28/08/2020, 14:30
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 14:34 door CartoonJessie.)
Lucht
Ik weet al sinds mijn eerste jaar op Zweinstein dat sommige leerlingen liever zouden hebben dat ik lucht was. En nu, in mijn vijfde jaar, is dat gevoel voor de meesten nog steeds onveranderd. Ik mag niet zeggen dat ik het me aantrek, want dat doe ik niet. Ginny nam het vandaag voor me op toen Tippens me Lijpo noemde. Dat was heel lief van haar, maar dat had ze niet hoeven te doen. Niet voor mij.
Ik zie ook geregeld hoe andere leerlingen geplaagd worden. In het derde jaar van Zwadderich zit een dreuzelgeborene. Ik ken haar naam niet, maar ik ben er vorig jaar toevallig bij uitgekomen dat twee Zwadderaars haar waren aan het pesten. Ze noemden haar Modderbloedje en ze wilden haar dreuzelboek stelen. Ik sprak twee welgeplaatste Waanzichtsspreuken over hen uit (die ik had geleerd bij de Strijders van Perkamentus) en in de verwarring die volgde, kon ze weggeraken – met de tranen in haar ogen. Ze liep me voorbij, maar ze keek me niet aan. Zelfs al had ik haar geholpen, ik was nog steeds lucht voor haar.
Het was bij de Strijders van Perkamentus dat ik de eerste keer het idee had dat ik ook echt gezien werd – dat mensen zich voor mij begonnen te interesseren. Harry was heel aardig. Ginny en Marcel ook. Ron en Hermelien – nou, ze hielden zich misschien iets meer afzijdig, maar ook zij waren altijd heel beleefd tegen me en deden niet alsof ik lucht was, dat was leuk.
Zelfs Severus, in alle jaren dat ik Toverdranken van hem heb gehad, deed altijd alsof ik lucht was. Ik kreeg niet meteen meer aandacht dan anderen in zijn les. Hij had me belachelijk kunnen maken met mijn oorbellen van radijsjes, of mijn boterbierkurkketting – zoals andere Zwadderaars op de gangen deden. Maar tijdens zijn lessen, was ik ook lucht. Mijn punten waren altijd gemiddeld, ik hoorde nooit een woord van hem en ergens vond ik het ook niet zo erg. Hij leek er veel meer plezier in te hebben om al zijn negatieve energie op Tippens te richten. Af en toe vond ik het jammer voor hem, maar ik moet eerlijk zeggen dat het me op tijden ook niets deed. Soms was Tippens ook maar gewoon lucht voor mij.
Geloof me – ik vind het niet erg om lucht te zijn in de ogen van andere mensen. Maar als ik de waarheid mag zeggen, moet ik zeggen dat ik het ook niet erg vind om meer dan lucht te zijn. Of ik nou een vriend voor iemand kan zijn, of een vijand. Het maakt me niet uit. Voor Tippens ben ik een vijand. Vraag me niet waarom, ik ben het voor hem, dat zie ik in zijn ogen en hij maakt er een sport van om me te pesten. Maar zo erg vind ik het niet. Als hij mij pest, kan hij anderen geen kwaad doen. En ik kan ertegen. Anderen – zoals dat meisje van Zwadderich dat me wenend voorbij liep – kunnen er niet tegen. Dus dan vind ik het ook niet zo erg, al zou het leuk zijn als hij eens zou ophouden met mijn spullen te stelen. Het kost best veel moeite om ze terug te vinden.
Deze ochtend had papa me een nieuw boek gestuurd over Fabeldieren – geschreven door Newt Scamander zelf! Ik liep lezend door de gangen na de les – het was immers nog geen tijd voor het avondeten en mijn huiswerk was al af. Ik was maar drie gangen van het Lokaal van Verweer af, toen ik opeens verstijfd op de grond viel. Ik herkende het gevoel als een Petrificus Totalus, maar doordat ik met mijn gezicht naar voren was gevallen, zag ik niets, maar ik hoorde wel het gelach van Tippens terwijl hij mijn boek uit mijn hand nam en ermee wegrende. Het is geen fijn gevoel als mensen iets van je stelen waar je van houdt, dus ik voelde me redelijk rot op dat moment.
Maar slechts enkele tellen nadat hij was begonnen met wegrennen, viel hij opeens ook op de grond neer en ik hoorde stappen naderen. Ze liepen me voorbij, tot ze bij meneer Tippens stilhielden. En opeens hoorde ik Severus zijn stem, zo stil en dreigend dat zelfs mijn haren ervan rechtop gingen staan. Hij bedreigde meneer Tippens en zei dat als hij nog één keer iets van mij zou stelen, hij zou wensen dat hij van Zweinstein gestuurd zou worden. Vervolgens trok hij vijftig punten van Ravenklauw af, wat ik best jammer vond, en gaf hij hem een strafstudie op donderdag. Hij sprak de tegenspreuk uit en ik hoorde meneer Tippens wegspurten, alsof een Venijnige Volgenrat hem achterna zat en hij moest rennen voor zijn leven.
Severus kwam weer naar me toe. Ik hoorde hem met stille passen naderen en opeens voelde ik zijn hand op mijn rug. Het volgende moment sprak hij ook op mij de tegenspreuk uit en kon ik weer bewegen. Hij hielp me recht en terwijl hij dit deed, hield hij zijn hand op mijn rug terwijl zijn andere hand de mijne vasthield.
Ik weet niet precies sinds wanneer het is, maar iedere keer dat Severus me aanraakt, lijkt mijn huid harder te tintelen. Alsof mijn huid gewoon straalt van geluk onder zijn aanraking. Het is best een verslavend gevoel en ik was lichtjes verbaasd dat onze handen elkaar zo lang raakten voordat we opeens beiden elkaar loslieten en hij met zijn hand in zijn binnenzak ging, waaruit hij mijn nieuwe boek haalde.
Ik kon hem wel kussen. Zo rot als het gevoel is als iemand iets geliefds wegneemt, zo overweldigend zalig is het gevoel als iemand iets geliefds teruggeeft. Ik kuste hem echter niet. Eerlijkgezegd vraag ik het me vaak af hoe het zou zijn... Ik heb nog nooit gekust. Ik heb nog nooit een vriendje gehad. En misschien is het niet juist van mij dat ik Severus – soms – stiekem – als mijn vriendje zie. Ik droom veel van hem – vaker dan ik iemand ooit zou toegeven. Hij kent me beter dan wie dan ook, is liever dan wie dan ook voor mij en mijn gevoelens voor hem...
Het zou hem allemaal in veel problemen kunnen brengen... Daarom ook dat ik hem niet kuste... Zelfs al droeg hij voor dat korte moment die heerlijke glimlach op zijn lippen – een glimlach waaraan ik nooit kan weerstaan en die me iedere keer doet smelten. Als hij glimlacht krullen zijn lippen altijd een beetje, haast uitnodigend. En dan wil ik niets liever dan de lucht tussen ons beiden dichten en me helemaal laten opgaan in die lippen.
Maar ik durf het gewoon niet. Ik heb er zoveel redenen voor om het niet te doen. Misschien de allerbelangrijkste... dat ik Severus niet wil kwijtspelen als vriend. Ik wil ook voor hem een goede vriend blijven, en niet – door zoiets stoms te doen als hem te kussen – teruggaan naar hoe het vorig jaar was.
Voor Severus ben ik op dit moment absoluut geen lucht meer, dat weet ik. Al zei hij niets, toen hij zich omdraaide met die glimlach op zijn lippen en van me wegstapte, bleef ik hem ademloos nastaren.
Hij inspireert me, maakt me gelukkig en is mijn beste vriend. Nooit nog wil ik hem kwijt – nooit meer wil ik slechts lucht voor hem zijn. En ik zal hem zo trouw zijn als hij mij is. Ik zal echt alles voor hem doen. Alles. Al kost het me mijn laatste adem.
Ik weet al sinds mijn eerste jaar op Zweinstein dat sommige leerlingen liever zouden hebben dat ik lucht was. En nu, in mijn vijfde jaar, is dat gevoel voor de meesten nog steeds onveranderd. Ik mag niet zeggen dat ik het me aantrek, want dat doe ik niet. Ginny nam het vandaag voor me op toen Tippens me Lijpo noemde. Dat was heel lief van haar, maar dat had ze niet hoeven te doen. Niet voor mij.
Ik zie ook geregeld hoe andere leerlingen geplaagd worden. In het derde jaar van Zwadderich zit een dreuzelgeborene. Ik ken haar naam niet, maar ik ben er vorig jaar toevallig bij uitgekomen dat twee Zwadderaars haar waren aan het pesten. Ze noemden haar Modderbloedje en ze wilden haar dreuzelboek stelen. Ik sprak twee welgeplaatste Waanzichtsspreuken over hen uit (die ik had geleerd bij de Strijders van Perkamentus) en in de verwarring die volgde, kon ze weggeraken – met de tranen in haar ogen. Ze liep me voorbij, maar ze keek me niet aan. Zelfs al had ik haar geholpen, ik was nog steeds lucht voor haar.
Het was bij de Strijders van Perkamentus dat ik de eerste keer het idee had dat ik ook echt gezien werd – dat mensen zich voor mij begonnen te interesseren. Harry was heel aardig. Ginny en Marcel ook. Ron en Hermelien – nou, ze hielden zich misschien iets meer afzijdig, maar ook zij waren altijd heel beleefd tegen me en deden niet alsof ik lucht was, dat was leuk.
Zelfs Severus, in alle jaren dat ik Toverdranken van hem heb gehad, deed altijd alsof ik lucht was. Ik kreeg niet meteen meer aandacht dan anderen in zijn les. Hij had me belachelijk kunnen maken met mijn oorbellen van radijsjes, of mijn boterbierkurkketting – zoals andere Zwadderaars op de gangen deden. Maar tijdens zijn lessen, was ik ook lucht. Mijn punten waren altijd gemiddeld, ik hoorde nooit een woord van hem en ergens vond ik het ook niet zo erg. Hij leek er veel meer plezier in te hebben om al zijn negatieve energie op Tippens te richten. Af en toe vond ik het jammer voor hem, maar ik moet eerlijk zeggen dat het me op tijden ook niets deed. Soms was Tippens ook maar gewoon lucht voor mij.
Geloof me – ik vind het niet erg om lucht te zijn in de ogen van andere mensen. Maar als ik de waarheid mag zeggen, moet ik zeggen dat ik het ook niet erg vind om meer dan lucht te zijn. Of ik nou een vriend voor iemand kan zijn, of een vijand. Het maakt me niet uit. Voor Tippens ben ik een vijand. Vraag me niet waarom, ik ben het voor hem, dat zie ik in zijn ogen en hij maakt er een sport van om me te pesten. Maar zo erg vind ik het niet. Als hij mij pest, kan hij anderen geen kwaad doen. En ik kan ertegen. Anderen – zoals dat meisje van Zwadderich dat me wenend voorbij liep – kunnen er niet tegen. Dus dan vind ik het ook niet zo erg, al zou het leuk zijn als hij eens zou ophouden met mijn spullen te stelen. Het kost best veel moeite om ze terug te vinden.
Deze ochtend had papa me een nieuw boek gestuurd over Fabeldieren – geschreven door Newt Scamander zelf! Ik liep lezend door de gangen na de les – het was immers nog geen tijd voor het avondeten en mijn huiswerk was al af. Ik was maar drie gangen van het Lokaal van Verweer af, toen ik opeens verstijfd op de grond viel. Ik herkende het gevoel als een Petrificus Totalus, maar doordat ik met mijn gezicht naar voren was gevallen, zag ik niets, maar ik hoorde wel het gelach van Tippens terwijl hij mijn boek uit mijn hand nam en ermee wegrende. Het is geen fijn gevoel als mensen iets van je stelen waar je van houdt, dus ik voelde me redelijk rot op dat moment.
Maar slechts enkele tellen nadat hij was begonnen met wegrennen, viel hij opeens ook op de grond neer en ik hoorde stappen naderen. Ze liepen me voorbij, tot ze bij meneer Tippens stilhielden. En opeens hoorde ik Severus zijn stem, zo stil en dreigend dat zelfs mijn haren ervan rechtop gingen staan. Hij bedreigde meneer Tippens en zei dat als hij nog één keer iets van mij zou stelen, hij zou wensen dat hij van Zweinstein gestuurd zou worden. Vervolgens trok hij vijftig punten van Ravenklauw af, wat ik best jammer vond, en gaf hij hem een strafstudie op donderdag. Hij sprak de tegenspreuk uit en ik hoorde meneer Tippens wegspurten, alsof een Venijnige Volgenrat hem achterna zat en hij moest rennen voor zijn leven.
Severus kwam weer naar me toe. Ik hoorde hem met stille passen naderen en opeens voelde ik zijn hand op mijn rug. Het volgende moment sprak hij ook op mij de tegenspreuk uit en kon ik weer bewegen. Hij hielp me recht en terwijl hij dit deed, hield hij zijn hand op mijn rug terwijl zijn andere hand de mijne vasthield.
Ik weet niet precies sinds wanneer het is, maar iedere keer dat Severus me aanraakt, lijkt mijn huid harder te tintelen. Alsof mijn huid gewoon straalt van geluk onder zijn aanraking. Het is best een verslavend gevoel en ik was lichtjes verbaasd dat onze handen elkaar zo lang raakten voordat we opeens beiden elkaar loslieten en hij met zijn hand in zijn binnenzak ging, waaruit hij mijn nieuwe boek haalde.
Ik kon hem wel kussen. Zo rot als het gevoel is als iemand iets geliefds wegneemt, zo overweldigend zalig is het gevoel als iemand iets geliefds teruggeeft. Ik kuste hem echter niet. Eerlijkgezegd vraag ik het me vaak af hoe het zou zijn... Ik heb nog nooit gekust. Ik heb nog nooit een vriendje gehad. En misschien is het niet juist van mij dat ik Severus – soms – stiekem – als mijn vriendje zie. Ik droom veel van hem – vaker dan ik iemand ooit zou toegeven. Hij kent me beter dan wie dan ook, is liever dan wie dan ook voor mij en mijn gevoelens voor hem...
Het zou hem allemaal in veel problemen kunnen brengen... Daarom ook dat ik hem niet kuste... Zelfs al droeg hij voor dat korte moment die heerlijke glimlach op zijn lippen – een glimlach waaraan ik nooit kan weerstaan en die me iedere keer doet smelten. Als hij glimlacht krullen zijn lippen altijd een beetje, haast uitnodigend. En dan wil ik niets liever dan de lucht tussen ons beiden dichten en me helemaal laten opgaan in die lippen.
Maar ik durf het gewoon niet. Ik heb er zoveel redenen voor om het niet te doen. Misschien de allerbelangrijkste... dat ik Severus niet wil kwijtspelen als vriend. Ik wil ook voor hem een goede vriend blijven, en niet – door zoiets stoms te doen als hem te kussen – teruggaan naar hoe het vorig jaar was.
Voor Severus ben ik op dit moment absoluut geen lucht meer, dat weet ik. Al zei hij niets, toen hij zich omdraaide met die glimlach op zijn lippen en van me wegstapte, bleef ik hem ademloos nastaren.
Hij inspireert me, maakt me gelukkig en is mijn beste vriend. Nooit nog wil ik hem kwijt – nooit meer wil ik slechts lucht voor hem zijn. En ik zal hem zo trouw zijn als hij mij is. Ik zal echt alles voor hem doen. Alles. Al kost het me mijn laatste adem.