09/12/2020, 17:21
Hoewel Kina niet eens haar best deed om in leven te blijven, moest ze onwillekeurig naar adem happen. Het touw sneed in haar nekken en ze kon oprecht geen adem halen. Ze spartelde in de lucht, alsof haar voeten instinctief iets moesten vinden om op te staan. Maar er was niets. Ze hing alleen maar, happend naar lucht, maar het was er niet, en als het er was, liet het touw, dat onverbiddelijk tegen haar huid strak stond, dat niet toe.
Ze was er bijna. De dood. Rust. Eindelijk geen eindeloos piekeren meer over de onzin van het leven, geen pijn meer. Ze voelde hoe haar hoofd opzwol, de benauwdheid toenemen. Bijna verdween het maanlicht uit zicht…
En toen ineens voelde ze het. Lucht. Leven. Grond.
Boos sloeg de veertienjarige tegen de grond en keek op wie haar de armen van de Magere Hein had ontzien. Het was die mafklapper van Waarzeggerij. Ze had spijt dat ze het vak gekozen had; het had niet geholpen in het relativeren van de onzin van het leven.
Ze voelde de tranen in haar ogen branden en toen ze klaar was met boos tegen de grond slaan, plofte ze huilend en doodvermoeid op de grond. ‘Waarom heeft u dat nou gedaan?’ vroeg ze snikkend. ‘Ik was er bijna. Nog even en ik was eindelijk vrij van dit waardeloze leven, dit waardeloze bestaan.’
Ze veegde de tranen van haar wangen weg. ‘Ik was er bijna geweest,’ mompelde ze. Letterlijk en figuurlijk. Bijna dood. Maar nee hoor, ze moest vanwege deze eikel nog blijven leven.
Boos keek ze hem aan. ‘En wat als ik wél wil dat het mijn tijd is, professor?’ vroeg ze. ‘Wat als ik denk dat het mijn tijd is? Dat ik er geen zin meer in heb om elke dag in angst en stres te leven, afvragend waar ik het überhaupt eigenlijk voor doe? Wat als ik bang ben voor de toekomst? Ik zal net als mijn moeder eindigen,’ zei ze met trillende stem. ‘U weet best wat er met mijn moeder is gebeurd,’ snauwde ze voordat de professor zijn mond open kon doen. Het had immers overal in de krant gestaan: Hoofd van het Departement van Magische Samenwerking, Assistente van de Minister zelve: een Maledictus. Voor altijd opgesloten in het lichaam van een slang. En iedereen wist dat zij haar vloek op één van haar dochters – of misschien zelfs meerderen – had doorgegeven.
‘Mijn toekomst is één en al kommer en kwel,’ mompelde ze. ‘Ik heb het Gezien, professor, en u heeft het waarschijnlijk ook gezien. Ik zag enkel duisternis, pijn en dood om me heen hangen. Waarom zou ik dan überhaupt mijn best doen om wat dan ook te bereiken in het leven, als ik zo veel pijn zal leiden?’
Ze was er bijna. De dood. Rust. Eindelijk geen eindeloos piekeren meer over de onzin van het leven, geen pijn meer. Ze voelde hoe haar hoofd opzwol, de benauwdheid toenemen. Bijna verdween het maanlicht uit zicht…
En toen ineens voelde ze het. Lucht. Leven. Grond.
Boos sloeg de veertienjarige tegen de grond en keek op wie haar de armen van de Magere Hein had ontzien. Het was die mafklapper van Waarzeggerij. Ze had spijt dat ze het vak gekozen had; het had niet geholpen in het relativeren van de onzin van het leven.
Ze voelde de tranen in haar ogen branden en toen ze klaar was met boos tegen de grond slaan, plofte ze huilend en doodvermoeid op de grond. ‘Waarom heeft u dat nou gedaan?’ vroeg ze snikkend. ‘Ik was er bijna. Nog even en ik was eindelijk vrij van dit waardeloze leven, dit waardeloze bestaan.’
Ze veegde de tranen van haar wangen weg. ‘Ik was er bijna geweest,’ mompelde ze. Letterlijk en figuurlijk. Bijna dood. Maar nee hoor, ze moest vanwege deze eikel nog blijven leven.
Boos keek ze hem aan. ‘En wat als ik wél wil dat het mijn tijd is, professor?’ vroeg ze. ‘Wat als ik denk dat het mijn tijd is? Dat ik er geen zin meer in heb om elke dag in angst en stres te leven, afvragend waar ik het überhaupt eigenlijk voor doe? Wat als ik bang ben voor de toekomst? Ik zal net als mijn moeder eindigen,’ zei ze met trillende stem. ‘U weet best wat er met mijn moeder is gebeurd,’ snauwde ze voordat de professor zijn mond open kon doen. Het had immers overal in de krant gestaan: Hoofd van het Departement van Magische Samenwerking, Assistente van de Minister zelve: een Maledictus. Voor altijd opgesloten in het lichaam van een slang. En iedereen wist dat zij haar vloek op één van haar dochters – of misschien zelfs meerderen – had doorgegeven.
‘Mijn toekomst is één en al kommer en kwel,’ mompelde ze. ‘Ik heb het Gezien, professor, en u heeft het waarschijnlijk ook gezien. Ik zag enkel duisternis, pijn en dood om me heen hangen. Waarom zou ik dan überhaupt mijn best doen om wat dan ook te bereiken in het leven, als ik zo veel pijn zal leiden?’