28/08/2020, 13:25
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 13:30 door CartoonJessie.)
Ouders
Xenophilius Leeflang zuchtte geirriteerd terwijl hij zich probeerde te concentreren op zijn nieuwste artikel voor de Kibbelaar. Het wilde echter niet lukken. Hij hoorde vanuit Loena’s kamer het voortdurende gekrijs van een uil met een longontsteking – of zo klonk het dier toch.
Hij stond op van de keukentafel en keek uit het raam. Loena zat onder een boom, haar toverstaf in haar hand, lezend uit een dik boek en oefenend te zwaaien met haar toverstaf. Zij had geen last van het gekrijs van de uil, maar hij irriteerde zich mateloos.
Verveeld gooide hij zijn veer neer en rende hij de trappen op. Hij stapte Loena’s kamer binnen en zag het grijze beest zitten. De uil hield onmiddellijk op met krijsen toen hij binnenstapte en keek de tovenaar enkel vragend aan. Xenophilius keek echter dreigend naar het dier – nog één geluid en hij zou de uil echt iets aandoen. De uil leek dit te begrijpen en hield zich angstvallig stil.
De tovenaar wilde net de kamer weer verlaten, toen zijn blik viel op de muurtekeningen van Loena. De gezichten van Marcel, Ginny, Ron, Harry en Hermelien had hij al eerder gezien op de muur – maar het zesde gezicht was er de vorige keer niet geweest en gaf Xenophilius zowat de schrik van zijn leven.
Severus Sneep. Toverdrankmeester op Zweinstein – maar tevens een tovenaar met een dubieuze achtergrond. Een Dooddoener. Het duistere teken brandde op zijn voorarm, dat wist Xenophilius.
Hij had het nooit tegen zijn dochter gezegd – ook al deelde hij veel geheimen met haar – maar hij had haar de schrik willen besparen.
Xenophilius was met verstomming geslagen dat hij net dat gezicht tegen de muur getekend zag en vroeg zich af wat er aan de hand was. “Loena!” riep hij opeens – maar toen hij zich realiseerde dat ze buiten zat, rende hij zelf de trap af en haastte hij zich naar de tuin.
“Loena!” herhaalde hij eens hij haar zag zitten en ze keek op van haar boek.
“Vader?”
“Je hebt wat te verklaren!” zei hij in een onnatuurlijk strenge toon en dit greep Loena’s aandacht onmiddellijk, al leek haar expressie niet meer geimponeerd dan wanneer hij normaal tegen haar sprak. “Wat doet het gezicht van je professor Toverdranken tegen je muur?”
Loena legde het boek dat ze van Severus had gekregen op de grond neer en kwam recht. Ze stak kalm haar toverstaf achter haar oor en haalde even haar schouders op. “Ik vond dat hij erbij hoorde. Hij is ook een vriend.”
Xenophilius staarde zijn eigen dochter ongelovig aan.
“Vr- een vriend?!” herhaalde hij met een stem die in de lucht schoot van verwarring. “Sinds wanneer is je toverdrankprofessor een vriend?!”
“Sinds 3 augustus,” antwoordde Loena eerlijk.
Nu was de tovenaar helemaal zijn kluts kwijt. Hij liep even heen en weer voor Loena’s ogen en draaide zich toen opeens naar zijn dochter.
“Loena, wat is er in hemelsnaam gebeurd?!”
“Het was die avond dat we naar de Zwijnskop gingen. Severus was er ook en we hebben wat gewandeld en zo. Sindsdien zijn we vrienden.”
“Severus,” herhaalde Xenophilius terwijl alle kleur uit zijn gezicht wegtrok. Zijn dochter noemde de Dooddoener bij zijn voornaam. Het was alsof hij door een hamer op zijn hoofd geslagen werd, toen hij zich realiseerde hoe Loena die avond had gezegd dat ze bij een vriend was geweest – waarom had hij zich toen geen vragen gesteld?!
“We hebben afgesproken dat we ons zo tijdens de vakanties noemen,” vertelde Loena, zich van geen vuiltje aan de lucht bewust. “Hij noemt me ook Loena in zijn brieven, en niet juffrouw Leeflang.”
“Br-brieven?!” Xenophilius wist niet hoeveel hij nog kon aanhoren van Loena’s verhaal. “Welke brieven?!”
Loena leek zich opeens gewaar te worden van haar vader’s humeur en knikte voorzichtig. “Waarom windt u zich zo op, vader?”
Xenophilius zijn mond viel open omdat ze dat zelfs moest vragen.
“Loena!” reageerde hij ontzet. “De man is een Dooddoener! Hij valt gewoon niet te vertrouwen! Ik kan niet geloven dat je die man als een vriend beschouwt! Wat was je in hemelsnaam aan het denken?”
Loena’s normale glimlach verdween toen haar vader dit zei en ze leek even van haar stuk.
“Een Dooddoener?”
Xenophilius kreunde terwijl hij zijn handen in de lucht gooide.
“Loena, liefje, de enige reden dat de man niet in Azkaban zit, is omdat Perkamentus hem een tweede kans heeft gegeven! Hij valt niet te vertrouwen!!”
Loena schudde ongelovend haar hoofd. Ze kende Severus nu. Misschien niet zo goed als ze zelf dacht, maar ze voelde dat hij geen kwaad in zijn mars had. Geen echt kwaad.
“Dit moet nu ophouden, Loena. Ik geef je één uur om zijn gezicht van je muur te halen. Ik wil niets meer horen over brieven...” Opeens viel Xenophilius iets binnen. “Is dat waarom die uil in je kamer zit? Is dat zijn uil?”
“Severus heeft geen uil. Hij stuurt altijd uilen van Zweinstein.”
“Dus hij heeft je geschreven of wat?!”
“Ja,” antwoordde Loena eerlijk en ze bukte zich om haar boek van de grond op te rapen. “Hij heeft me een boek gegeven zodat ik me kon voorbereiden op de lessen Verweer.”
Xenophilius keek naar het in leer gebonden boek waarop tientallen duistere symbolen stonden en schudde ongelovend zijn hoofd.
“Loena, het is alsof ik je niet meer ken! Hoe kon je zo stom zijn om je in te laten met hem?! Ik weet niet wat zijn intenties zijn, maar ik vertrouw er niets van!”
Loena bleef even kalm als ze altijd was – zelfs als haar vader nog nooit eerder zo te keer op haar was gegaan. Ze was dit niet gewoon en gedroeg zich zoals altijd – afwachtend en bedeesd, met een Mona Lisa glimlach. Er was slechts één ding wat haar echte gevoelens verraadde – en dat was haar trillende stem.
“Hij is een goede man...”
Maar ze werd al onderbroken voordat ze meer kon zeggen.
“Ja, natuurlijk denk je dat! Liefje, je bent jong en heel gemakkelijk te manipuleren! Wat hij ook van plan is, durf hem niet te vertrouwen!”
Loena sloeg haar ogen neer naar de grond en Xenophilius vervolgde zelfzeker: “Haal me zijn brieven.” Loena keek haast onmiddellijk terug op, een nooit geziene blik van protest in haar ogen. “Geen gemaar!”
“Vader,” sprak Loena hem tegen. “Zijn brieven zijn privé.”
“Niet zolang jij mijn minderjarige dochter bent, zijn ze dat niet. Haal ze.”
Loena slikte. “Beloof me dat je niemand erover vertelt.”
Xenophilius leek niet van plan zijn mond te openen.
“Vader, durf het niet om dit in de Kibbelaar te posten! Dat zou niet alleen zijn briefgeheim schenden, maar ook het mijne!”
Xenophilius keek zijn dochter aan. Ze leek niet te willen buigen tot hij haar die belofte maakte. Hij knikte. Het was belangrijker voor hem dat hij wist wat die smeerlap had geschreven, dan dat hij het zou kunnen verkopen aan de lezers van de Kibbelaar.
“Ik zal het voor ons houden.”
Loena knikte langzaam en rende naar haar kamer. Met tegenzin verzamelde ze alle brieven die hij haar had gestuurd en bracht ze die naar haar vader.
“En nu dat gezicht van je muur halen,” zei hij zodra ze hem de brieven overhandigde.
Ze leek weer te willen protesteren, maar Xenophilius keek haar streng aan. Het was nog nooit eerder voorgekomen dat ze opstandigheidheid toonde – maar dat betekende niet dat hij er niet klaar voor was. Ze perste haar lippen opeen van woede – iets wat ze ook nog nooit eerder had gedaan – en draaide zich om en liep naar binnen.
Xenophilius bleef alleen achter in de tuin – alleen met een stapel brieven waarvoor hij vreesde wat de inhoud was.
De sfeer ten huize Leeflang was te snijden sinds die dag. Xenophilius had de brieven in shock gelezen. Alsof het nog niet erg genoeg was om te lezen dat Severus Sneep dronken was geweest en zijn excuses had aangeboden voor oneerbare zaken, las hij ook hoe hij haar aansprak als “lieve Loena” en zij hem cadeautjes had gestuurd – en omgekeerd ook. Het boek stond boemvol duistere magie die niet geschikt was voor de ogen van zijn vijftienjarige dochter – of dat vond hij dan toch – en Loena wilde hem niet alles vertellen. Ze probeerde discreet te zijn en hij kon het maar niet aan haar gedachten brengen dat Severus Sneep een achterbakse Dooddoener was en ze hem niet in bescherming moest nemen.
Xenophilius wilde aanvankelijk niets liever dan de voormalige toverdrankmeester zijn gedacht zeggen, maar helaas had hij geen adres van de tovenaar en had hij de grijze uil terug naar Zweinstein gestuurd die eerste avond.
Hij had enkele oude gunsten ingeroepen en zou weldra voorzien worden van het adres van de Dooddoener. Hoe langer hij erover nadacht, hoe minder dapper hij zich voelde. Waar hij eerst van plan was geweest om zijn gedacht te gaan zeggen aan de tovenaar zijn voordeur, besefte hij zich nu dat de man Verweer tegen de Zwarte Kunsten zou geven. En als Sneep de helft van de spreuken kende die in het boek stonden dat Loena had gekregen, had Xenophilius geen kans in een tovenaarsduel.
Maar Severus zou van hem horen, dat was zeker. En Perkamentus ook. Hij zou zijn gedacht zeggen. Niemand hersenspoelde zijn dochter ongestraft! En zelfs al wilde zij op dit moment niets met haar vader te maken hebben, hij was er zeker van dat ze hem ooit wel zou begrijpen. Nu moest hij van zijn hart een steen maken en zorgen dat ze veilig zou zijn zodra school terug zou beginnen. Dat hoorde bij zijn verantwoordelijkheid als goede ouder.
Xenophilius Leeflang zuchtte geirriteerd terwijl hij zich probeerde te concentreren op zijn nieuwste artikel voor de Kibbelaar. Het wilde echter niet lukken. Hij hoorde vanuit Loena’s kamer het voortdurende gekrijs van een uil met een longontsteking – of zo klonk het dier toch.
Hij stond op van de keukentafel en keek uit het raam. Loena zat onder een boom, haar toverstaf in haar hand, lezend uit een dik boek en oefenend te zwaaien met haar toverstaf. Zij had geen last van het gekrijs van de uil, maar hij irriteerde zich mateloos.
Verveeld gooide hij zijn veer neer en rende hij de trappen op. Hij stapte Loena’s kamer binnen en zag het grijze beest zitten. De uil hield onmiddellijk op met krijsen toen hij binnenstapte en keek de tovenaar enkel vragend aan. Xenophilius keek echter dreigend naar het dier – nog één geluid en hij zou de uil echt iets aandoen. De uil leek dit te begrijpen en hield zich angstvallig stil.
De tovenaar wilde net de kamer weer verlaten, toen zijn blik viel op de muurtekeningen van Loena. De gezichten van Marcel, Ginny, Ron, Harry en Hermelien had hij al eerder gezien op de muur – maar het zesde gezicht was er de vorige keer niet geweest en gaf Xenophilius zowat de schrik van zijn leven.
Severus Sneep. Toverdrankmeester op Zweinstein – maar tevens een tovenaar met een dubieuze achtergrond. Een Dooddoener. Het duistere teken brandde op zijn voorarm, dat wist Xenophilius.
Hij had het nooit tegen zijn dochter gezegd – ook al deelde hij veel geheimen met haar – maar hij had haar de schrik willen besparen.
Xenophilius was met verstomming geslagen dat hij net dat gezicht tegen de muur getekend zag en vroeg zich af wat er aan de hand was. “Loena!” riep hij opeens – maar toen hij zich realiseerde dat ze buiten zat, rende hij zelf de trap af en haastte hij zich naar de tuin.
“Loena!” herhaalde hij eens hij haar zag zitten en ze keek op van haar boek.
“Vader?”
“Je hebt wat te verklaren!” zei hij in een onnatuurlijk strenge toon en dit greep Loena’s aandacht onmiddellijk, al leek haar expressie niet meer geimponeerd dan wanneer hij normaal tegen haar sprak. “Wat doet het gezicht van je professor Toverdranken tegen je muur?”
Loena legde het boek dat ze van Severus had gekregen op de grond neer en kwam recht. Ze stak kalm haar toverstaf achter haar oor en haalde even haar schouders op. “Ik vond dat hij erbij hoorde. Hij is ook een vriend.”
Xenophilius staarde zijn eigen dochter ongelovig aan.
“Vr- een vriend?!” herhaalde hij met een stem die in de lucht schoot van verwarring. “Sinds wanneer is je toverdrankprofessor een vriend?!”
“Sinds 3 augustus,” antwoordde Loena eerlijk.
Nu was de tovenaar helemaal zijn kluts kwijt. Hij liep even heen en weer voor Loena’s ogen en draaide zich toen opeens naar zijn dochter.
“Loena, wat is er in hemelsnaam gebeurd?!”
“Het was die avond dat we naar de Zwijnskop gingen. Severus was er ook en we hebben wat gewandeld en zo. Sindsdien zijn we vrienden.”
“Severus,” herhaalde Xenophilius terwijl alle kleur uit zijn gezicht wegtrok. Zijn dochter noemde de Dooddoener bij zijn voornaam. Het was alsof hij door een hamer op zijn hoofd geslagen werd, toen hij zich realiseerde hoe Loena die avond had gezegd dat ze bij een vriend was geweest – waarom had hij zich toen geen vragen gesteld?!
“We hebben afgesproken dat we ons zo tijdens de vakanties noemen,” vertelde Loena, zich van geen vuiltje aan de lucht bewust. “Hij noemt me ook Loena in zijn brieven, en niet juffrouw Leeflang.”
“Br-brieven?!” Xenophilius wist niet hoeveel hij nog kon aanhoren van Loena’s verhaal. “Welke brieven?!”
Loena leek zich opeens gewaar te worden van haar vader’s humeur en knikte voorzichtig. “Waarom windt u zich zo op, vader?”
Xenophilius zijn mond viel open omdat ze dat zelfs moest vragen.
“Loena!” reageerde hij ontzet. “De man is een Dooddoener! Hij valt gewoon niet te vertrouwen! Ik kan niet geloven dat je die man als een vriend beschouwt! Wat was je in hemelsnaam aan het denken?”
Loena’s normale glimlach verdween toen haar vader dit zei en ze leek even van haar stuk.
“Een Dooddoener?”
Xenophilius kreunde terwijl hij zijn handen in de lucht gooide.
“Loena, liefje, de enige reden dat de man niet in Azkaban zit, is omdat Perkamentus hem een tweede kans heeft gegeven! Hij valt niet te vertrouwen!!”
Loena schudde ongelovend haar hoofd. Ze kende Severus nu. Misschien niet zo goed als ze zelf dacht, maar ze voelde dat hij geen kwaad in zijn mars had. Geen echt kwaad.
“Dit moet nu ophouden, Loena. Ik geef je één uur om zijn gezicht van je muur te halen. Ik wil niets meer horen over brieven...” Opeens viel Xenophilius iets binnen. “Is dat waarom die uil in je kamer zit? Is dat zijn uil?”
“Severus heeft geen uil. Hij stuurt altijd uilen van Zweinstein.”
“Dus hij heeft je geschreven of wat?!”
“Ja,” antwoordde Loena eerlijk en ze bukte zich om haar boek van de grond op te rapen. “Hij heeft me een boek gegeven zodat ik me kon voorbereiden op de lessen Verweer.”
Xenophilius keek naar het in leer gebonden boek waarop tientallen duistere symbolen stonden en schudde ongelovend zijn hoofd.
“Loena, het is alsof ik je niet meer ken! Hoe kon je zo stom zijn om je in te laten met hem?! Ik weet niet wat zijn intenties zijn, maar ik vertrouw er niets van!”
Loena bleef even kalm als ze altijd was – zelfs als haar vader nog nooit eerder zo te keer op haar was gegaan. Ze was dit niet gewoon en gedroeg zich zoals altijd – afwachtend en bedeesd, met een Mona Lisa glimlach. Er was slechts één ding wat haar echte gevoelens verraadde – en dat was haar trillende stem.
“Hij is een goede man...”
Maar ze werd al onderbroken voordat ze meer kon zeggen.
“Ja, natuurlijk denk je dat! Liefje, je bent jong en heel gemakkelijk te manipuleren! Wat hij ook van plan is, durf hem niet te vertrouwen!”
Loena sloeg haar ogen neer naar de grond en Xenophilius vervolgde zelfzeker: “Haal me zijn brieven.” Loena keek haast onmiddellijk terug op, een nooit geziene blik van protest in haar ogen. “Geen gemaar!”
“Vader,” sprak Loena hem tegen. “Zijn brieven zijn privé.”
“Niet zolang jij mijn minderjarige dochter bent, zijn ze dat niet. Haal ze.”
Loena slikte. “Beloof me dat je niemand erover vertelt.”
Xenophilius leek niet van plan zijn mond te openen.
“Vader, durf het niet om dit in de Kibbelaar te posten! Dat zou niet alleen zijn briefgeheim schenden, maar ook het mijne!”
Xenophilius keek zijn dochter aan. Ze leek niet te willen buigen tot hij haar die belofte maakte. Hij knikte. Het was belangrijker voor hem dat hij wist wat die smeerlap had geschreven, dan dat hij het zou kunnen verkopen aan de lezers van de Kibbelaar.
“Ik zal het voor ons houden.”
Loena knikte langzaam en rende naar haar kamer. Met tegenzin verzamelde ze alle brieven die hij haar had gestuurd en bracht ze die naar haar vader.
“En nu dat gezicht van je muur halen,” zei hij zodra ze hem de brieven overhandigde.
Ze leek weer te willen protesteren, maar Xenophilius keek haar streng aan. Het was nog nooit eerder voorgekomen dat ze opstandigheidheid toonde – maar dat betekende niet dat hij er niet klaar voor was. Ze perste haar lippen opeen van woede – iets wat ze ook nog nooit eerder had gedaan – en draaide zich om en liep naar binnen.
Xenophilius bleef alleen achter in de tuin – alleen met een stapel brieven waarvoor hij vreesde wat de inhoud was.
De sfeer ten huize Leeflang was te snijden sinds die dag. Xenophilius had de brieven in shock gelezen. Alsof het nog niet erg genoeg was om te lezen dat Severus Sneep dronken was geweest en zijn excuses had aangeboden voor oneerbare zaken, las hij ook hoe hij haar aansprak als “lieve Loena” en zij hem cadeautjes had gestuurd – en omgekeerd ook. Het boek stond boemvol duistere magie die niet geschikt was voor de ogen van zijn vijftienjarige dochter – of dat vond hij dan toch – en Loena wilde hem niet alles vertellen. Ze probeerde discreet te zijn en hij kon het maar niet aan haar gedachten brengen dat Severus Sneep een achterbakse Dooddoener was en ze hem niet in bescherming moest nemen.
Xenophilius wilde aanvankelijk niets liever dan de voormalige toverdrankmeester zijn gedacht zeggen, maar helaas had hij geen adres van de tovenaar en had hij de grijze uil terug naar Zweinstein gestuurd die eerste avond.
Hij had enkele oude gunsten ingeroepen en zou weldra voorzien worden van het adres van de Dooddoener. Hoe langer hij erover nadacht, hoe minder dapper hij zich voelde. Waar hij eerst van plan was geweest om zijn gedacht te gaan zeggen aan de tovenaar zijn voordeur, besefte hij zich nu dat de man Verweer tegen de Zwarte Kunsten zou geven. En als Sneep de helft van de spreuken kende die in het boek stonden dat Loena had gekregen, had Xenophilius geen kans in een tovenaarsduel.
Maar Severus zou van hem horen, dat was zeker. En Perkamentus ook. Hij zou zijn gedacht zeggen. Niemand hersenspoelde zijn dochter ongestraft! En zelfs al wilde zij op dit moment niets met haar vader te maken hebben, hij was er zeker van dat ze hem ooit wel zou begrijpen. Nu moest hij van zijn hart een steen maken en zorgen dat ze veilig zou zijn zodra school terug zou beginnen. Dat hoorde bij zijn verantwoordelijkheid als goede ouder.