28/10/2021, 17:17
De Slag om het Hoerenhuis zou geen glorieuze pagina krijgen in de geschiedenisboeken. Nadat Avery bevrijdt was van de benen van de catwoman – die er leuk genoeg uitzag om er zo een avondje uit te zien, bedacht Avery zich, maar dan met minder leer en íetsjes subtieler – was er eigenlijk weinig van een slag over. Ze vonden een zooitje opgefokte, agressieve hoeren en gigelos in de achterste ruimtes van de herberg – maar de eigenaar was nergens te bekennen. Ze hadden de ruimtes waarin de hoeren zaten op slot getoverd om ervoor te zorgen dat er geen chaos ontstond. Ze leken onder een betovering te zijn. Ook Seth – Pepijns vriendje, al had Avery het eerder een vriendinnetje genoemd, leek zich ook buiten zijn normale gedrag te gedragen. Er was dus iets met hen gebeurd – maar wat.
Samen met Gideon en Pepijn wachtte hij geduldig tot Camilla – zo heette de catwoman blijkbaar – wakker werd en probeerde hij een luchtig gesprek te vormen met de twee mannen, maar die hadden daar blijkbaar geen zin in. Pepijn had op het punt gestaan om hem een klap te verkopen omdat hij Seth niet mocht zien. Maar ja, protocollen en zo.
Net toen Avery de stilte beu was en hen wilde vragen of ze wisten of het morgen mooi weer was om naar het strand te gaan deed Camilla haar ogen open. Ze begon te grommen en trappelde woest met haar nog steeds met punthakken bezegelde laarsjes, maar ze zat stevig vast. Avery had er, om het maar zo te zeggen, geen touwtjes om gewonden. Eigenlijk dus wel, want ze zaten stevig vast, maar meer van, dat hij erg secuur was geweest.
Avery richtte zijn toverstok op haar voorhoofd.
‘Camilla,’ zei hij zacht. ‘Rustig. Ik ben meneer Frazier…’
‘Paulina!’ snauwde Camilla. ‘Ik heet Paulina, zak!’
Avery fronste. ‘Ik wil gewoon een rustig gesprek met je voeren. Ik ben hier niet om je pijn te doen, je bent hier veilig. Dit zijn Gideon en Pepijn. Volgens mij ken jij Gideon.’
En terwijl Camilla naar Gideon keek, haalde Avery uit zijn binnenzak een flacon met Veritaserum en gooide die bij Camilla in haar mond. Camilla worstelde in haar stoel, maar werd daarna rustig. Haar ogen werden glazig.
‘Misschien nu dan,’ zei Avery droogjes. ‘Goed, Camilla – Paulina, whatever meid, ik ken het, die identiteitscrisis. Je bent een hoer. Toch? Ja. Een hoer. Heel veel seks gehad, waarschijnlijk allemaal vieze ziektes opgelopen, et cetera – maar je komt uit een goed gezin, niet? De familie Kanters. Want jij bent Camilla Kanters – je bent al enkele maanden van de aardbodem verdwenen.’
Het bleef stil. Toen zei Camilla: ‘Dat kan ik me niet herinneren.’
Avery draaide zich om naar de twee heren. ‘Betovering.’ Hij richtte zich weer op Camilla. ‘Wat is het eerste wat je je kan herinneren?’
Het duurde even, maar toen zei Camilla: ‘Meneer Argus. In bed. Hij had me een mooie halsketting gegeven. Heel mooi. Nooit meer afgedaan.’
‘Halsketting? Ik kijk even. Ah ja, heel mooi.’ Hij draaide zich om naar de twee heren. ‘De halsketting. Daar moet een soort betovering aan vast zitten. Maar – ho wacht, nog niet verwijderen,’ zei hij haastig tegen Pepijn. ‘We moeten meer te weten komen over deze zogenaamde meneer Argus.’ Hij draaide zich weer om naar Camilla.
‘Meneer Argus,’ zei hij zachtjes. ‘Wie is dat? En weet je waar we hem kunnen vinden?’
‘Argus… Argus…’ mompelde Camilla. Ze knipperde met haar ogen. Haar blik viel op Pepijn. ‘Hé knapperd. Wil jij met me dansen?’ fluisterde ze zachtjes. Ze wilde naar hem reiken, maar merkte toen ze haar arm wilde optillen dat ze vastgebonden was. ‘Wat – wat is dit? Laat me los! Laat me los! Laat me los!’
Avery zuchtte. De halsketting verbood het haar om over die meneer Argus te praten. ‘We gaan haar bevrijden. En dan kijken of er daarna wat nuttigs uit haar te krijgen is. Relashio.’
De ketting viel van de worstelende Camilla’s nek… op de grond. Camilla werd, een seconde nadat de halsketting het contact met haar huid had verloren, ineens rustig.
Camilla snakte naar adem. Flitsen vlogen langs haar ogen. Blote huiden, de geur van leer, een gemeen, onbekend gezicht… Haar ogen schoten wagenwijd open terwijl ze een luide gil slaakte. Waar was ze? Het was een donkere, schimmige, vieze ruimte. Het stonk er naar alcohol en al het andere dat slecht rook. Voor haar zat een zwarte man met dik rastahaar die haar serieus aankeek.
‘Waar – waar ben ik?’ Ze wilde opstaan van de stoel waar ze op zat, maar ze zat vastgebonden. Vastgebonden? Maar hoezo dan? ‘Wat is dit? Ik – Gideon?’ Die had ze lang niet meer gezien. ‘Gideon! Oh, Gideon! Ik – alsjeblieft, maak me los… ik – het spijt me, ik wilde je echt niet kwetsen, maak me alsjeblieft los! Waar ben ik? Gideon…’
De tranen dropen over haar wangen. ‘Alsjeblieft, maak me los. Het spijt me. Waar ben ik? Wie zijn jullie?’
Samen met Gideon en Pepijn wachtte hij geduldig tot Camilla – zo heette de catwoman blijkbaar – wakker werd en probeerde hij een luchtig gesprek te vormen met de twee mannen, maar die hadden daar blijkbaar geen zin in. Pepijn had op het punt gestaan om hem een klap te verkopen omdat hij Seth niet mocht zien. Maar ja, protocollen en zo.
Net toen Avery de stilte beu was en hen wilde vragen of ze wisten of het morgen mooi weer was om naar het strand te gaan deed Camilla haar ogen open. Ze begon te grommen en trappelde woest met haar nog steeds met punthakken bezegelde laarsjes, maar ze zat stevig vast. Avery had er, om het maar zo te zeggen, geen touwtjes om gewonden. Eigenlijk dus wel, want ze zaten stevig vast, maar meer van, dat hij erg secuur was geweest.
Avery richtte zijn toverstok op haar voorhoofd.
‘Camilla,’ zei hij zacht. ‘Rustig. Ik ben meneer Frazier…’
‘Paulina!’ snauwde Camilla. ‘Ik heet Paulina, zak!’
Avery fronste. ‘Ik wil gewoon een rustig gesprek met je voeren. Ik ben hier niet om je pijn te doen, je bent hier veilig. Dit zijn Gideon en Pepijn. Volgens mij ken jij Gideon.’
En terwijl Camilla naar Gideon keek, haalde Avery uit zijn binnenzak een flacon met Veritaserum en gooide die bij Camilla in haar mond. Camilla worstelde in haar stoel, maar werd daarna rustig. Haar ogen werden glazig.
‘Misschien nu dan,’ zei Avery droogjes. ‘Goed, Camilla – Paulina, whatever meid, ik ken het, die identiteitscrisis. Je bent een hoer. Toch? Ja. Een hoer. Heel veel seks gehad, waarschijnlijk allemaal vieze ziektes opgelopen, et cetera – maar je komt uit een goed gezin, niet? De familie Kanters. Want jij bent Camilla Kanters – je bent al enkele maanden van de aardbodem verdwenen.’
Het bleef stil. Toen zei Camilla: ‘Dat kan ik me niet herinneren.’
Avery draaide zich om naar de twee heren. ‘Betovering.’ Hij richtte zich weer op Camilla. ‘Wat is het eerste wat je je kan herinneren?’
Het duurde even, maar toen zei Camilla: ‘Meneer Argus. In bed. Hij had me een mooie halsketting gegeven. Heel mooi. Nooit meer afgedaan.’
‘Halsketting? Ik kijk even. Ah ja, heel mooi.’ Hij draaide zich om naar de twee heren. ‘De halsketting. Daar moet een soort betovering aan vast zitten. Maar – ho wacht, nog niet verwijderen,’ zei hij haastig tegen Pepijn. ‘We moeten meer te weten komen over deze zogenaamde meneer Argus.’ Hij draaide zich weer om naar Camilla.
‘Meneer Argus,’ zei hij zachtjes. ‘Wie is dat? En weet je waar we hem kunnen vinden?’
‘Argus… Argus…’ mompelde Camilla. Ze knipperde met haar ogen. Haar blik viel op Pepijn. ‘Hé knapperd. Wil jij met me dansen?’ fluisterde ze zachtjes. Ze wilde naar hem reiken, maar merkte toen ze haar arm wilde optillen dat ze vastgebonden was. ‘Wat – wat is dit? Laat me los! Laat me los! Laat me los!’
Avery zuchtte. De halsketting verbood het haar om over die meneer Argus te praten. ‘We gaan haar bevrijden. En dan kijken of er daarna wat nuttigs uit haar te krijgen is. Relashio.’
De ketting viel van de worstelende Camilla’s nek… op de grond. Camilla werd, een seconde nadat de halsketting het contact met haar huid had verloren, ineens rustig.
Camilla snakte naar adem. Flitsen vlogen langs haar ogen. Blote huiden, de geur van leer, een gemeen, onbekend gezicht… Haar ogen schoten wagenwijd open terwijl ze een luide gil slaakte. Waar was ze? Het was een donkere, schimmige, vieze ruimte. Het stonk er naar alcohol en al het andere dat slecht rook. Voor haar zat een zwarte man met dik rastahaar die haar serieus aankeek.
‘Waar – waar ben ik?’ Ze wilde opstaan van de stoel waar ze op zat, maar ze zat vastgebonden. Vastgebonden? Maar hoezo dan? ‘Wat is dit? Ik – Gideon?’ Die had ze lang niet meer gezien. ‘Gideon! Oh, Gideon! Ik – alsjeblieft, maak me los… ik – het spijt me, ik wilde je echt niet kwetsen, maak me alsjeblieft los! Waar ben ik? Gideon…’
De tranen dropen over haar wangen. ‘Alsjeblieft, maak me los. Het spijt me. Waar ben ik? Wie zijn jullie?’