26/03/2021, 22:00
Trevor tikte met zijn staf tegen zijn mok, zodat de temperatuur van de thee daalde tot een drinkbare warmte. Terwijl hij dronk, legde Miss Surgens uit dat ze niet veel over de kluis wist. Ze had van alles geprobeerd om hem zelf te openen, maar dat was haar duidelijk niet gelukt. Met een samenzweerderige blik beloofde ze hem dat hij de duistere voorwerpen in de kluis kon overkopen, als hij dat wilde. Trevor beantwoordde dat aanbod met een afgemeten glimlach; hij ging er verder niet op in. Hij kreeg wel vaker dat soort voorstellen, vaak omdat zijn cliënten niet wisten wat ze zelf met de ontdekte voorwerpen aan moesten of omdat ze bang waren dat ze in de problemen kwamen als het Ministerie erachter kwam dat zij in het bezit waren van verboden magie. Soms was het inderdaad de moeite waard om die spullen over te kopen; andere keren was het logischer om de cliënt kosten te rekenen om de boel onschadelijk te maken en te laten verdwijnen.
‘We zullen zien,’ zei Trevor. ‘Laten we het voor nu houden op het uurloon.’ Hij had geen zin in gekonkel over prijzen.
Gelukkig vond Surgens dat hun kennismaking nu wel lang genoeg had geduurd. Haar nieuwsgierigheid maakte haar ongeduldig en ze stond duidelijk te popelen om erachter te komen wat haar ouders al die jaren verborgen hadden gehouden in die boilerkamer. Trevor kon zich er iets bij voorstellen; zelf was hij ook niet bepaald immuun voor de thrill die dit soort klussen met zich meebrachten. Het was een stuk spannender dan een routineklusje om behekste toiletdeuren te heropenen. Ook leek het hem niet dat de Surgens het type mensen waren dat pikante familieschandalen wegstopten – hij hoopte, waarschijnlijk evenals het tienermeisje tegenover hem – dat de souvenirs aan hun Neo-Dooddoenersverleden eerder van krachtige magische aard waren.
Elfoy hield haar ellenboog op, alsof ze in een kostuumdrama speelden en hij haar bij de arm zou nemen. Trevor sloeg dat aanbod subtiel af door voor hen uit te gebaren. ‘Na jou,’ zei hij.
Hij volgde haar naar de boilerkamer. Onderweg spiedde hij onopvallend om zich heen, maar aan niets bleek dat dit huis toe had behoord aan beruchte Dooddoeners. Wellicht was het beeld van duistere magiërs die hun onderkomen versierden met schedels en slangen nogal stereotiep. Of misschien had Elfoy de boel opnieuw ingericht nadat haar ouders waren vertrokken met een enkeltje Azkaban op zak.
In de boilerkamer knetterde de statische elektriciteit nog sterker dan toen hij het huis had betreden. Het licht in de boilerkamer was zwak, maar de kluis was niet te missen. Er was een dikke, ijzeren deur in de muur gebouwd. Trevor had gedacht dat het om een handzame kluis ging, maar blijkbaar was het eerder een kleine kamer; een kluis zoals je kon verwachten in Goudgrijp.
‘Lumos maxima,’ zei Trevor, en hij liet de lichtbol uit het puntje van zijn toverstok voor de kluisdeur zweven. In het sterkere licht van zijn spreuk kon hij met moeite enkele woorden ontwaren. Lagen vuil maakten de tekst vrijwel onleesbaar. Trevor wierp een blik over zijn schouder naar zijn cliënte. ‘Weet je wat daar staat?’
‘We zullen zien,’ zei Trevor. ‘Laten we het voor nu houden op het uurloon.’ Hij had geen zin in gekonkel over prijzen.
Gelukkig vond Surgens dat hun kennismaking nu wel lang genoeg had geduurd. Haar nieuwsgierigheid maakte haar ongeduldig en ze stond duidelijk te popelen om erachter te komen wat haar ouders al die jaren verborgen hadden gehouden in die boilerkamer. Trevor kon zich er iets bij voorstellen; zelf was hij ook niet bepaald immuun voor de thrill die dit soort klussen met zich meebrachten. Het was een stuk spannender dan een routineklusje om behekste toiletdeuren te heropenen. Ook leek het hem niet dat de Surgens het type mensen waren dat pikante familieschandalen wegstopten – hij hoopte, waarschijnlijk evenals het tienermeisje tegenover hem – dat de souvenirs aan hun Neo-Dooddoenersverleden eerder van krachtige magische aard waren.
Elfoy hield haar ellenboog op, alsof ze in een kostuumdrama speelden en hij haar bij de arm zou nemen. Trevor sloeg dat aanbod subtiel af door voor hen uit te gebaren. ‘Na jou,’ zei hij.
Hij volgde haar naar de boilerkamer. Onderweg spiedde hij onopvallend om zich heen, maar aan niets bleek dat dit huis toe had behoord aan beruchte Dooddoeners. Wellicht was het beeld van duistere magiërs die hun onderkomen versierden met schedels en slangen nogal stereotiep. Of misschien had Elfoy de boel opnieuw ingericht nadat haar ouders waren vertrokken met een enkeltje Azkaban op zak.
In de boilerkamer knetterde de statische elektriciteit nog sterker dan toen hij het huis had betreden. Het licht in de boilerkamer was zwak, maar de kluis was niet te missen. Er was een dikke, ijzeren deur in de muur gebouwd. Trevor had gedacht dat het om een handzame kluis ging, maar blijkbaar was het eerder een kleine kamer; een kluis zoals je kon verwachten in Goudgrijp.
‘Lumos maxima,’ zei Trevor, en hij liet de lichtbol uit het puntje van zijn toverstok voor de kluisdeur zweven. In het sterkere licht van zijn spreuk kon hij met moeite enkele woorden ontwaren. Lagen vuil maakten de tekst vrijwel onleesbaar. Trevor wierp een blik over zijn schouder naar zijn cliënte. ‘Weet je wat daar staat?’