28/08/2020, 14:09
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 14:14 door CartoonJessie.)
Licht
Het duizelde om haar hoofd. Ze herinnerde zich hoe de Bloederige Baron haar lichaam – met haar toestemming – had overgenomen en zij als toeschouwer alles had gezien wat er was gebeurd om haar heen. De laatste herinnering die ze had, was dat één van Severus zijn spreuken haar raakte, ze neerviel en de Baron vervolgens haar lichaam weer verliet. Het was door dat laatste dat ze het bewustzijn had verloren – of mogelijks had haar bewustzijn enkel even tijd nodig gehad om de plek terug te vinden waar bewustzijnen normaalgezien altijd zaten.
Ze verwachtte half om wakker te worden in de Ziekenzaal en toen ze haar ogen opende en bemerkte dat ze helemaal niet in een bed lag, maar in een zetel, was ze verward.
Ze draaide haar hoofd, maar hierdoor werd haar zicht enkel waziger en duister en ze voelde hoe de wereld om haar heen leek te draaien. Ze kneep haar ogen dicht in de hoop dat de hoofdpijn zou overgaan en toen ze na tien secondes het idee had dat de wereld niet langer draaide, opende ze haar ogen weer.
Severus zat bij haar, op een laag krukje naast de zetel, en hij keek haar aan.
Loena zag hem zo wazig dat ze niet duidelijk kon zien hoe hij keek of hoe hij zich voelde, maar zelf voelde ze zich zo opgelucht om hem te zien dat ze breed glimlachte.
Het laatste kwartier had hij diep in zijn donkere gedachten aan haar zijde gezeten, maar nu ze ontwaakt was en naar hem glimlachte, voelde hij ook langzaamaan opluchting door zijn lijf stromen en hij voelde zijn strenge blik ontdooien bij het zien van haar heldere, blauwgrijze ogen.
“Severus,” fluisterde ze en ze maakte aanstalten om recht te komen, maar Severus duwde haar weer zacht neer.
“Je zult even moeten blijven liggen,” zei hij stil terug. “Je laten Begeesten is niet erg gezond voor het lichaam.”
Loena sloot haar ogen weer en nam diep adem. Ze voelde inderdaad hoe weinig kracht ze nog had. Toen ze haar ogen weer opende, was ze wel blij om te zien dat haar zicht weer scherper was aan het worden en in Severus zijn ogen zag ze dat hij niet langer boos of teleurgesteld was, al leek hij verdrietig.
Severus wist dat hij zijn gewoonlijke schild niet op had, maar het kon hem niet schelen. Zij mocht hem zo zien – zeker na hoe ze zonet had bewezen zijn vriendschap meer dan waard te zijn. Hij vreesde vooral dat hijzelf haar onwaardig was.
“Heeft het gewerkt?” vroeg Loena in een zwakke, maar nieuwsgierige toon. “Zijn we terug vrienden?”
Severus moest glimlachen omwille van haar gebrek aan subtiliteit. Hij knikte en Loena zuchtte opgelucht.
“Dat was dan nog gemakkelijk,” merkte ze op en Severus trok een wenkbrauw op.
“Gemakkelijk? Je had dood kunnen zijn! Je bent misschien een halfuur bewusteloos geweest!” Zijn stem klonk ongelovend, alsof hij niet begreep waarom ze zoiets zei.
“Dat is maar een kleine prijs om te betalen dan,” zei ze wijselijk en Severus schudde zijn hoofd met meer affectie dan ongeloof.
“Je bent niet te geloven, Loena.”
Loena glimlachte. “Dank je!”
Hij liet Loena rusten en toen ze na een tiental minuten in slaap viel, verliet hij zijn kamer en ging hij op weg naar het kantoortje van Perkamentus.
Het schoolhoofd stond echter in de Grote Hal, kijkend naar de afdelingszandlopers en toen Severus hem naderde, wees hij naar de afdelingszandloper van Ravenklauw.
“Ze staan nogal laag in vergelijking met de anderen, vind je ook niet? Misschien dat die honderd punten die je juffrouw Leeflang hebt afgetrokken niet helemaal terecht zijn? Als ze in die tijd beheerst werd door de Bloederige Baron, zou het immers correcter zijn als je Zwadderich de punten zou aftrekken.”
Severus keek het schoolhoofd nijdig aan en mompelde – half tegen zijn eigen zin: “Honderd punten voor Ravenklauw.”
Enkele Ravenklauwers die in de buurt hadden gestaan, juichten en klapten verrukt in hun handen. Ze hadden geen verklaring nodig waarom ze die honderd punten terugkregen – de schoolroddels hadden hen al van alles op de hoogte gebracht.
“Hoe is juffrouw Leeflang?” vroeg Perkamentus.
“Daarover wilde ik u spreken,” gaf Severus toe en hij keek schichtig om zich heen. Hij liep traag weg en professor Perkamentus volgde hem gewillig. Ze liepen de trappen af naar de kerkers en langzaamaan begon Severus te vertellen.
“Het was een complot tussen juffrouw Leeflang zelf en de Bloederige Baron,” informeerde hij Perkamentus zo stil als hij kon – wat hij zei was voor niemand anders bedoeld. Hij vulde nog even nijdig aan: “En de honderd punten aftrek van gisterenavond behoren juffrouw Leeflang toe – niet de Bloederige Baron.”
Perkamentus knikte. “Dat wist ik zelf ook, ik maakte slechts een grapje.”
“Ik vond het niet grappig,” zei Severus eerlijk. “Ze is al zonet even wakker geweest, maar slaapt ondertussen weer. Ze is erg zwak op het moment.”
“Ik vond het een prachtig gebaar van haar,” merkte Perkamentus op en Severus leek niet blij te zijn met hoe hij van onderwerp veranderde. “Zo een zelfopoffering – enkel en alleen voor jouw eigen reputatie en vriendschap. Je hebt een diepe indruk op haar achtergelaten.”
Een zenuwtrekje speelde rond Severus’ mondhoeken en hij gaf mompelend toe: “En zij op mij.”
Perkamentus gaf hem een bemoedigend schouderklopje en Severus ging verder.
“Ze offert haar eigen reputatie op om de mijne te redden. Ik weet niet hoe ik haar kan bedanken.”
Perkamentus zweeg even en knikte denkend. “Heb je het al geprobeerd met een simpel dank je wel?”
“Hmpf,” Severus snoof even. “Alsof dat ooit genoeg zou zijn...”
“Het zou alvast een mooi begin zijn.”
Ze stopten toen ze voor Severus’ deur kwamen en Perkamentus klopte Severus weer op zijn schouder.
“Laat haar nog een uurtje rusten. Dan zou ze normaalgezien wel weer naar de Leerlingenkamer kunnen. Zal ik een huiself sturen om jullie wat eten te brengen?”
Severus leek even verward. “Komt u niet mee naar binnen?”
“Ik zou niet weten waarom. Ik ben niet graag het vijfde wiel aan de wagen.”
Severus keek hem dodelijk aan en Perkamentus gnuifde van plezier. “Weeral een grapje, Severus. Je hoeft me zo niet aan te kijken.” Hij draaide zich om en liep weer weg. “Ik ga naar de Grote Zaal. Ik heb gehoord dat de huiselven vandaag kippenbilletjes serveren. Heerlijk!”
Severus keek na hoe het schoolhoofd de gang verliet en draaide zich naar zijn deur. Hij nam diep adem voordat hij de deur opende.
Loena keek op toen ze de deur hoorde opengaan. Ze bleef zitten in de zetel en kwam niet recht – het duizelde allemaal nog wat. Ze zat nu wel recht – ze had nieuwsgierig rondgekeken in zijn kamer en was tot de conclusie gekomen dat zijn kamer heel goed bij hem paste. Een rek stond vol toverdrankflesjes, een ander rek dat minstens drie keer zo lang was stond vol boeken over de Duistere Kunsten en er was nergens een raampje of natuurlijk licht dat binnenviel. Wel hingen er kaarsenhouders aan de muren en ook op zijn bureau gaven ze gezellig licht. Loena keek even in het haardvuur toen hij binnenkwam en draaide daarna haar hoofd weer naar hem.
“Ik vroeg me af waar je was.”
“Perkamentus,” mompelde hij en hij wandelde tot bij haar en ging op het krukje voor de bank zitten. Ook al was het zijn bank – hij zou niet naast haar gaan zitten – dat zou te comfortabel zijn en daar was hij niet klaar voor. Dan liever op een krakkemikkig krukje.
Ze keek hem met grote ogen aan, haar blik zo geïnteresseerd in hem dat hij bijna door de grond kon zakken. Hij was dit soort aandacht niet gewend.
Haar blik was echter niet-aflatend en ze leek niet van plan om iets te zeggen, dus besloot hij dat hij het beste de stilte kon breken.
“Dank je,” mompelde hij opeens. “Voor wat je voor mij hebt gedaan vandaag.”
Loena straalde van trots, maar zweeg nog steeds.
“Ik verdiende het wel niet,” gaf hij onwillig toe en hij wendde zijn blik van haar af.
Haar glimlach verdween van haar gezicht en ze keek hem aan. Hij ontweek haar blik, zat onzeker op het veel te kleine krukje en zijn expressie leek haast gepijnigd.
“Zeg je dat omdat je een Dooddoener bent?” vroeg Loena opeens – want dat was volgens haar het enige wat zijn onzekerheid kon verklaren.
De impact van die woorden was harder dan die van een Bombarda-spreuk en hij keek haar met grote, maar verbiedende ogen aan. Hoe wist ze dat?!
Loena liet zich er echter niet door afschrikken en ging verder. “Vader zei me dat je het Duistere Teken had. Daarom mocht ik ook niet meer met je omgaan. Is dat zo?”
Ze staarde hem afwachtend aan, maar er was geen afkeer of angst te lezen in haar gezicht. Severus snapte niet wat ze van hem wilde horen en had geen flauw idee wat hij moest zeggen.
Traag maar zeker begon hij zijn linkermouw te ontknopen en Loena keek geduldig toe. Hij stroopte toen hij klaar was zijn mouw op en draaide zijn arm zodat Loena het Duistere Teken op zijn arm zag staan.
Ze knikte langzaam bij het zien van het teken. Gek genoeg deed het haar niets. Ze voelde niet minder affectie erdoor en angst voelde ze evenmin.
“Wat gebeurt er als ik het aanraak?”
Severus keek naar haar op. Hoe kwam ze er nu weer bij zo een vraag te stellen?
“Niets,” antwoordde hij.
“Hmm...” mijmerde Loena. “Sommigen zeggen dat als je het Duistere Teken op arm van een Dooddoener aanraakt, De Duistere Heer dat ziet. Er zijn ook mensen die zeggen dat als je het Duistere Teken aanraakt, je voor de rest van je leven jeuk hebt aan je vingers.”
Severus trok een wenkbrauw op en keek haar ongelovend aan. “Dat zeggen ze zeker in de Kibbelaar?”
Loena knikte en glimlachte.
“Het is niet waar hoor. Raak maar aan als je het voor jezelf wilt zien.” Hij hield zijn arm wat hoger, maar nu schrok Loena toch wel wat naar achteren.
“Oh, nee, nee, dat doe ik niet... Ik zou het vreselijk vinden om altijd jeuk te hebben aan mijn vingers... Zie! Ik krijg er al jeuk van!” Ze kneep met haar vingers in haar handpalmen. “Nee, dat doe ik niet.”
Hij moest ermee lachen. Ongelooflijk. Ze was me er eentje.
Loena keek hem aan en glimlachte tevreden. Er was niets op heel Zweinstein wat ze liever hoorde dan zijn lach.
Hij zuchtte toen hij haar zag kijken en wachtte op de vraag. Maar er kwam geen vraag. Loena bleef hem aanstaren, met een liefdevolle en begripvolle blik in haar ogen. Zijn blik werd serieuzer met iedere seconde dat ze elkaar zo aanstaarden.
“Wil je het niet weten dan?” vroeg hij opeens en Loena leek even op te schrikken uit haar gedachten.
“Huh - wat weten?”
“Wel, waarom ik Dooddoener ben geworden. Of aan wie ik trouw ben nu dat de Duistere Heer is teruggekeerd. Of waarom ik nog niet ben afgemaakt door eender welke zijde. Wat ik hier in hemelsnaam op Zweinstein doe als professor. Dat soort zaken.”
“Oh dat lijkt me heel interessant!” gaf Loena toe. “Maar dat hoef ik niet te weten om een goede vriend te zijn. Of wel? Denk je dat we geen vrienden kunnen zijn tenzij ik dat weet?”
Ze leek lichtjes verward, maar Severus glimlachte niettemin.
“Was je als kind nooit bang van het donker?” vroeg hij opeens, zijn blik peinzend terwijl hij in haar ogen keek.
Ze hield haar hoofd even schuin en keek hem mijmerend aan. “Die vraag komt ook uit het niets,” merkte ze op.
“Ben je nou ook al hypocriet?” kaatste hij terug terwijl hij zijn armen overeen vouwde en haar uitdagend, maar ook speels aankeek. “Bij jou komt alles wat je zegt uit het niets.”
Haar blik van triomf amuseerde hem nog meer.
“Waarom zou iemand bang horen te zijn van het donker?” vroeg ze hem op haar beurt. “Dat is even zinvol als bang zijn van het licht.” Ze keek opeens rond in zijn kamer. “Ben jij bang van het licht, Severus? Is dat waarom je geen ramen hebt? Is dat het?”
“Ik heb heus wel ramen,” antwoordde hij geamuseerd. “Maar enkel in mijn slaapkamer. Deze kamer was nu eenmaal zo.”
“Slaapkamer...” herhaalde ze mijmerend en hij had geen flauw idee waar ze aan dacht.
“Ja, slaapkamer. Zoals gewone mensen. Ik slaap niet in een doodskist of zo.”
Loena’s mond viel open. “Ben je een vampier?”
Hij rolde met zijn ogen. “Ik zeg toch net dat ik niet in een doodskist slaap.” Haar uitdrukking veranderde niet. “Neen, Loena, ik ben geen vampier!”
Ze was nog steeds niet volledig overtuigd. “U bent wel erg bleek. En draagt duistere kleren en hebt een obsessie met kaarsen.”
Hij zuchtte diep en wreef over zijn rechterslaap. “Ik ben geen vampier. Ik heb geen obsessie met kaarsen. Ik ben een Dooddoener. Is dat nog niet duister genoeg?”
Ze dacht even na en knikte opeens. “Ja. Maar je bent een goede Dooddoener, toch? Geen slechte. Dat ben je niet.”
Hij schudde grinnikend zijn hoofd. “Ja, Loena, een goede Dooddoener.”
“Zie, dat is toch niet zo duister dan?” Ze knikte en voor haar leek daarmee de kous af te zijn. “Ik heb honger,” merkte ze opeens op. “Is het nog geen tijd voor het avondeten?”
Hij knikte. “Ik laat wel een huiself komen. Mij lijkt het het beste dat we voor vanavond de Grote Zaal vermijden.”
“Ah ja,” herinnerde Loena zich. “De geruchten. Ik ga wel blij zijn als de Zwadderaars me niet meer willen vermoorden. Dat vond ik niet zo leuk. Ze waren met teveel. Ik vraag me af of ik nog steeds bij de Slakkers mag? Ik hou wel van feestjes.”
Severus trok een wenkbrauw op. Hij had precies wat gemist.
Niet erg, hij kon de rest van de avond nog in haar gezelschap doorbrengen. En die belofte verlichtte zijn anders duistere gemoed. Het zou – voor eens – een leuke avond worden.
Het duizelde om haar hoofd. Ze herinnerde zich hoe de Bloederige Baron haar lichaam – met haar toestemming – had overgenomen en zij als toeschouwer alles had gezien wat er was gebeurd om haar heen. De laatste herinnering die ze had, was dat één van Severus zijn spreuken haar raakte, ze neerviel en de Baron vervolgens haar lichaam weer verliet. Het was door dat laatste dat ze het bewustzijn had verloren – of mogelijks had haar bewustzijn enkel even tijd nodig gehad om de plek terug te vinden waar bewustzijnen normaalgezien altijd zaten.
Ze verwachtte half om wakker te worden in de Ziekenzaal en toen ze haar ogen opende en bemerkte dat ze helemaal niet in een bed lag, maar in een zetel, was ze verward.
Ze draaide haar hoofd, maar hierdoor werd haar zicht enkel waziger en duister en ze voelde hoe de wereld om haar heen leek te draaien. Ze kneep haar ogen dicht in de hoop dat de hoofdpijn zou overgaan en toen ze na tien secondes het idee had dat de wereld niet langer draaide, opende ze haar ogen weer.
Severus zat bij haar, op een laag krukje naast de zetel, en hij keek haar aan.
Loena zag hem zo wazig dat ze niet duidelijk kon zien hoe hij keek of hoe hij zich voelde, maar zelf voelde ze zich zo opgelucht om hem te zien dat ze breed glimlachte.
Het laatste kwartier had hij diep in zijn donkere gedachten aan haar zijde gezeten, maar nu ze ontwaakt was en naar hem glimlachte, voelde hij ook langzaamaan opluchting door zijn lijf stromen en hij voelde zijn strenge blik ontdooien bij het zien van haar heldere, blauwgrijze ogen.
“Severus,” fluisterde ze en ze maakte aanstalten om recht te komen, maar Severus duwde haar weer zacht neer.
“Je zult even moeten blijven liggen,” zei hij stil terug. “Je laten Begeesten is niet erg gezond voor het lichaam.”
Loena sloot haar ogen weer en nam diep adem. Ze voelde inderdaad hoe weinig kracht ze nog had. Toen ze haar ogen weer opende, was ze wel blij om te zien dat haar zicht weer scherper was aan het worden en in Severus zijn ogen zag ze dat hij niet langer boos of teleurgesteld was, al leek hij verdrietig.
Severus wist dat hij zijn gewoonlijke schild niet op had, maar het kon hem niet schelen. Zij mocht hem zo zien – zeker na hoe ze zonet had bewezen zijn vriendschap meer dan waard te zijn. Hij vreesde vooral dat hijzelf haar onwaardig was.
“Heeft het gewerkt?” vroeg Loena in een zwakke, maar nieuwsgierige toon. “Zijn we terug vrienden?”
Severus moest glimlachen omwille van haar gebrek aan subtiliteit. Hij knikte en Loena zuchtte opgelucht.
“Dat was dan nog gemakkelijk,” merkte ze op en Severus trok een wenkbrauw op.
“Gemakkelijk? Je had dood kunnen zijn! Je bent misschien een halfuur bewusteloos geweest!” Zijn stem klonk ongelovend, alsof hij niet begreep waarom ze zoiets zei.
“Dat is maar een kleine prijs om te betalen dan,” zei ze wijselijk en Severus schudde zijn hoofd met meer affectie dan ongeloof.
“Je bent niet te geloven, Loena.”
Loena glimlachte. “Dank je!”
Hij liet Loena rusten en toen ze na een tiental minuten in slaap viel, verliet hij zijn kamer en ging hij op weg naar het kantoortje van Perkamentus.
Het schoolhoofd stond echter in de Grote Hal, kijkend naar de afdelingszandlopers en toen Severus hem naderde, wees hij naar de afdelingszandloper van Ravenklauw.
“Ze staan nogal laag in vergelijking met de anderen, vind je ook niet? Misschien dat die honderd punten die je juffrouw Leeflang hebt afgetrokken niet helemaal terecht zijn? Als ze in die tijd beheerst werd door de Bloederige Baron, zou het immers correcter zijn als je Zwadderich de punten zou aftrekken.”
Severus keek het schoolhoofd nijdig aan en mompelde – half tegen zijn eigen zin: “Honderd punten voor Ravenklauw.”
Enkele Ravenklauwers die in de buurt hadden gestaan, juichten en klapten verrukt in hun handen. Ze hadden geen verklaring nodig waarom ze die honderd punten terugkregen – de schoolroddels hadden hen al van alles op de hoogte gebracht.
“Hoe is juffrouw Leeflang?” vroeg Perkamentus.
“Daarover wilde ik u spreken,” gaf Severus toe en hij keek schichtig om zich heen. Hij liep traag weg en professor Perkamentus volgde hem gewillig. Ze liepen de trappen af naar de kerkers en langzaamaan begon Severus te vertellen.
“Het was een complot tussen juffrouw Leeflang zelf en de Bloederige Baron,” informeerde hij Perkamentus zo stil als hij kon – wat hij zei was voor niemand anders bedoeld. Hij vulde nog even nijdig aan: “En de honderd punten aftrek van gisterenavond behoren juffrouw Leeflang toe – niet de Bloederige Baron.”
Perkamentus knikte. “Dat wist ik zelf ook, ik maakte slechts een grapje.”
“Ik vond het niet grappig,” zei Severus eerlijk. “Ze is al zonet even wakker geweest, maar slaapt ondertussen weer. Ze is erg zwak op het moment.”
“Ik vond het een prachtig gebaar van haar,” merkte Perkamentus op en Severus leek niet blij te zijn met hoe hij van onderwerp veranderde. “Zo een zelfopoffering – enkel en alleen voor jouw eigen reputatie en vriendschap. Je hebt een diepe indruk op haar achtergelaten.”
Een zenuwtrekje speelde rond Severus’ mondhoeken en hij gaf mompelend toe: “En zij op mij.”
Perkamentus gaf hem een bemoedigend schouderklopje en Severus ging verder.
“Ze offert haar eigen reputatie op om de mijne te redden. Ik weet niet hoe ik haar kan bedanken.”
Perkamentus zweeg even en knikte denkend. “Heb je het al geprobeerd met een simpel dank je wel?”
“Hmpf,” Severus snoof even. “Alsof dat ooit genoeg zou zijn...”
“Het zou alvast een mooi begin zijn.”
Ze stopten toen ze voor Severus’ deur kwamen en Perkamentus klopte Severus weer op zijn schouder.
“Laat haar nog een uurtje rusten. Dan zou ze normaalgezien wel weer naar de Leerlingenkamer kunnen. Zal ik een huiself sturen om jullie wat eten te brengen?”
Severus leek even verward. “Komt u niet mee naar binnen?”
“Ik zou niet weten waarom. Ik ben niet graag het vijfde wiel aan de wagen.”
Severus keek hem dodelijk aan en Perkamentus gnuifde van plezier. “Weeral een grapje, Severus. Je hoeft me zo niet aan te kijken.” Hij draaide zich om en liep weer weg. “Ik ga naar de Grote Zaal. Ik heb gehoord dat de huiselven vandaag kippenbilletjes serveren. Heerlijk!”
Severus keek na hoe het schoolhoofd de gang verliet en draaide zich naar zijn deur. Hij nam diep adem voordat hij de deur opende.
Loena keek op toen ze de deur hoorde opengaan. Ze bleef zitten in de zetel en kwam niet recht – het duizelde allemaal nog wat. Ze zat nu wel recht – ze had nieuwsgierig rondgekeken in zijn kamer en was tot de conclusie gekomen dat zijn kamer heel goed bij hem paste. Een rek stond vol toverdrankflesjes, een ander rek dat minstens drie keer zo lang was stond vol boeken over de Duistere Kunsten en er was nergens een raampje of natuurlijk licht dat binnenviel. Wel hingen er kaarsenhouders aan de muren en ook op zijn bureau gaven ze gezellig licht. Loena keek even in het haardvuur toen hij binnenkwam en draaide daarna haar hoofd weer naar hem.
“Ik vroeg me af waar je was.”
“Perkamentus,” mompelde hij en hij wandelde tot bij haar en ging op het krukje voor de bank zitten. Ook al was het zijn bank – hij zou niet naast haar gaan zitten – dat zou te comfortabel zijn en daar was hij niet klaar voor. Dan liever op een krakkemikkig krukje.
Ze keek hem met grote ogen aan, haar blik zo geïnteresseerd in hem dat hij bijna door de grond kon zakken. Hij was dit soort aandacht niet gewend.
Haar blik was echter niet-aflatend en ze leek niet van plan om iets te zeggen, dus besloot hij dat hij het beste de stilte kon breken.
“Dank je,” mompelde hij opeens. “Voor wat je voor mij hebt gedaan vandaag.”
Loena straalde van trots, maar zweeg nog steeds.
“Ik verdiende het wel niet,” gaf hij onwillig toe en hij wendde zijn blik van haar af.
Haar glimlach verdween van haar gezicht en ze keek hem aan. Hij ontweek haar blik, zat onzeker op het veel te kleine krukje en zijn expressie leek haast gepijnigd.
“Zeg je dat omdat je een Dooddoener bent?” vroeg Loena opeens – want dat was volgens haar het enige wat zijn onzekerheid kon verklaren.
De impact van die woorden was harder dan die van een Bombarda-spreuk en hij keek haar met grote, maar verbiedende ogen aan. Hoe wist ze dat?!
Loena liet zich er echter niet door afschrikken en ging verder. “Vader zei me dat je het Duistere Teken had. Daarom mocht ik ook niet meer met je omgaan. Is dat zo?”
Ze staarde hem afwachtend aan, maar er was geen afkeer of angst te lezen in haar gezicht. Severus snapte niet wat ze van hem wilde horen en had geen flauw idee wat hij moest zeggen.
Traag maar zeker begon hij zijn linkermouw te ontknopen en Loena keek geduldig toe. Hij stroopte toen hij klaar was zijn mouw op en draaide zijn arm zodat Loena het Duistere Teken op zijn arm zag staan.
Ze knikte langzaam bij het zien van het teken. Gek genoeg deed het haar niets. Ze voelde niet minder affectie erdoor en angst voelde ze evenmin.
“Wat gebeurt er als ik het aanraak?”
Severus keek naar haar op. Hoe kwam ze er nu weer bij zo een vraag te stellen?
“Niets,” antwoordde hij.
“Hmm...” mijmerde Loena. “Sommigen zeggen dat als je het Duistere Teken op arm van een Dooddoener aanraakt, De Duistere Heer dat ziet. Er zijn ook mensen die zeggen dat als je het Duistere Teken aanraakt, je voor de rest van je leven jeuk hebt aan je vingers.”
Severus trok een wenkbrauw op en keek haar ongelovend aan. “Dat zeggen ze zeker in de Kibbelaar?”
Loena knikte en glimlachte.
“Het is niet waar hoor. Raak maar aan als je het voor jezelf wilt zien.” Hij hield zijn arm wat hoger, maar nu schrok Loena toch wel wat naar achteren.
“Oh, nee, nee, dat doe ik niet... Ik zou het vreselijk vinden om altijd jeuk te hebben aan mijn vingers... Zie! Ik krijg er al jeuk van!” Ze kneep met haar vingers in haar handpalmen. “Nee, dat doe ik niet.”
Hij moest ermee lachen. Ongelooflijk. Ze was me er eentje.
Loena keek hem aan en glimlachte tevreden. Er was niets op heel Zweinstein wat ze liever hoorde dan zijn lach.
Hij zuchtte toen hij haar zag kijken en wachtte op de vraag. Maar er kwam geen vraag. Loena bleef hem aanstaren, met een liefdevolle en begripvolle blik in haar ogen. Zijn blik werd serieuzer met iedere seconde dat ze elkaar zo aanstaarden.
“Wil je het niet weten dan?” vroeg hij opeens en Loena leek even op te schrikken uit haar gedachten.
“Huh - wat weten?”
“Wel, waarom ik Dooddoener ben geworden. Of aan wie ik trouw ben nu dat de Duistere Heer is teruggekeerd. Of waarom ik nog niet ben afgemaakt door eender welke zijde. Wat ik hier in hemelsnaam op Zweinstein doe als professor. Dat soort zaken.”
“Oh dat lijkt me heel interessant!” gaf Loena toe. “Maar dat hoef ik niet te weten om een goede vriend te zijn. Of wel? Denk je dat we geen vrienden kunnen zijn tenzij ik dat weet?”
Ze leek lichtjes verward, maar Severus glimlachte niettemin.
“Was je als kind nooit bang van het donker?” vroeg hij opeens, zijn blik peinzend terwijl hij in haar ogen keek.
Ze hield haar hoofd even schuin en keek hem mijmerend aan. “Die vraag komt ook uit het niets,” merkte ze op.
“Ben je nou ook al hypocriet?” kaatste hij terug terwijl hij zijn armen overeen vouwde en haar uitdagend, maar ook speels aankeek. “Bij jou komt alles wat je zegt uit het niets.”
Haar blik van triomf amuseerde hem nog meer.
“Waarom zou iemand bang horen te zijn van het donker?” vroeg ze hem op haar beurt. “Dat is even zinvol als bang zijn van het licht.” Ze keek opeens rond in zijn kamer. “Ben jij bang van het licht, Severus? Is dat waarom je geen ramen hebt? Is dat het?”
“Ik heb heus wel ramen,” antwoordde hij geamuseerd. “Maar enkel in mijn slaapkamer. Deze kamer was nu eenmaal zo.”
“Slaapkamer...” herhaalde ze mijmerend en hij had geen flauw idee waar ze aan dacht.
“Ja, slaapkamer. Zoals gewone mensen. Ik slaap niet in een doodskist of zo.”
Loena’s mond viel open. “Ben je een vampier?”
Hij rolde met zijn ogen. “Ik zeg toch net dat ik niet in een doodskist slaap.” Haar uitdrukking veranderde niet. “Neen, Loena, ik ben geen vampier!”
Ze was nog steeds niet volledig overtuigd. “U bent wel erg bleek. En draagt duistere kleren en hebt een obsessie met kaarsen.”
Hij zuchtte diep en wreef over zijn rechterslaap. “Ik ben geen vampier. Ik heb geen obsessie met kaarsen. Ik ben een Dooddoener. Is dat nog niet duister genoeg?”
Ze dacht even na en knikte opeens. “Ja. Maar je bent een goede Dooddoener, toch? Geen slechte. Dat ben je niet.”
Hij schudde grinnikend zijn hoofd. “Ja, Loena, een goede Dooddoener.”
“Zie, dat is toch niet zo duister dan?” Ze knikte en voor haar leek daarmee de kous af te zijn. “Ik heb honger,” merkte ze opeens op. “Is het nog geen tijd voor het avondeten?”
Hij knikte. “Ik laat wel een huiself komen. Mij lijkt het het beste dat we voor vanavond de Grote Zaal vermijden.”
“Ah ja,” herinnerde Loena zich. “De geruchten. Ik ga wel blij zijn als de Zwadderaars me niet meer willen vermoorden. Dat vond ik niet zo leuk. Ze waren met teveel. Ik vraag me af of ik nog steeds bij de Slakkers mag? Ik hou wel van feestjes.”
Severus trok een wenkbrauw op. Hij had precies wat gemist.
Niet erg, hij kon de rest van de avond nog in haar gezelschap doorbrengen. En die belofte verlichtte zijn anders duistere gemoed. Het zou – voor eens – een leuke avond worden.