04/10/2020, 14:02
Zodra de man - of eerder jongen - de herberg buiten kwam, wist ze dat hij haar klant voor vandaag was. En niet alleen omdat hij duidelijk gekleed was op een tochtje in de wilde Welshe natuur, maar ook omdat ze hem wel degelijk kende. En niet van een eerdere wandeling, nee, van Zweinstein. Owen Linderflick was een Griffoendor van een jaartje ouder dan zijzelf, nu ze hem zag, klikte de vaag bekende naam op zijn plaats in haar hoofd. Hij was geen Zwerkballer, anders had ze het wel meteen geweten.
De blonde jongen was niet onaantrekkelijk om te zien en meteen was ze extra gemotiveerd voor de komende wandeltocht. Hij stelde zich voor en gebruikte hierbij iets te veel woorden, maar het was goed om te weten dat hij haar ook herkende van Zweinstein.
“Ik ben Robyn,” zei ze, al vermoedde ze dat hij haar naam wel had doorgekregen van het wandelbureau. Hij zei iets over standing stones en ze wierp een blik op de kaart. Daar stond inderdaad een ‘inscribed stone’ gemarkeerd. Was dat de reden dat hij absoluut deze wandeling wilde doen? Had hij een speciale interesse in overblijfselen uit het stenen tijdperk?
Bijna giechelde ze toen hij haar ‘milady’ noemde met zijn Schotse accent.
“Ik ben vooral hier om ervoor te zorgen dat u niet verdwaald, milord,” zei ze. Ze probeerde ook Schots te klinken, maar faalde daar keihard in. Snel sprak ze verder op een normale manier (al zou Owen haar Welshe accent misschien helemaal niet normaal vinden).
“We gaan eerst over de dam van het stuwmeer naar de andere kant van de rivier,” schetste ze de route. “Er is een pad dat ons van de weg af zal leiden, onder het spoor van de Brecon Mountain Railway door. Aan de hoogtelijnen te zien, wordt het een flinke klim.”
Ze wees naar de heuvels aan de andere kant van het stuwmeer.
“Daar ergens moet de standing stone te vinden zijn,” zei ze. “Hopelijk blijft het droog, want veel beschutting zal er daar niet te vinden zijn.”
Ze glimlachte.
“Gras, rotsen en vooral veel schapen is wat ik verwacht aan te treffen. Zullen we gaan?”
De blonde jongen was niet onaantrekkelijk om te zien en meteen was ze extra gemotiveerd voor de komende wandeltocht. Hij stelde zich voor en gebruikte hierbij iets te veel woorden, maar het was goed om te weten dat hij haar ook herkende van Zweinstein.
“Ik ben Robyn,” zei ze, al vermoedde ze dat hij haar naam wel had doorgekregen van het wandelbureau. Hij zei iets over standing stones en ze wierp een blik op de kaart. Daar stond inderdaad een ‘inscribed stone’ gemarkeerd. Was dat de reden dat hij absoluut deze wandeling wilde doen? Had hij een speciale interesse in overblijfselen uit het stenen tijdperk?
Bijna giechelde ze toen hij haar ‘milady’ noemde met zijn Schotse accent.
“Ik ben vooral hier om ervoor te zorgen dat u niet verdwaald, milord,” zei ze. Ze probeerde ook Schots te klinken, maar faalde daar keihard in. Snel sprak ze verder op een normale manier (al zou Owen haar Welshe accent misschien helemaal niet normaal vinden).
“We gaan eerst over de dam van het stuwmeer naar de andere kant van de rivier,” schetste ze de route. “Er is een pad dat ons van de weg af zal leiden, onder het spoor van de Brecon Mountain Railway door. Aan de hoogtelijnen te zien, wordt het een flinke klim.”
Ze wees naar de heuvels aan de andere kant van het stuwmeer.
“Daar ergens moet de standing stone te vinden zijn,” zei ze. “Hopelijk blijft het droog, want veel beschutting zal er daar niet te vinden zijn.”
Ze glimlachte.
“Gras, rotsen en vooral veel schapen is wat ik verwacht aan te treffen. Zullen we gaan?”