07/08/2020, 12:15
Hoofdstuk 1
De eerste keer dat Draco iets vreemds opmerkte, was aan het einde van de zomer. Het was niks wereldschokkends, maar sinds de oorlog was hij nu eenmaal alerter voor alles wat er om hem heen gebeurde. De constante waakzaamheid die Dwaaloog Dolleman ooit gepredikt had en die tijdens de oorlog een noodzaak was geweest om te overleven, was nooit meer helemaal weggegaan. Anders was het hem vast niet opgevallen dat de Ochtendprofeet netjes dubbelgevouwen, maar een beetje schuin op de keukentafel lag, terwijl hij hem altijd recht legde, met de onderrand evenwijdig aan de rand van de tafel. Automatisch stak hij zijn hand uit om de krant recht te leggen. Harry Potter zwaaide naar hem vanaf de foto op de voorpagina van de krant, die bij een artikel hoorde over het verschijnen van de zoveelste biografie over de Jongen Die Bleef Leven. Het was duidelijk komkommertijd in de toverwereld, bedacht Draco, als dit nu ook al voorpaginanieuws was.
Op het moment zelf maakte hij zichzelf wijs dat hij de krant vast zelf niet goed had gelegd, hij was die ochtend behoorlijk gehaast geweest. Of misschien was hij er nog tegen geweest zonder het te merken toen hij de tafel had afgeruimd. Het was pas in de maanden die volgden dat hij begon te beseffen dat het incident met de krant het eerste in een lange rij was geweest.
Het begon met kleine dingen, voorwerpen waarvan Draco de indruk had dat ze zich verplaatst hadden toen hij terug thuis kwam na een zware werkdag. Na de oorlog had hij de opleiding Magische Verpleegkunde aangevat en nu liep hij stage in Sint-Holisto’s. Zijn moeder had het maar een vreemde keuze gevonden voor hem en tegen zijn vader had hij er zelfs nog niets over gezegd. Die laatste zat in Azkaban sinds het einde van de oorlog. Zijn moeder was onschuldig bevonden omdat ze Harry Potter op het einde geholpen had, gered zelfs, en hijzelf was er met een taakstraf vanaf gekomen. Hij had enkele maanden moeten helpen in Sint-Holisto’s en dat was waardoor hij geïnteresseerd was geraakt in het beroep van Verpleger. Het wás inderdaad een vreemde keuze voor hem. Als iemand van zijn vrienden in Zwadderich hem gezegd zou hebben toen ze nog op Zweinstein zaten dat hij uiteindelijk Verpleegkunde zou gaan studeren, had hij die waarschijnlijk ter plekke vervloekt, maar nu voelde het goed. Het voelde aan als iets dat hij moest doen om de dingen die hij tijdens zijn tijd als Dooddoener had gedaan, goed te maken. Het was hard werken, maar dat vond hij niet erg. Hij had het liever zo. Als hij vermoeid thuis kwam, viel hij makkelijker in slaap, zonder dat de gruwels die hij gezien had als aanhanger van Voldemort zich eindeloos herhaalden in zijn hoofd.
Alleen begon er nu iets nieuws door zijn hoofd te spoken. Letterlijk, want hij kreeg hoe langer hoe meer het idee dat er een geest rondwaarde in Villa Malfidus. Een klopgeest. Een andere verklaring voor de voorwerpen die van plaats veranderden had hij in eerste instantie niet. Een huiself hadden ze al lang niet meer gehad, sinds Dobby weg was, en zijn moeder kwam haar eigen vertrekken niet uit. Die kwam eigenlijk amper haar bed uit. Sinds haar echtgenoot in Azkaban was opgesloten, was ze ernstig depressief en als Draco haar niet elke dag eten bracht, zou ze waarschijnlijk gewoon verhongeren. Draco had haar al een paar keer gesproken over hulp zoeken, bij een Heler gaan of misschien zelfs een opname in Sint-Holisto’s, maar daar was zijn moeder absoluut niet voor te vinden. Ze was dan misschien wel haar levenslust kwijt, maar niet haar trots. Zij was het dus ook niet die overdag ronddwaalde door de kamers van het huis.
In het begin kon Draco zich nog voorhouden dat hij het zich inbeeldde. Dat de stress en vermoeidheid van een hele dag werken hem parten speelde, hem dingen deed zien die er niet waren. In het begin waren het dan ook kleine dingen. Een kussen dat op een andere plaats in de zetel lag, een boek dat open had gelegen en nu dicht was, een schilderij aan de muur dat plots een tikje scheef hing. Allemaal dingen waarover hij nog tegen zichzelf kon zeggen dat hij zich vergist had, dat hij zelf dat kussen verlegd had, dat hij zelf dat boek had dichtgedaan, dat hij zelf tegen dat schilderij geweest was.
Het was ook niet dagelijks. Eerder één keer per week of zelfs één keer om de twee weken. Het werd herfst en alles wat Draco kon doen was tegen zichzelf blijven zeggen dat hij dingen zag die er niet waren, dat het zijn eigen geest was die hem voor de gek hield. Tegen het einde van november werd het echter onmogelijk om te blijven ontkennen dat er iets meer aan de hand was dan hijzelf die zijn verstand aan het verliezen was. Zo lang het ging om kleine dingen die van plaats leken te veranderen kon hij er nog vanuit gaan dat het zijn verbeelding was. Nu werden er echter dingen gedaan voor hem.
Het begon ook weer met kleine dingen. Op een avond kwam hij thuis en waren alle kamerplanten gedraaid. Hij had de avond ervoor al opgemerkt dat ze scheef aan het groeien waren, omdat ze naar het licht op zoek gingen, maar hij had toen niet meer de fut gehad om het ook zelf te doen. Nu hij erover nadacht meende hij zich wel te herinneren dat hij hardop tegen zichzelf gezegd had dat hij dat de volgende dag zou moeten doen. Maar hij was dan wel een tovenaar, hij wist goed genoeg dat hij niet de macht had om zulke dingen te laten gebeuren enkel omdat hij ze hardop dacht.
Zijn eerste idee was dat het beter ging met zijn moeder. Toen hij haar haar avondmaal bracht, vroeg hij er haar dan ook naar.
“Ben jij beneden geweest, moeder?”
“Beneden?” vroeg ze. “Nee, enkel hier.”
“Dus jij hebt niet de planten gedraaid?”
Ze schudde langzaam haar hoofd.
“Waarom zou ik dat doen?” vroeg ze.
Draco haalde zijn schouders op. Even had hij gehoopt dat het beter met haar ging, maar hij zou dus op zoek moeten naar een andere verklaring. Het idee van een klopgeest kwam steeds meer op de voorgrond te staan.
Gedurende een week gebeurde er opnieuw helemaal niets. Alsof de ‘klopgeest’ vreesde dat hij te ver was gegaan en bang was om betrapt te worden. Een week later merkte hij dat de schoenen die hij de vorige avond bij de zetel had uitgeschopt na een vermoeiende werkdag, op hun plaats in de kast waren gezet. En wat meer was, hij had de indruk dat ze ook gepoetst waren. Weer een dag of vijf later was de vaat gedaan toen hij thuiskwam. En elke keer wist zijn moeder van niets. De indringer werd duidelijk steeds brutaler. Zou het een huiself zijn die zichzelf aanbood om voor hem te komen werken. Als hij eerlijk was zou hij niet lang aarzelen om hem of haar dan aan te nemen, momenteel deed hij het hele huishouden op zijn eentje en dat was te zien aan de kamers van het huis. De zitkamer, de keuken, de badkamer en zijn eigen slaapkamer wist hij nog wel relatief schoon te houden, maar voor de rest had hij geen fut meer naast alles wat hij al deed. Er waren heel wat kamers in Villa Malfidus die al langer dan een jaar geen bezem of stofdoek meer gezien hadden. Draco was niet zo een kei in schoonmaakspreuken. Maar als het een huiself was, waarom deed die dan alles stiekem terwijl hij weg was? Dat hield geen steek. Nee, de huiself-theorie was niet zo waarschijnlijk. Maar wat was het dan wel?
De hele avond zat Draco te piekeren over een manier om het ‘spook’ te betrappen. Uiteindelijk viel hij in slaap op de bank, nog steeds zonder plan. De volgende ochtend lag er een dekentje over hem heen en stond er ontbijt voor hem klaar.
De eerste keer dat Draco iets vreemds opmerkte, was aan het einde van de zomer. Het was niks wereldschokkends, maar sinds de oorlog was hij nu eenmaal alerter voor alles wat er om hem heen gebeurde. De constante waakzaamheid die Dwaaloog Dolleman ooit gepredikt had en die tijdens de oorlog een noodzaak was geweest om te overleven, was nooit meer helemaal weggegaan. Anders was het hem vast niet opgevallen dat de Ochtendprofeet netjes dubbelgevouwen, maar een beetje schuin op de keukentafel lag, terwijl hij hem altijd recht legde, met de onderrand evenwijdig aan de rand van de tafel. Automatisch stak hij zijn hand uit om de krant recht te leggen. Harry Potter zwaaide naar hem vanaf de foto op de voorpagina van de krant, die bij een artikel hoorde over het verschijnen van de zoveelste biografie over de Jongen Die Bleef Leven. Het was duidelijk komkommertijd in de toverwereld, bedacht Draco, als dit nu ook al voorpaginanieuws was.
Op het moment zelf maakte hij zichzelf wijs dat hij de krant vast zelf niet goed had gelegd, hij was die ochtend behoorlijk gehaast geweest. Of misschien was hij er nog tegen geweest zonder het te merken toen hij de tafel had afgeruimd. Het was pas in de maanden die volgden dat hij begon te beseffen dat het incident met de krant het eerste in een lange rij was geweest.
Het begon met kleine dingen, voorwerpen waarvan Draco de indruk had dat ze zich verplaatst hadden toen hij terug thuis kwam na een zware werkdag. Na de oorlog had hij de opleiding Magische Verpleegkunde aangevat en nu liep hij stage in Sint-Holisto’s. Zijn moeder had het maar een vreemde keuze gevonden voor hem en tegen zijn vader had hij er zelfs nog niets over gezegd. Die laatste zat in Azkaban sinds het einde van de oorlog. Zijn moeder was onschuldig bevonden omdat ze Harry Potter op het einde geholpen had, gered zelfs, en hijzelf was er met een taakstraf vanaf gekomen. Hij had enkele maanden moeten helpen in Sint-Holisto’s en dat was waardoor hij geïnteresseerd was geraakt in het beroep van Verpleger. Het wás inderdaad een vreemde keuze voor hem. Als iemand van zijn vrienden in Zwadderich hem gezegd zou hebben toen ze nog op Zweinstein zaten dat hij uiteindelijk Verpleegkunde zou gaan studeren, had hij die waarschijnlijk ter plekke vervloekt, maar nu voelde het goed. Het voelde aan als iets dat hij moest doen om de dingen die hij tijdens zijn tijd als Dooddoener had gedaan, goed te maken. Het was hard werken, maar dat vond hij niet erg. Hij had het liever zo. Als hij vermoeid thuis kwam, viel hij makkelijker in slaap, zonder dat de gruwels die hij gezien had als aanhanger van Voldemort zich eindeloos herhaalden in zijn hoofd.
Alleen begon er nu iets nieuws door zijn hoofd te spoken. Letterlijk, want hij kreeg hoe langer hoe meer het idee dat er een geest rondwaarde in Villa Malfidus. Een klopgeest. Een andere verklaring voor de voorwerpen die van plaats veranderden had hij in eerste instantie niet. Een huiself hadden ze al lang niet meer gehad, sinds Dobby weg was, en zijn moeder kwam haar eigen vertrekken niet uit. Die kwam eigenlijk amper haar bed uit. Sinds haar echtgenoot in Azkaban was opgesloten, was ze ernstig depressief en als Draco haar niet elke dag eten bracht, zou ze waarschijnlijk gewoon verhongeren. Draco had haar al een paar keer gesproken over hulp zoeken, bij een Heler gaan of misschien zelfs een opname in Sint-Holisto’s, maar daar was zijn moeder absoluut niet voor te vinden. Ze was dan misschien wel haar levenslust kwijt, maar niet haar trots. Zij was het dus ook niet die overdag ronddwaalde door de kamers van het huis.
In het begin kon Draco zich nog voorhouden dat hij het zich inbeeldde. Dat de stress en vermoeidheid van een hele dag werken hem parten speelde, hem dingen deed zien die er niet waren. In het begin waren het dan ook kleine dingen. Een kussen dat op een andere plaats in de zetel lag, een boek dat open had gelegen en nu dicht was, een schilderij aan de muur dat plots een tikje scheef hing. Allemaal dingen waarover hij nog tegen zichzelf kon zeggen dat hij zich vergist had, dat hij zelf dat kussen verlegd had, dat hij zelf dat boek had dichtgedaan, dat hij zelf tegen dat schilderij geweest was.
Het was ook niet dagelijks. Eerder één keer per week of zelfs één keer om de twee weken. Het werd herfst en alles wat Draco kon doen was tegen zichzelf blijven zeggen dat hij dingen zag die er niet waren, dat het zijn eigen geest was die hem voor de gek hield. Tegen het einde van november werd het echter onmogelijk om te blijven ontkennen dat er iets meer aan de hand was dan hijzelf die zijn verstand aan het verliezen was. Zo lang het ging om kleine dingen die van plaats leken te veranderen kon hij er nog vanuit gaan dat het zijn verbeelding was. Nu werden er echter dingen gedaan voor hem.
Het begon ook weer met kleine dingen. Op een avond kwam hij thuis en waren alle kamerplanten gedraaid. Hij had de avond ervoor al opgemerkt dat ze scheef aan het groeien waren, omdat ze naar het licht op zoek gingen, maar hij had toen niet meer de fut gehad om het ook zelf te doen. Nu hij erover nadacht meende hij zich wel te herinneren dat hij hardop tegen zichzelf gezegd had dat hij dat de volgende dag zou moeten doen. Maar hij was dan wel een tovenaar, hij wist goed genoeg dat hij niet de macht had om zulke dingen te laten gebeuren enkel omdat hij ze hardop dacht.
Zijn eerste idee was dat het beter ging met zijn moeder. Toen hij haar haar avondmaal bracht, vroeg hij er haar dan ook naar.
“Ben jij beneden geweest, moeder?”
“Beneden?” vroeg ze. “Nee, enkel hier.”
“Dus jij hebt niet de planten gedraaid?”
Ze schudde langzaam haar hoofd.
“Waarom zou ik dat doen?” vroeg ze.
Draco haalde zijn schouders op. Even had hij gehoopt dat het beter met haar ging, maar hij zou dus op zoek moeten naar een andere verklaring. Het idee van een klopgeest kwam steeds meer op de voorgrond te staan.
Gedurende een week gebeurde er opnieuw helemaal niets. Alsof de ‘klopgeest’ vreesde dat hij te ver was gegaan en bang was om betrapt te worden. Een week later merkte hij dat de schoenen die hij de vorige avond bij de zetel had uitgeschopt na een vermoeiende werkdag, op hun plaats in de kast waren gezet. En wat meer was, hij had de indruk dat ze ook gepoetst waren. Weer een dag of vijf later was de vaat gedaan toen hij thuiskwam. En elke keer wist zijn moeder van niets. De indringer werd duidelijk steeds brutaler. Zou het een huiself zijn die zichzelf aanbood om voor hem te komen werken. Als hij eerlijk was zou hij niet lang aarzelen om hem of haar dan aan te nemen, momenteel deed hij het hele huishouden op zijn eentje en dat was te zien aan de kamers van het huis. De zitkamer, de keuken, de badkamer en zijn eigen slaapkamer wist hij nog wel relatief schoon te houden, maar voor de rest had hij geen fut meer naast alles wat hij al deed. Er waren heel wat kamers in Villa Malfidus die al langer dan een jaar geen bezem of stofdoek meer gezien hadden. Draco was niet zo een kei in schoonmaakspreuken. Maar als het een huiself was, waarom deed die dan alles stiekem terwijl hij weg was? Dat hield geen steek. Nee, de huiself-theorie was niet zo waarschijnlijk. Maar wat was het dan wel?
De hele avond zat Draco te piekeren over een manier om het ‘spook’ te betrappen. Uiteindelijk viel hij in slaap op de bank, nog steeds zonder plan. De volgende ochtend lag er een dekentje over hem heen en stond er ontbijt voor hem klaar.