28/08/2020, 12:52
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 12:52 door CartoonJessie.)
Zwart
De gezichten van Ginny, Marcel, Harry, Ron en Hermelien keken haar glimlachend aan. Haar vrienden. Maar niet langer de enige.
Met een potlood schetste ze een zesde gezicht erbij. Een gezicht dat nog vers in haar geheugen stond omdat ze de nacht ervoren een aantal uren met hem had doorgebracht. Haar professor, Severus Sneep, een man die zo enorm gehaat werd door de meeste leerlingen, dat geeneen van hen ooit zijn andere kant had gezien. Maar Loena wel.
Het was toeval – of misschien gewoon het lot – dat ze hem dronken had aangetroffen in de Zwijnskop. Maar in de uren die erop waren gevolgd, had ze een kant van hem gezien die geen andere student ooit voor haar had gezien – daar was ze zeker van.
“Severus,” mijmerde ze zijn naam en haar maag kromp weer eens samen. Langzaamaan begon ze zich te beseffen wat dat gevoel betekende. Het voelde aan alsof er vlinders in haar buik zaten. Ze had al zo vaak die uitdrukking gehoord – maar nog nooit de vlinders gevoeld. Ze waren er echt, daar was Loena van overtuigd. Wat anders kon haar maag zo van streek maken?
Terwijl ze hem tekende, kwamen beelden van hem in haar boven. Haar wangen waren rood van inspanning terwijl ze hem tekende. Zijn wenkbrauwen, even zwart als zijn haren en mogelijks het meest expressieve deel van zijn gezicht, stonden meestal gespannen en gefronst, maar niet op haar tekening. Ze waren ontspannen – wat enkel het geval was als hij glimlachte. Zijn ogen waren zwart als tunnels, met slechts één lichtpuntje. Gisteren waren zijn ogen zoveel meer open geweest dan ze zich kon herinneren van op Zweinstein. Zijn gigantische neus was het moeilijkste om te tekenen. Het was misschien het meest favoriete deel van zijn gezicht voor Loena. Zo gigantisch groot dat het haast onmogelijk was dat dit van nature zo was. Had hij misschien op jonge leeftijd een ongeluk gehad met een gebroken neus als gevolg? Dat zou ook verklaren waarom zijn neus een haakvorm had. Loena mijmerde verder over zijn lippen terwijl ze zijn mond tekende. Dunne lippen, die sierlijk in een glimlach konden krullen – zij had het als enige gezien. Zijn glimlach had haast een magische kwaliteit, dat wist Loena, want hoe anders kon één glimlach zo een effect op haar hebben? Zijn duistere haren die als gordijnen het grootste deel van zijn gezicht verhulden – haast verborgen, alsof hij niet eens gezien wilde worden. Het stemde Loena treurig om zijn haren te tekenen. De stijle, zwarte haren leken hem verdrietiger te maken. Bijna tragisch. Zelfs als hij glimlachte.
Nadat haar eerste schets af was, spendeerde ze de rest van de voormiddag met het verven van de tekening op de muur. Ze deed dit met zoveel overgave dat ze al snel zwarte verf op haar neus en handen had.
Toen ze eenmaal klaar was, zette ze zich op haar bed neer en keek ze naar hetgeen ze getekend had. De tekeningen van haar andere vrienden interesseerden haar voor het moment niet. Ze dacht liever aan Severus en probeerde zich in te beelden wat hij nu was aan het doen – maar ze kon zich niets bedenken. Eigenlijk kende ze hem nog steeds niet – toch niet zoals ze zou willen. Zou hij thuis zijn aan het lezen? Of toverdranken aan het brouwen? Zou hij mogelijks dichten? Ze vond wel dat hij dichterlijke kwaliteiten had met momenten, zeker als hij sprak over toverdranken in zijn les. Misschien had hij een dichterlijke ziel – dat verklaarde dan ook zijn tragische kapsel, volgens Loena.
Na een uurtje gemijmerd te hebben over haar geliefde professor, besloot Loena naar buiten te gaan. Het zonnetje straalde en het was weer een mooie zomerdag. Buiten kon ze verderdromen over haar professor, zo lang als ze wilde.
“Ik ga naar buiten,” zei ze tegen haar vader toen ze de keuken passeerde.
Xenophilius keek even op van de keukentafel, waar hij wanordelijk enkele perkamentrollen had opgestapeld en druk kribbelde in de marges van een oude rol.
“Ok liefje,” zei hij terwijl hij afwezig naar haar opkeek. Loena stapte naar buiten, maar hoorde enkele secondes later de deur weer opengaan en ze draaide zich om. Haar vader stond in de deuropening en keek haar aan. Hij wees met zijn vinger naar haar en zei: “Liefje, je neus is zwart.”
Snel voelde ze met haar beide handen aan haar neus en inderdaad – er zat nog wat verf op. Dezelfde verf die ze had gebruikt om de lange haren van Severus in te kleuren.
“Geeft niet,” mijmerde Loena terwijl ze haar handen weer liet zakken. “Ik laat het zo. Dan heb ik wat om over na te denken.”
Haar vader stond niet te kijken van haar vreemde antwoord – in zijn ogen was er niets vreemds aan, niet als je het vergeleek met de verhalen die soms in de Kibbelaar stonden. Hij haalde even zijn schouders op en stapte daarna weer naar binnen.
Loena zette zich in de schaduw van een grote boom in hun tuin neer en keek naar de wolken die voorbijdreven. Al waren ze wit, Loena zag enkel de zwarte ogen en haren van de man op wie ze die nacht verliefd was geworden.
De gezichten van Ginny, Marcel, Harry, Ron en Hermelien keken haar glimlachend aan. Haar vrienden. Maar niet langer de enige.
Met een potlood schetste ze een zesde gezicht erbij. Een gezicht dat nog vers in haar geheugen stond omdat ze de nacht ervoren een aantal uren met hem had doorgebracht. Haar professor, Severus Sneep, een man die zo enorm gehaat werd door de meeste leerlingen, dat geeneen van hen ooit zijn andere kant had gezien. Maar Loena wel.
Het was toeval – of misschien gewoon het lot – dat ze hem dronken had aangetroffen in de Zwijnskop. Maar in de uren die erop waren gevolgd, had ze een kant van hem gezien die geen andere student ooit voor haar had gezien – daar was ze zeker van.
“Severus,” mijmerde ze zijn naam en haar maag kromp weer eens samen. Langzaamaan begon ze zich te beseffen wat dat gevoel betekende. Het voelde aan alsof er vlinders in haar buik zaten. Ze had al zo vaak die uitdrukking gehoord – maar nog nooit de vlinders gevoeld. Ze waren er echt, daar was Loena van overtuigd. Wat anders kon haar maag zo van streek maken?
Terwijl ze hem tekende, kwamen beelden van hem in haar boven. Haar wangen waren rood van inspanning terwijl ze hem tekende. Zijn wenkbrauwen, even zwart als zijn haren en mogelijks het meest expressieve deel van zijn gezicht, stonden meestal gespannen en gefronst, maar niet op haar tekening. Ze waren ontspannen – wat enkel het geval was als hij glimlachte. Zijn ogen waren zwart als tunnels, met slechts één lichtpuntje. Gisteren waren zijn ogen zoveel meer open geweest dan ze zich kon herinneren van op Zweinstein. Zijn gigantische neus was het moeilijkste om te tekenen. Het was misschien het meest favoriete deel van zijn gezicht voor Loena. Zo gigantisch groot dat het haast onmogelijk was dat dit van nature zo was. Had hij misschien op jonge leeftijd een ongeluk gehad met een gebroken neus als gevolg? Dat zou ook verklaren waarom zijn neus een haakvorm had. Loena mijmerde verder over zijn lippen terwijl ze zijn mond tekende. Dunne lippen, die sierlijk in een glimlach konden krullen – zij had het als enige gezien. Zijn glimlach had haast een magische kwaliteit, dat wist Loena, want hoe anders kon één glimlach zo een effect op haar hebben? Zijn duistere haren die als gordijnen het grootste deel van zijn gezicht verhulden – haast verborgen, alsof hij niet eens gezien wilde worden. Het stemde Loena treurig om zijn haren te tekenen. De stijle, zwarte haren leken hem verdrietiger te maken. Bijna tragisch. Zelfs als hij glimlachte.
Nadat haar eerste schets af was, spendeerde ze de rest van de voormiddag met het verven van de tekening op de muur. Ze deed dit met zoveel overgave dat ze al snel zwarte verf op haar neus en handen had.
Toen ze eenmaal klaar was, zette ze zich op haar bed neer en keek ze naar hetgeen ze getekend had. De tekeningen van haar andere vrienden interesseerden haar voor het moment niet. Ze dacht liever aan Severus en probeerde zich in te beelden wat hij nu was aan het doen – maar ze kon zich niets bedenken. Eigenlijk kende ze hem nog steeds niet – toch niet zoals ze zou willen. Zou hij thuis zijn aan het lezen? Of toverdranken aan het brouwen? Zou hij mogelijks dichten? Ze vond wel dat hij dichterlijke kwaliteiten had met momenten, zeker als hij sprak over toverdranken in zijn les. Misschien had hij een dichterlijke ziel – dat verklaarde dan ook zijn tragische kapsel, volgens Loena.
Na een uurtje gemijmerd te hebben over haar geliefde professor, besloot Loena naar buiten te gaan. Het zonnetje straalde en het was weer een mooie zomerdag. Buiten kon ze verderdromen over haar professor, zo lang als ze wilde.
“Ik ga naar buiten,” zei ze tegen haar vader toen ze de keuken passeerde.
Xenophilius keek even op van de keukentafel, waar hij wanordelijk enkele perkamentrollen had opgestapeld en druk kribbelde in de marges van een oude rol.
“Ok liefje,” zei hij terwijl hij afwezig naar haar opkeek. Loena stapte naar buiten, maar hoorde enkele secondes later de deur weer opengaan en ze draaide zich om. Haar vader stond in de deuropening en keek haar aan. Hij wees met zijn vinger naar haar en zei: “Liefje, je neus is zwart.”
Snel voelde ze met haar beide handen aan haar neus en inderdaad – er zat nog wat verf op. Dezelfde verf die ze had gebruikt om de lange haren van Severus in te kleuren.
“Geeft niet,” mijmerde Loena terwijl ze haar handen weer liet zakken. “Ik laat het zo. Dan heb ik wat om over na te denken.”
Haar vader stond niet te kijken van haar vreemde antwoord – in zijn ogen was er niets vreemds aan, niet als je het vergeleek met de verhalen die soms in de Kibbelaar stonden. Hij haalde even zijn schouders op en stapte daarna weer naar binnen.
Loena zette zich in de schaduw van een grote boom in hun tuin neer en keek naar de wolken die voorbijdreven. Al waren ze wit, Loena zag enkel de zwarte ogen en haren van de man op wie ze die nacht verliefd was geworden.