij er achteraan. “Maar je moet nu eerst naar je moeder kijken. Ze kreeg veel rook binnen.”
Draco wilde kwaad zijn op Potter, de natuurlijke reflex die op Zweinstein altijd zijn relatie met de Griffoendor bepaald had, maar hij slaagde er niet in. De Uitverkorene had blijkbaar weer de held moeten uithangen, iets waaraan Draco altijd een hekel had gehad, tot het moment dat Harry’s heldendaad hem en Karel uit het Duivelsvuur gered had. En nu stond hij hier met zijn moeder in zijn armen en aan de zwarte vegen op hun gezicht en de brandgaten in hun kleren te zien, was er alweer vuur aan te pas gekomen.
Even wist Draco niet wat te doen. Hij was totaal de kluts kwijt en hij wist niet of dat eerder kwam omdat zijn moeder in Sint-Holisto was of omdat het Harry Potter was die haar gebracht had. Vooral om de overduidelijke implicatie die dat had: de klopgeest in zijn huis, wiens gezelschap hij was beginnen op prijs te stellen, was de jongen - of man intussen - die hij tijdens zijn schooltijd zijn aartsvijand genoemd had. Duizenden vragen en gedachten schoten door zijn hoofd, maar die zouden moeten wachten. Eerst moest hij ervoor zorgen dat zijn moeder in orde was.
Hij nam haar bewusteloze lichaam over van Potter en legde haar op een bed neer. Intussen kwam de Heler van dienst een kijkje nemen.
“Dit is jouw moeder, toch?”
“Ja, Heler Knightley,” zei Draco.
“Wat is er gebeurd?” vroeg de Heler.
“Ik weet het niet precies,” zei Draco. “Ze is al een hele tijd depressief, al sinds mijn vader naar A-… sinds mijn vader weg is. Ik wilde al lang dat ze zich liet helpen, maar ze weigerde. Ze wilde niemand zien en al zeker geen Heler. Ik had net het idee dat ze vanmorgen iets beter was, ze was wakker, heeft gegeten en vroeg haar toverstaf. Maar…” Hij keek vragend naar Harry voor de rest van het verhaal.
“Voor zover ik weet gebruikte ze haar toverstaf om de gordijnen in haar kamer in brand te steken,” vertelde deze.
“Een zelfmoordpoging?” vroeg de Heler.
“Ik vermoed het,” zei Harry.
Draco beet op zijn lip. Als hij dat geweten had, had hij haar nooit haar toverstaf gegeven. Had hij dat kunnen weten? Bij Zalazar, hij was haar zoon, dit had hij toch moeten zien aankomen? Hoe had hij zo blind kunnen zijn? Hij voelde zich oneindig schuldig.
“Komt alles goed met haar?” vroeg hij aarzelend, bang voor het antwoord.
“Ik zal voor haar doen wat ik kan,” zei Heler Knightley. “De brand en rook overleeft ze wel, we zijn er op tijd bij. De depressie… Wel, dat wordt afwachten. Maar het is in elk geval goed dat ze nu hier is, dan kunnen we in elk geval proberen haar te helpen. We hebben goede Psy-Helers.”
Draco knikte langzaam. Het was al een hele opluchting dat de Heler dacht dat ze haar verwondingen nu in elk geval zou overleven. En het was ook een opluchting dat hij er niet meer alleen voor stond, dat er nu Helers waren die zich om haar zouden bekommeren.
“Waarom neem jij je vriend niet even mee naar hiernaast,” zei de Heler. “Je kan hier nu toch even niets doen voor je moeder. Je kan beter wat brandwondenzalf op zijn wonden doen.”
Vriend? Draco had niet meteen door over wie de Heler het had. Het was pas toen Potter reageerde, dat hij het begreep. Oh ja, mijn klopgeest. Hij ziet er eigenlijk best stoer uit met die zwarte vegen op zijn gezicht.
Even later zat Harry op een onderzoekstafel in een vrij lokaal, terwijl Draco zalf aanbracht op een paar toch wel best pijnlijke brandwonden. De zalf was een oranje goedje dat vreselijk stonk, maar dat gelukkig wel snel verlichting bracht. Draco vermeed angstvallig oogcontact terwijl hij geconcentreerd met de zalf bezig was, maar Harry kon toch een paar keer een glimp van die lichtgrijze ogen opvangen en het bezorgde hem een vreemd, maar niet onaangenaam gevoel ter hoogte van zijn maag.
Zoals hij al vreesde, zou hij nu met een verklaring op de proppen moeten komen.
“Dus jij was al die tijd al in mijn huis,” zei Draco. “Ik werd niet gek.”
“Nee,” zei Harry. “Je werd niet gek.”
“Hoe?”
“Onzichtbaarheidsmantel.”
Draco knikte begrijpend.
“Die had je zeker op Zweinstein ook al?”
“Ja.”
“Dat verklaart een hoop.”
“Je wil zeker ook weten waarom ik in je huis was?” vroeg Harry. “Ik moest iets controleren voor het Ministerie en ik kon wel Verschijnselen in je huis, maar toen kon ik niet meer weg Verdwijnselen. Ik…”
“Shht,” zei Draco en hij legde een vinger op Harry’s lippen. “Ik wil het niet weten. Ik ben blij dat je er was. Wie weet wat er anders met mijn moeder gebeurd was.” Hij aarzelde. Voorzichtig voegde hij er aan toe: “Daarbij… Ik was wel een beetje gesteld geraakt op mijn klopgeest. Nu ga ik weer zelf mijn ontbijt moeten maken.”
Harry glimlachte en vertrok meteen zijn gezicht in een pijnlijke grimas. Er zat een brandwonde net onder zijn lip waar Draco nog niet van zijn verlichtende zalf op gesmeerd had.
Draco zag het en bracht de spatel met de oranje zalf er naartoe. Harry hield hem tegen door zijn hand op zijn pols te leggen. Het was een heel gewaagde actie die hij nu zou gaan doen, maar hij had niets te verliezen. Het ergste wat er kon gebeuren was dat hij en Draco weer aartsvijanden zouden worden. Geen verschil met vroeger dus. Hij wist niet waar hij de moed vandaan haalde, zelfs niet als Griffoendor zijnde, maar hij deed het toch.
“Kusje op om het te genezen?”
Draco keek hem verrast, maar niet onwillig aan.
Draco was die dag niet met zijn hoofd bij zijn werk. Enerzijds was er natuurlijk de ‘geest’ die zijn gedachten voor een groot deel beheerste. Het ontbijt had overheerlijk gesmaakt, maar er had toch iets gemist. Iemand om het mee te delen. Om mee te praten over wat er in de Ochtendprofeet stond, over wat voor weer het die dag zou gaan worden, over wie de boodschappen zou gaan doen en wie er ‘s avonds zou koken. Over uitstapjes die ze in het weekend zouden kunnen maken en reizen in de zomervakantie. Over toekomstdromen die ze deelden. Al enkele jaren wist Draco dat een huiselijk gezinnetje als dit voor hem een heel stuk minder vanzelfsprekend zou zijn als voor de meeste andere jongens van zijn leeftijd. En niet in de eerste plaats omwille van zijn verleden als dooddoener. Nee, hij werd gewoon niet zo snel verliefd. Niet op vrouwen althans. Hij had zich al een tijd geleden neergelegd bij het feit dat hij gedoemd was om voor altijd alleen te blijven, maar nu had het spook zijn hoop weer aangewakkerd. Hij had gedroomd dat een jonge man naar hem keek terwijl hij lag te slapen; hij had zijn adem bijna kunnen voelen strelen langs zijn gezicht. Of was het geen droom geweest? Hij had in elk geval zijn ogen niet durven openen uit schrik dat het allemaal niet echt zou zijn. Als het niet zo vreselijk belachelijk was, zou hij gaan denken dat hij gevoelens begon te ontwikkelen voor het spook in zijn huis.
Dit was echter niet het enige wat hem bezig hield. Het tweede was de gezondheidstoestand van zijn moeder. Al maanden was die vrijwel onveranderd, maar vanochtend was er plots toch iets veranderd. Toen hij haar kamer was binnengekomen met haar ontbijt die ochtend had ze rechtop gezeten in bed en naar haar toverstaf gevraagd. Hij wist dat hij blij zou moeten zijn omdat het erop leek dat ze zich beter voelde, maar ergens knaagde er iets. Was het omdat hij niet wilde dat zijn moeder ‘zijn’ spook zou ontdekken? Of was er iets anders aan de situatie dat hem zorgen baarde? Het was pas een heel stuk later op de dag dat bleek dat zijn argwanende gevoel terecht was geweest.
*
Harry zat in Malfidus’ gemakkelijke stoel de Ochtendprofeet te doorbladeren toen een vreemde geur zijn neusgaten prikkelde. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Was de broodrooster blijven aanstaan? Hij liep naar de keuken, maar kon daar niets vinden dat de brandgeur kon verklaren. Het moest van ergens anders in het huis komen.
Hij liep de woonkamer weer door en trok de deur naar de ruime hal open. Hij kon een hoestbui niet bedwingen toen de rook zijn luchtwegen binnen drong. Wat was er aan de hand? Zo te zien was er brand uitgebroken in het landhuis. De rook kwam van de bovenverdieping.
“Shit, Malfidus’ moeder,” bedacht hij.
Met zijn toverstaf in de hand om zo nodig een blusbezwering uit te spreken, ging hij voorzichtig de trap op naar boven. Een paar tellen later bevond hij zich midden in een zee van vuur. Herinneringen aan de Kamer van Hoge Nood tijdens dat laatste gevecht drongen zich aan hem op. Malfidus was daar ook geweest toen. Hij herinnerde zich nog hoe het voelde om de Zwadderaar achter op zijn bezem te hebben, met zijn armen om hem heen geslagen. Gek dat hij daar toen amper acht op had geslagen, terwijl hij nu zou wensen dat hij dat lichaam weer tegen het zijne kon voelen. Gelukkig was het deze keer een gewone brand en geen Duivelsvuur. Zijn Aguamenti kon het vuur deze keer wel enigszins bedwingen. Hij vond Narcissa in haar slaapkamer. Ze had haar toverstaf in haar hand geklemd en in haar ogen blonk een waanzinnige glans. De lange overgordijnen in haar kamer leken de haard van het vuur te zijn. Harry wilde de vlammen doven, maar hij kreeg de kans niet. Narcissa probeerde hem te vervloeken en hij kon maar net op tijd een protego-spreuk gebruiken om de vloek af te weren.
“Expelliarmus!” schreeuwde hij. Haar toverstaf vloog uit haar handen. Een Lamstraal deed haar achterover op het bed vallen.
Harry probeerde de vlammen verder te doven, maar het waren er te veel. Er zat niks anders op dan te vluchten. Hij legde Narcissa’s bewegingsloze lichaam over zijn schouder en wilde de kamer uitlopen. De houten vloer van de kamer was echter intussen zo verzwakt door de hitte en de vlammen dat hij hun gecombineerde gewicht niet meer kon dragen. Op het moment dat hij door de vloer zakte met Narcissa in zijn armen deed Harry wat zijn tovenaarsinstinct hem ingaf. Hij Verdwijnselde.
Pas toen hij in de hal van het Sint-Holisto’s Hospitaal voor Magische Ziekten en Zwakten terug Verschijnselde, besefte hij dat het eigenlijk niet mogelijk was om uit het huis te Verdwijnselen. Hij had er tijdens zijn vlucht niet bij stilgestaan, maar was in elk geval blij dat het gelukt was. Wie weet wat er anders gebeurd was.
*
“En hoe kan ik u hel-?”
De woorden bleven in zijn keel steken, toen Draco zag wie hij voor zich had.
“Moeder? En… Potter? Wat…?”
“Ik kan het uitleggen,” zei Harry Potter. “Hoop ik,” mompelde hij er achteraan. “Maar je moet nu eerst naar je moeder kijken. Ze kreeg veel rook binnen.”
Draco wilde kwaad zijn op Potter, de natuurlijke reflex die op Zweinstein altijd zijn relatie met de Griffoendor bepaald had, maar hij slaagde er niet in. De Uitverkorene had blijkbaar weer de held moeten uithangen, iets waaraan Draco altijd een hekel had gehad, tot het moment dat Harry’s heldendaad hem en Karel uit het Duivelsvuur gered had. En nu stond hij hier met zijn moeder in zijn armen en aan de zwarte vegen op hun gezicht en de brandgaten in hun kleren te zien, was er alweer vuur aan te pas gekomen.
Even wist Draco niet wat te doen. Hij was totaal de kluts kwijt en hij wist niet of dat eerder kwam omdat zijn moeder in Sint-Holisto was of omdat het Harry Potter was die haar gebracht had. Vooral om de overduidelijke implicatie die dat had: de klopgeest in zijn huis, wiens gezelschap hij was beginnen op prijs te stellen, was de jongen - of man intussen - die hij tijdens zijn schooltijd zijn aartsvijand genoemd had. Duizenden vragen en gedachten schoten door zijn hoofd, maar die zouden moeten wachten. Eerst moest hij ervoor zorgen dat zijn moeder in orde was.
Hij nam haar bewusteloze lichaam over van Potter en legde haar op een bed neer. Intussen kwam de Heler van dienst een kijkje nemen.
“Dit is jouw moeder, toch?”
“Ja, Heler Knightley,” zei Draco.
“Wat is er gebeurd?” vroeg de Heler.
“Ik weet het niet precies,” zei Draco. “Ze is al een hele tijd depressief, al sinds mijn vader naar A-… sinds mijn vader weg is. Ik wilde al lang dat ze zich liet helpen, maar ze weigerde. Ze wilde niemand zien en al zeker geen Heler. Ik had net het idee dat ze vanmorgen iets beter was, ze was wakker, heeft gegeten en vroeg haar toverstaf. Maar…” Hij keek vragend naar Harry voor de rest van het verhaal.
“Voor zover ik weet gebruikte ze haar toverstaf om de gordijnen in haar kamer in brand te steken,” vertelde deze.
“Een zelfmoordpoging?” vroeg de Heler.
“Ik vermoed het,” zei Harry.
Draco beet op zijn lip. Als hij dat geweten had, had hij haar nooit haar toverstaf gegeven. Had hij dat kunnen weten? Bij Zalazar, hij was haar zoon, dit had hij toch moeten zien aankomen? Hoe had hij zo blind kunnen zijn? Hij voelde zich oneindig schuldig.
“Komt alles goed met haar?” vroeg hij aarzelend, bang voor het antwoord.
“Ik zal voor haar doen wat ik kan,” zei Heler Knightley. “De brand en rook overleeft ze wel, we zijn er op tijd bij. De depressie… Wel, dat wordt afwachten. Maar het is in elk geval goed dat ze nu hier is, dan kunnen we in elk geval proberen haar te helpen. We hebben goede Psy-Helers.”
Draco knikte langzaam. Het was al een hele opluchting dat de Heler dacht dat ze haar verwondingen nu in elk geval zou overleven. En het was ook een opluchting dat hij er niet meer alleen voor stond, dat er nu Helers waren die zich om haar zouden bekommeren.
“Waarom neem jij je vriend niet even mee naar hiernaast,” zei de Heler. “Je kan hier nu toch even niets doen voor je moeder. Je kan beter wat brandwondenzalf op zijn wonden doen.”
Vriend? Draco had niet meteen door over wie de Heler het had. Het was pas toen Potter reageerde, dat hij het begreep. Oh ja, mijn klopgeest. Hij ziet er eigenlijk best stoer uit met die zwarte vegen op zijn gezicht.
*
Even later zat Harry op een onderzoekstafel in een vrij lokaal, terwijl Draco zalf aanbracht op een paar toch wel best pijnlijke brandwonden. De zalf was een oranje goedje dat vreselijk stonk, maar dat gelukkig wel snel verlichting bracht. Draco vermeed angstvallig oogcontact terwijl hij geconcentreerd met de zalf bezig was, maar Harry kon toch een paar keer een glimp van die lichtgrijze ogen opvangen en het bezorgde hem een vreemd, maar niet onaangenaam gevoel ter hoogte van zijn maag.
Zoals hij al vreesde, zou hij nu met een verklaring op de proppen moeten komen.
“Dus jij was al die tijd al in mijn huis,” zei Draco. “Ik werd niet gek.”
“Nee,” zei Harry. “Je werd niet gek.”
“Hoe?”
“Onzichtbaarheidsmantel.”
Draco knikte begrijpend.
“Die had je zeker op Zweinstein ook al?”
“Ja.”
“Dat verklaart een hoop.”
“Je wil zeker ook weten waarom ik in je huis was?” vroeg Harry. “Ik moest iets controleren voor het Ministerie en ik kon wel Verschijnselen in je huis, maar toen kon ik niet meer weg Verdwijnselen. Ik…”
“Shht,” zei Draco en hij legde een vinger op Harry’s lippen. “Ik wil het niet weten. Ik ben blij dat je er was. Wie weet wat er anders met mijn moeder gebeurd was.” Hij aarzelde. Voorzichtig voegde hij er aan toe: “Daarbij… Ik was wel een beetje gesteld geraakt op mijn klopgeest. Nu ga ik weer zelf mijn ontbijt moeten maken.”
Harry glimlachte en vertrok meteen zijn gezicht in een pijnlijke grimas. Er zat een brandwonde net onder zijn lip waar Draco nog niet van zijn verlichtende zalf op gesmeerd had.
Draco zag het en bracht de spatel met de oranje zalf er naartoe. Harry hield hem tegen door zijn hand op zijn pols te leggen. Het was een heel gewaagde actie die hij nu zou gaan doen, maar hij had niets te verliezen. Het ergste wat er kon gebeuren was dat hij en Draco weer aartsvijanden zouden worden. Geen verschil met vroeger dus. Hij wist niet waar hij de moed vandaan haalde, zelfs niet als Griffoendor zijnde, maar hij deed het toch.
“Kusje op om het te genezen?”
Draco keek hem verrast, maar niet onwillig aan.