16/02/2021, 12:31
Hazel leek zich al even ongemakkelijk te voelen als hij. Hoe kon het toch dat ze allebei zo hun best deden om er wat van te maken en dat ze daar toch zo vreselijk in faalden? Damien hoopte ergens dat Hazel hetzelfde gevoel had als hij; dan zou ze begrijpen dat hij niet expres zo ongedurig deed. Het gebeurde gewoon.
Toen de serveerster met het zware accent terugkwam, betaalde Hazel. Ze leek er geen seconde over na hoeven te denken waar haar pinpas was, of welke code ze moest invullen, maar toen ze vervolgens haar blik weer op Damien richtte, keek ze nog precies hetzelfde als eerder – zonder enige herkenning van hun jarenlange vriendschap. De Heler had uitgelegd dat er bepaalde handelingen nog in haar spiergeheugen waren opgeslagen: dingen die ze zo vaak deed dat ze er niet langer bij na hoefde te denken, omdat haar vingers zelf ‘wisten’ wat ze moesten doen. Dat klonk best logisch, maar dat maakte het niet minder frustrerend om te zien.
Toch glimlachte Damien bemoedigend naar Hazel, vastbesloten om het gevecht te winnen van hun ongemak. Hij stond op en bood zijn elleboog aan haar aan, alsof ze in een kostuumdrama speelden. Toen ze net op Zweinstein zaten, had Blue het heerlijk gevonden om toneelstukjes te spelen. Inmiddels waren ze daar een beetje uit gegroeid, maar hopelijk zou ze het nu kunnen waarderen.
‘Onze reis brengt ons nu naar de Londense ondergrondse,’ kondigde hij aan met zijn beste kostuumdrama-accent – waarvan zijn Blue waarschijnlijk zou hebben opgemerkt dat dat niet bepaald ver van zijn eigen stem af lag, hem daarmee diep beledigend. Op gewone toon vervolgde hij: ‘Als het goed is, is er hier in de buurt een station; dan hoeven we niet helemaal naar huis te lopen. Het is minstens vier jaar geleden dat ik met de metro geweest ben, dus ik ben benieuwd of ik nog weet hoe het werkt.’
Ze staken de straat over en Damien speurde het voetpad af, op zoek naar de rood-blauwe borden die hij op hun weg naar het restaurant had gezien. Algauw hadden ze de ingang gevonden. Nadat ze de trap waren afgedaald, werd hun weg versperd door een rij van elektrische poortjes. Een eindje verderop stond een automaat waar je kaartjes kon kopen om door die poortjes te kunnen. Ernaast hing een plattegrond van de binnenstad.
De gang was bloedheet en er liep een constante stroom toeristen en kantoorlui. Achter hen begon zich al een rij te vormen van mensen die ook tickets wilde kopen. Damien negeerde hen en bestudeerde de kaart.
‘We zijn nu… hier,’ wees hij. ‘En we moeten naar Soho. Volgens mij is dit het station dat we moeten hebben. Kun je dat invoeren in die automaat?’
Toen de serveerster met het zware accent terugkwam, betaalde Hazel. Ze leek er geen seconde over na hoeven te denken waar haar pinpas was, of welke code ze moest invullen, maar toen ze vervolgens haar blik weer op Damien richtte, keek ze nog precies hetzelfde als eerder – zonder enige herkenning van hun jarenlange vriendschap. De Heler had uitgelegd dat er bepaalde handelingen nog in haar spiergeheugen waren opgeslagen: dingen die ze zo vaak deed dat ze er niet langer bij na hoefde te denken, omdat haar vingers zelf ‘wisten’ wat ze moesten doen. Dat klonk best logisch, maar dat maakte het niet minder frustrerend om te zien.
Toch glimlachte Damien bemoedigend naar Hazel, vastbesloten om het gevecht te winnen van hun ongemak. Hij stond op en bood zijn elleboog aan haar aan, alsof ze in een kostuumdrama speelden. Toen ze net op Zweinstein zaten, had Blue het heerlijk gevonden om toneelstukjes te spelen. Inmiddels waren ze daar een beetje uit gegroeid, maar hopelijk zou ze het nu kunnen waarderen.
‘Onze reis brengt ons nu naar de Londense ondergrondse,’ kondigde hij aan met zijn beste kostuumdrama-accent – waarvan zijn Blue waarschijnlijk zou hebben opgemerkt dat dat niet bepaald ver van zijn eigen stem af lag, hem daarmee diep beledigend. Op gewone toon vervolgde hij: ‘Als het goed is, is er hier in de buurt een station; dan hoeven we niet helemaal naar huis te lopen. Het is minstens vier jaar geleden dat ik met de metro geweest ben, dus ik ben benieuwd of ik nog weet hoe het werkt.’
Ze staken de straat over en Damien speurde het voetpad af, op zoek naar de rood-blauwe borden die hij op hun weg naar het restaurant had gezien. Algauw hadden ze de ingang gevonden. Nadat ze de trap waren afgedaald, werd hun weg versperd door een rij van elektrische poortjes. Een eindje verderop stond een automaat waar je kaartjes kon kopen om door die poortjes te kunnen. Ernaast hing een plattegrond van de binnenstad.
De gang was bloedheet en er liep een constante stroom toeristen en kantoorlui. Achter hen begon zich al een rij te vormen van mensen die ook tickets wilde kopen. Damien negeerde hen en bestudeerde de kaart.
‘We zijn nu… hier,’ wees hij. ‘En we moeten naar Soho. Volgens mij is dit het station dat we moeten hebben. Kun je dat invoeren in die automaat?’