Harry’s gesprek met Narcissa was uitgelopen op niets. De vrouw had met hem willen praten, maar weinig tot niets losgelaten. Teleurstellend voor zijn onderzoek waar nu toch wel enige haast bij was geboden na nóg een moord waarvan het motief onduidelijk was.
Met kalme passen en zijn handen achter zijn rug gevouwen ijsbeerde hij langs het lichaam van de Bulgaarse gast. Hij had met haar enkel een goedendag gewisseld en daarvan had hij nu spijt. Ook deze moord leek specifiek gekozen en netjes uitgevoerd. Geen lichamelijk spreukenletsel, geen wonden, bijtmarkeringen, wurgsignalen of wat dan ook. Hij zou straks nog langsgaan bij Astoria voor een gedetailleerde uitleg, maar uit de eerste roddels had hij vernomen dat de vrouw zich plots niet goed had gevoeld en enkele seconden later simpelweg dood was neergevallen na een zoveelste braakneiging waarvan een deel van het braaksel nog op haar kleding zat.
Harry boog zich voorover om het lichaam nog beter te kunnen bekijken en merkte iets op. Hoe goor hij het ook vond, hij hield zijn neus enkele centimeters van de braakvlek af en snoof eens diep. Hij rook… zure kersen? Langzaam kwam hij overeind en in deze paar seconden hadden zijn hersenen vele lijntjes met elkaar verbonden. Zijn ogen werden groot en met getrokken toverstok haastte hij zich naar beneden.
‘Blijf uit de buurt van de Toverdrankmeester!’ waarschuwde hij. ‘Waar is die man?’ vroeg hij haastig aan de eerste persoon die hij tegenkwam. ‘Sluit hem op! Naar de kelder met jullie gast Karl Bach! En ontneem hem zijn ingrediënten en materialen! Dit is een order van het Ministerie van Toverkunst!’
Harry liep de gastvertrekken door met iemand op zijn hielen, totdat hij de Duitser had gevonden.
‘Confringo!’ zei hij, richtend op de gehele vitrinekast met glazen potjes en flesjes in de kamer. ‘Colloportus! U bent denk ik wel klaar hier, meneer Bach.’
Met kalme passen en zijn handen achter zijn rug gevouwen ijsbeerde hij langs het lichaam van de Bulgaarse gast. Hij had met haar enkel een goedendag gewisseld en daarvan had hij nu spijt. Ook deze moord leek specifiek gekozen en netjes uitgevoerd. Geen lichamelijk spreukenletsel, geen wonden, bijtmarkeringen, wurgsignalen of wat dan ook. Hij zou straks nog langsgaan bij Astoria voor een gedetailleerde uitleg, maar uit de eerste roddels had hij vernomen dat de vrouw zich plots niet goed had gevoeld en enkele seconden later simpelweg dood was neergevallen na een zoveelste braakneiging waarvan een deel van het braaksel nog op haar kleding zat.
Harry boog zich voorover om het lichaam nog beter te kunnen bekijken en merkte iets op. Hoe goor hij het ook vond, hij hield zijn neus enkele centimeters van de braakvlek af en snoof eens diep. Hij rook… zure kersen? Langzaam kwam hij overeind en in deze paar seconden hadden zijn hersenen vele lijntjes met elkaar verbonden. Zijn ogen werden groot en met getrokken toverstok haastte hij zich naar beneden.
‘Blijf uit de buurt van de Toverdrankmeester!’ waarschuwde hij. ‘Waar is die man?’ vroeg hij haastig aan de eerste persoon die hij tegenkwam. ‘Sluit hem op! Naar de kelder met jullie gast Karl Bach! En ontneem hem zijn ingrediënten en materialen! Dit is een order van het Ministerie van Toverkunst!’
Harry liep de gastvertrekken door met iemand op zijn hielen, totdat hij de Duitser had gevonden.
‘Confringo!’ zei hij, richtend op de gehele vitrinekast met glazen potjes en flesjes in de kamer. ‘Colloportus! U bent denk ik wel klaar hier, meneer Bach.’