28/08/2020, 12:43
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 12:43 door CartoonJessie.)
Vanbinnen
Zweinsveld was verlaten. Zelfs in de Drie Bezemstelen was er geen teken van leven te bekennen. Het was echter een warme en windstille nacht en het verbaasde Severus dat er niemand anders op straat was. Er was helemaal niemand behalve hijzelf en juffrouw Leeflang.
Ze leek echter niet geïnteresseerd in de winkels of in de afwezigheid van andere tovenaars en heksen. Haar blik was gericht op de sterren en schoot af en toe een andere richting uit als er een uil voorbijvloog. Severus hield haar nauwlettend in de gaten. Ze was met hem meegekomen op zijn wandeling en hij had verwacht dat ze hem de oren van het hoofd zou kletsen over zaken waar hij niets van wilde weten, maar ze was muisstil. Severus durfde het amper toe te geven, maar ze was aangenaam gezelschap. Toch zeker zolang die stilte zou aanhouden.
Ze kwamen aan de rand van Zweinsveld en enkel de paden naar het Krijsende Krot en Zweinstein lagen voor hen.
“Wil je terugkeren?”
Loena schudde haar hoofd. “Vader kennende, is hij nog wel even bezig. Ik verkies wandelen boven wachten in de Zwijnskop.”
Voor Severus maakte het niet veel uit, maar hij betrapte zichzelf er niet op tijd op dat hij interesse had en vroeg: “Wat voor zaken heeft je vader eigenlijk in de Zwijnskop?”
Loena leek het echter helemaal niet erg te vinden dat hij haar een vraag stelde en ze antwoordde in haar rustige en dromerige stem: “Complottheorieën uitdokteren. De heks die hij nu is aan het spreken zou meer weten over de contacten tussen Droebel en de Duistere Heer. Volgens haar heeft Droebel al een jaar lang contact met de Duistere Heer en hebben ze beiden afgesproken om niet te erkennen dat hij is teruggekeerd. Dat is ook waarom Omber Verweer heeft gegeven dit jaar – om ons dom te houden, zodat de Duistere Heer geen nieuwe generatie tovenaars hoeft te bevechten eens hij de macht grijpt.”
Severus wilde haast dat hij niets had gevraagd.
“Dat geloof je zelf toch niet?”
Loena haalde haar schouders lichtjes op en draaide haar hoofd naar haar professor om hem in de ogen te kijken. “Het zou toch kunnen, niet? Ik vond het alleszins vreemd dat we geen degelijke lessen in Verweer kregen, net nu de Duistere Heer was teruggekeerd. Denkt u dan niet dat het een complot was?”
“Ik denk dat Droebel zodanig bang was voor de waarheid dat hij dacht dat als hij hard genoeg geloofde dat de Duistere Heer niet was teruggekeerd – het ook echt zo was.”
Loena knikte begrijpend en keek dromerig om zich heen.
“Het is jammer dat de Duistere Heer terug is. Iedereen zit nu binnen. Anders zouden de mensen misschien naar buiten durven komen om te genieten van deze mooie nacht. Alsof er nu een Dooddoener op straat zou wandelen...”
Severus kon het niet laten om lichtjes in zichzelf te glimlachen. Hij had bijna zin om te zeggen: “Kijk dan eens naast je.” – maar kon zich nog net bedwingen.
Terwijl ze over het pad wandelden, leken ze beiden geen woorden nodig te hebben om te weten waar ze heen wilden. Zodra ze een tweesplitsing bereikten, sloegen ze beiden naar links af, waar het Krijsende Krot op hen wachtte.
Er stonden veel bomen langs het pad en Loena keek weer naar boven. Ze vond het fascinerend hoe de sterren bewogen boven de bladeren.
Severus was er maar net op tijd bij toen ze struikelde over een losliggende tak en ving haar onhandig op. Voor een moment leek ze verschrokken, maar ze veranderde al snel weer in haar dromerige zelf toen ze rechtkwam en Severus haar weer los liet.
“Ik keek niet waar ik liep,” verontschuldigde ze zich.
“Dat zou je beter wel doen,” merkte Severus op, maar in tegenstelling tot andere keren dat hij iemand ergens op berispte, klonk hij ditmaal niet boos of verveeld.
“Als ik dat wel deed, zou ik zoveel andere zaken missen,” antwoordde Loena glimlachend terwijl ze zich opeens realiseerde dat haar professor vanavond zoveel anders leek dan gewoonlijk op Zweinstein. “Ik vind u wel leuk wanneer u dronken bent.”
Severus voelde zijn wangen rood worden en keek haar enigszins gefrustreerd aan. “Juffrouw Leeflang, ik weet niet waardoor u het niet merkte, maar ik ben heus niet meer dronken!”
Loena moest opeens lachen. Severus had haar nog nooit horen lachen en het klonk een tikje vreemd, alsof ze het zelf ook niet al te vaak deed. Ze had echter gemerkt hoe zijn toon tegen haar was veranderd. Waar hij haar het grootste deel van die avond met “je” had aangesproken, noemde hij haar weer “u” – zijn manier om afstand te creëren waar er geen afstand was. Ze vond het best grappig. “In dat geval vind ik u ook leuk wanneer u niet meer dronken bent!”
Nu steeg helemaal het schaamrood naar Severus’ wangen. Hij leek slecht bestand tegen haar eerlijkheid en zweeg terwijl ze verder wandelden tot aan de hekken van het Krijsende Krot.
Ze hoefden geen woorden met elkaar te wisselen en gingen zitten op een houten bankje dat op een heuveltje stond, goed verlicht door de maan en met een mooi uitzicht over het Krijsende Krot en een deel van het Verboden Bos.
Severus was weer diep in gedachten verzonken. Hij wilde het zichzelf niet toestaan om stil te staan bij Loena’s woorden. Ze vond hem leuk. Het vulde hem met onzekerheid. Hij hield niet van dat gevoel en zeker niet in combinatie met het gevoel van onmacht dat hij had gehad sinds hij de belofte aan Perkamentus had gemaakt. Ze was zelf ook wel leuk, vond hij. Hij snapte zelf niet waar hij dat gevoel vandaan had gehaald. Misschien was er toch nog meer invloed van de alcohol op zijn gemoed dan hij zelf vermoedde. Dat moest het zijn. Het was gewoon de schuld van de alcohol.
Loena zat naast haar professor en voor haar was dat heel speciaal. Er was een band nu, dat voelde ze. Zelfs haar professor kon dat nu niet ontkennen. Ze keek voorzichtig vanuit haar ooghoek naar hem en zag hoe hij weer redelijk ineengekrompen zat. Hij had zonet rechtop gelopen, met zijn hoofd hoog en trots. Nu was zijn rug krom, alsof hij het koud had – maar daarvoor was het in feite veel te warm. Wat er ook door zijn hoofd spookte die avond, het was weer teruggekomen en viel hem lastig. Weeral had ze met hem te doen en ze vroeg zich af hoe ze hem kon helpen – als ze dat al kon.
Hij voelde haar ogen op hem branden en keek haar aan, enkel om te zien hoe ze snel haar ogen weer afsloeg en haar blik op iets anders rustte. Hijzelf deed hetzelfde. Hij verbood zichzelf om haar aan te gapen – ook al moest hij toegeven dat ze het interessantste was wat hij die zomer had gezien. Maar met iedere seconde die passeerde, vreesde hij meer en meer dat hij zich nog zou gaan hechten aan het vreemde kind. Het was haar eigen schuld dan, zij stond het toe.
“Professor,” Loena draaide zich weer naar hem toe en keek hem direct aan. Haar ogen leken de zijne vast te grijpen en niet los te laten en haar stem had nog nooit zo vastberaden geklonken in zijn oren. “Er zit u iets dwars.”
Severus zweeg. Hij hoefde daar geen antwoord op te geven – het was immers geen vraag.
Loena keek met spijt toe hoe hij zijn blik weer afwendde en naar het Krijsende Krot staarde. Ze had zich voorbereid op een scherpe opmerking of zelfs een belediging, maar zijn stilzwijgen had ze niet verwacht. Dit was enkel een teken dat hem ook echt iets dwars zat.
“Het is niet fijn om u zo te zien, professor,” vervolgde ze stiller en haar stem van medeleven deed hem rillen.
“Kijk dan niet,” reageerde hij kort, maar belange niet zo scherp als hij gewoonlijk deed.
“Als er iets is...” Ze weigerde het om het nu al op te geven. “Mag u me altijd zeggen wat er scheelt. Of me tenminste zeggen hoe u u voelt, dat lucht op.”
“Ik betwijfel het.”
“Probeer het dan!” drong Loena aan. “Wat voelt u op dit moment?”
Severus keek haar aan. Hij kon het niet geloven dat hij het serieus overwoog om haar te vertellen wat er in hem omging. Maar iets aan haar trok hem naar binnen en overtuigde hem ervan om haar te vertrouwen.
“Ik voel woede,” zei hij stil en hij sprak langzaam, alsof het hem veel moeite kostte om zijn emoties te analyseren. “Onbegrip. Verdriet. Haat. Paniek. Liefde. Ongeduld. Eenzaamheid. Trouw. Angst.”
“Wow,” reageerde Loena toen hij klaar was en ze staarde hem met grote ogen aan. “Dat is erg veel om in één keer tegelijkertijd te voelen. Als ik dat allemaal tegelijkertijd zou voelen, zou ik ontploffen! U moet wel een heel rotte vakantie hebben!”
“Inderdaad,” zei hij kort.
“Mag ik vragen hoe het komt?”
“Vragen mag, maar antwoorden doe ik niet.”
Loena leek hier helemaal niet moeilijk over te doen en ging gewoon verder. “Denkt u dat u het weer allemaal te boven komt?”
Severus zuchtte. “Ik heb geen keuze.”
De blik die ze voor haar professor had, was een van ontzag. Hij was kennelijk veel complexer dan ze zich ooit had ingebeeld. Ze had altijd wel geweten dat hij complex was, maar na vanavond was ze er zeker van.
“Wat voel jij dan?” vroeg hij haar. Hij wilde niet te lang bij zijn eigen gevoelens blijven stilstaan.
“Bezorgdheid. Medeleven. Ontzag,” antwoordde ze eerlijk en een tikje sneller dan Severus had gedaan. “Voor u.”
Voor een moment had Severus gevreesd dat ze die zaken voor hem voelde, maar ze had het zelf al bevestigd. Het was een tikje angstaanjagend, maar anderzijds wilde hij meer... Maar meer wat? Hij wist zelf niet waar hij naar verlangde, maar hij liet zijn schild laag op dit moment.
“Dat is vriendelijk van je, Loena,” zei hij zacht en Loena keek hem verbaasd en met grote ogen aan. Toen hij besefte hoe hij haar had genoemd, verbeterde hij zich snel. “Juffrouw Leeflang, bedoel ik!”
Ze leek het echter niet erg te vinden en legde haar hand op zijn arm. “Dat geeft niet, professor. U mag me Loena noemen. Er zijn niet veel mensen die me zo noemen.”
Hij keek naar haar hand die op zijn arm lag en snapte het. Lijpo. Zo noemde haast iedereen haar. Alsof ze haar wilden verbieden zichzelf te zijn door haar een andere naam te geven. Net zoals ze hem Secretus hadden genoemd.
“Severus,” zei hij opeens. “Tijdens de vakantie ben ik geen professor.”
Loena’s hart zwelde op van vreugde toen hij dit zei. Ze wist het nu wel zeker: ze had er een vriend bij. Ze keek hem aan en besefte dat ze van geluk mocht spreken dat ze hem zo mocht zien – zo menselijk.
Al wilde ze haar hand niet van zijn arm nemen, ze deed het toch. Wat ze nu met hem had bereikt, wilde ze niet riskeren door hem weg te schrikken. Daar leek ze erg goed in te zijn – mensen wegschrikken.
“Ik hoop dat u zich snel weer beter voelt, professor – ik bedoel – Severus.”
Zowel voor Loena als voor Severus was het heel onwennig. Ze zwegen even, totdat Loena iets bedacht.
“Uw initialen zijn hetzelfde! SS! De mijne ook! LL!” Voor een moment herinnerde ze zich een artikel over numerologie dat ooit in de Kibbelaar had gestaan en probeerde ze te herinneren wat het artikel ook alweer had gezegd over mensen die twee dezelfde initialen hadden... Tot ze zichzelf eraan herinnerde dat dit soort vage uitspraken mensen vaak verwarde. Het was door uitspraken als deze dat ze keer op keer mensen wegschrok en ze wenste al gauw dat ze het niet had gezegd.
Maar toen ze haar professor verontschuldigend aankeek, zag ze iets wat ze nog nooit eerder had gezien: hij grijnsde. Het was geen gemene of ironische grijns – hij moest echt lachen om hetgeen ze had gezegd en ze voelde een stroom van opluchting door haar heen gaan.
“Loena, je bent raar,” glimlachte hij en Loena voelde hoe haar hart even klopte in haar keel. Zijn glimlach deed rare dingen met haar maag en ze wist niet hoe ze dat kon verklaren. Het leek alsof iemand haar maag uitwrong alsof het een spons was. Ze had nog nooit zoiets gevoeld en ze bloosde.
“Severus,” zei Loena en ze vond het nog steeds uitermate vreemd om zijn voornaam te mogen gebruiken. “U bent leuker als u lacht. Dan lijken uw ogen minder kil.”
Haar eerlijkheid had weeral een verrassend effect op hem – weeral moest hij ervan blozen en hij kon zich niet herinneren wanneer hij dat de laatste keer nog eens had gedaan – hij, de Occlumens zonder emoties. Het was vast en zeker de alcohol die nog in zijn bloed zat.
Loena zelf keek ook blozend weg en Severus vroeg zich af wat hij in haar had losgemaakt. Ze leek graag bij hem te zijn – een gevoel dat langzaamaan wederzijds werd. Hij bestudeerde haar blonde haren in het maanlicht en voelde zijn maag samenspannen toen hij de mooie lelie in haar haren zag. Hij herkende het lichtjes misselijkmakende gevoel en slikte.
Dit gevoel was gevaarlijk. De lelie in haar haren herinnerde hem aan Lily. Aan hun verloren vriendschap en hoe hij nog steeds niet over zijn vernedering in de liefde was. Loena was Lily niet, ze leek amper op haar... Maar toch voelde hij iets wat hij zonder twijfel herkende als verliefdheid.
Het domste gevoel dat een professor voor een leerling kon hebben. Dat had hij altijd geweten, maar nog nooit zelf meegemaakt – tot nu. De alcohol – probeerde hij zichzelf wijs te maken, maar iedere zenuw in zijn lichaam vertelde hem iets anders. Hij was verliefd. Hij had het zelf toegelaten. Nu moest hij het onder controle krijgen, wegwerken en vergeten.
Toen Loena terug naar hem keek, zag ze dat zijn blik weer serieus stond en hij terug naar het Krijsende Krot keek. Ze wilde zijn hand vastnemen, kijken of hij dan weer naar haar zou glimlachen, maar kon zich bedwingen. Dat was geen gepast gedrag voor een student – zelfs als het vakantie was.
Vanbinnen speelden gevoelens die Loena helemaal niet herkende. Ook bij Severus speelden gevoelens, maar hij deed zijn uiterste best om ze te houden waar ze waren: vanbinnen in zijn hart. Hij mocht het niet aan Loena laten blijken. Loena wilde haar eerlijke zelf zijn en zeggen hoe leuk ze hem vond, maar voor één keer kreeg ze de waarheid niet over haar lippen.
Ze zaten samen in stilte voor wat minstens een uur was maar veel langer leek. Loena schrok toen ze de patronus van haar vader zag naderen en haar maag kromp bij de gedachte dat ze Severus weer moest verlaten.
Severus sprong op en greep zijn toverstaf toen hij iets zag naderen, maar Loena legde haar hand op de zijne en duwde voorzichtig zijn hand naar beneden. “Het is mijn vader,” legde ze kort uit terwijl de patronus naderde.
Severus herkende het dier pas toen het enkele meters voor hen stond. Loena’s vader had een eekhoorn als patronus. Het verbaasde Severus dat de man communiceerde via patronus, naar zijn weten deed enkel de Orde van de Feniks dit nog.
“Loena,” sprak de eekhoorn-patronus. “Waar zit je? Het is tijd om te gaan.”
Loena trok haar eigen toverstaf terwijl ze tegen de patronus zei: “Ik kom er al aan – geef me tien minuutjes.” Vervolgens zei ze: “Expecto Patronum!” en haar eigen patronus schoot ervandoor met de boodschap.
Severus keek verward toe – waar had zij geleerd een patronus op te roepen of ermee te communiceren? En wat was haar patronus geweest? Het was klein en snel geweest, maar had geen duidelijke vorm aangenomen tot het dier al te ver weg was om te herkennen.
“Ik vrees dat ik moet gaan,” zei Loena een tikje verlegen terwijl ze haar toverstaf achter haar oor stak. “Ik vond het fijn. Ik had me nog niet zo vermaakt deze zomer.”
Severus knikte. “Ik dank je voor je gezelschap. Zonder jou... had ik waarschijnlijk mijn roes kunnen uitslapen in de goot.”
Het was geen aangename waarheid om toe te geven, maar het was wel zo. De avond was heel anders verlopen dan hij had gedacht, maar hij was er niet rouwig om.
“Zorg goed voor jezelf, Severus,” zei Loena terwijl ze opeens spontaan zijn hand vastnam. “Ik kan al niet meer wachten tot het weer september is!”
Severus had niet de kans om iets terug te zeggen, want voordat hij zijn mond kon openen, nam ze zijn schouders vast en drukte ze een kus tegen zijn wang, waarna ze zo snel als ze kon zich omdraaide en het op een rennen zette.
Severus slikte terwijl hij met zijn vingers zijn wang betastte. Wat hij nu vanbinnen voelde, kon hij niet omschrijven, maar hij wist wel dat het gevoel erger werd met iedere stap die ze verder van hem vandaan zette.
“Waar zat je?”
Xenophilius wachtte ongeduldig aan de ingang van de Zwijnskop en Loena was uitgeput van het rennen toen ze voor hem stopte.
“Ik was bij een vriend,” antwoordde ze simpel.
Xenophilius knikte, nam haar bij haar hand en ze Verdwijnselden. Een moment later stonden ze in de woonkamer van hun huis en Xenophilius stapte meteen naar de tafel, waarop hij enkele rollen perkament liet vallen.
“Goed. Nu, je raadt nooit wat ik allemaal te weten ben gekomen vanavond! Er zijn wel...”
Loena’s vader babbelde honderduit verder, maar voor een keer luisterde Loena niet. Ze knikte wel, maar de woorden drongen niet tot haar door. Uiteindelijk maakte ze zich weg met een excuus dat ze moe was en rende ze de trappen op naar haar slaapkamer. Eenmaal binnen, liet ze zich op haar bed vallen en keek ze naar het plafond, waarop de pas getekende gezichten van haar vrienden haar leken te groeten.
Ze glimlachte. Morgen zou ze nog een gezicht toevoegen.
Zweinsveld was verlaten. Zelfs in de Drie Bezemstelen was er geen teken van leven te bekennen. Het was echter een warme en windstille nacht en het verbaasde Severus dat er niemand anders op straat was. Er was helemaal niemand behalve hijzelf en juffrouw Leeflang.
Ze leek echter niet geïnteresseerd in de winkels of in de afwezigheid van andere tovenaars en heksen. Haar blik was gericht op de sterren en schoot af en toe een andere richting uit als er een uil voorbijvloog. Severus hield haar nauwlettend in de gaten. Ze was met hem meegekomen op zijn wandeling en hij had verwacht dat ze hem de oren van het hoofd zou kletsen over zaken waar hij niets van wilde weten, maar ze was muisstil. Severus durfde het amper toe te geven, maar ze was aangenaam gezelschap. Toch zeker zolang die stilte zou aanhouden.
Ze kwamen aan de rand van Zweinsveld en enkel de paden naar het Krijsende Krot en Zweinstein lagen voor hen.
“Wil je terugkeren?”
Loena schudde haar hoofd. “Vader kennende, is hij nog wel even bezig. Ik verkies wandelen boven wachten in de Zwijnskop.”
Voor Severus maakte het niet veel uit, maar hij betrapte zichzelf er niet op tijd op dat hij interesse had en vroeg: “Wat voor zaken heeft je vader eigenlijk in de Zwijnskop?”
Loena leek het echter helemaal niet erg te vinden dat hij haar een vraag stelde en ze antwoordde in haar rustige en dromerige stem: “Complottheorieën uitdokteren. De heks die hij nu is aan het spreken zou meer weten over de contacten tussen Droebel en de Duistere Heer. Volgens haar heeft Droebel al een jaar lang contact met de Duistere Heer en hebben ze beiden afgesproken om niet te erkennen dat hij is teruggekeerd. Dat is ook waarom Omber Verweer heeft gegeven dit jaar – om ons dom te houden, zodat de Duistere Heer geen nieuwe generatie tovenaars hoeft te bevechten eens hij de macht grijpt.”
Severus wilde haast dat hij niets had gevraagd.
“Dat geloof je zelf toch niet?”
Loena haalde haar schouders lichtjes op en draaide haar hoofd naar haar professor om hem in de ogen te kijken. “Het zou toch kunnen, niet? Ik vond het alleszins vreemd dat we geen degelijke lessen in Verweer kregen, net nu de Duistere Heer was teruggekeerd. Denkt u dan niet dat het een complot was?”
“Ik denk dat Droebel zodanig bang was voor de waarheid dat hij dacht dat als hij hard genoeg geloofde dat de Duistere Heer niet was teruggekeerd – het ook echt zo was.”
Loena knikte begrijpend en keek dromerig om zich heen.
“Het is jammer dat de Duistere Heer terug is. Iedereen zit nu binnen. Anders zouden de mensen misschien naar buiten durven komen om te genieten van deze mooie nacht. Alsof er nu een Dooddoener op straat zou wandelen...”
Severus kon het niet laten om lichtjes in zichzelf te glimlachen. Hij had bijna zin om te zeggen: “Kijk dan eens naast je.” – maar kon zich nog net bedwingen.
Terwijl ze over het pad wandelden, leken ze beiden geen woorden nodig te hebben om te weten waar ze heen wilden. Zodra ze een tweesplitsing bereikten, sloegen ze beiden naar links af, waar het Krijsende Krot op hen wachtte.
Er stonden veel bomen langs het pad en Loena keek weer naar boven. Ze vond het fascinerend hoe de sterren bewogen boven de bladeren.
Severus was er maar net op tijd bij toen ze struikelde over een losliggende tak en ving haar onhandig op. Voor een moment leek ze verschrokken, maar ze veranderde al snel weer in haar dromerige zelf toen ze rechtkwam en Severus haar weer los liet.
“Ik keek niet waar ik liep,” verontschuldigde ze zich.
“Dat zou je beter wel doen,” merkte Severus op, maar in tegenstelling tot andere keren dat hij iemand ergens op berispte, klonk hij ditmaal niet boos of verveeld.
“Als ik dat wel deed, zou ik zoveel andere zaken missen,” antwoordde Loena glimlachend terwijl ze zich opeens realiseerde dat haar professor vanavond zoveel anders leek dan gewoonlijk op Zweinstein. “Ik vind u wel leuk wanneer u dronken bent.”
Severus voelde zijn wangen rood worden en keek haar enigszins gefrustreerd aan. “Juffrouw Leeflang, ik weet niet waardoor u het niet merkte, maar ik ben heus niet meer dronken!”
Loena moest opeens lachen. Severus had haar nog nooit horen lachen en het klonk een tikje vreemd, alsof ze het zelf ook niet al te vaak deed. Ze had echter gemerkt hoe zijn toon tegen haar was veranderd. Waar hij haar het grootste deel van die avond met “je” had aangesproken, noemde hij haar weer “u” – zijn manier om afstand te creëren waar er geen afstand was. Ze vond het best grappig. “In dat geval vind ik u ook leuk wanneer u niet meer dronken bent!”
Nu steeg helemaal het schaamrood naar Severus’ wangen. Hij leek slecht bestand tegen haar eerlijkheid en zweeg terwijl ze verder wandelden tot aan de hekken van het Krijsende Krot.
Ze hoefden geen woorden met elkaar te wisselen en gingen zitten op een houten bankje dat op een heuveltje stond, goed verlicht door de maan en met een mooi uitzicht over het Krijsende Krot en een deel van het Verboden Bos.
Severus was weer diep in gedachten verzonken. Hij wilde het zichzelf niet toestaan om stil te staan bij Loena’s woorden. Ze vond hem leuk. Het vulde hem met onzekerheid. Hij hield niet van dat gevoel en zeker niet in combinatie met het gevoel van onmacht dat hij had gehad sinds hij de belofte aan Perkamentus had gemaakt. Ze was zelf ook wel leuk, vond hij. Hij snapte zelf niet waar hij dat gevoel vandaan had gehaald. Misschien was er toch nog meer invloed van de alcohol op zijn gemoed dan hij zelf vermoedde. Dat moest het zijn. Het was gewoon de schuld van de alcohol.
Loena zat naast haar professor en voor haar was dat heel speciaal. Er was een band nu, dat voelde ze. Zelfs haar professor kon dat nu niet ontkennen. Ze keek voorzichtig vanuit haar ooghoek naar hem en zag hoe hij weer redelijk ineengekrompen zat. Hij had zonet rechtop gelopen, met zijn hoofd hoog en trots. Nu was zijn rug krom, alsof hij het koud had – maar daarvoor was het in feite veel te warm. Wat er ook door zijn hoofd spookte die avond, het was weer teruggekomen en viel hem lastig. Weeral had ze met hem te doen en ze vroeg zich af hoe ze hem kon helpen – als ze dat al kon.
Hij voelde haar ogen op hem branden en keek haar aan, enkel om te zien hoe ze snel haar ogen weer afsloeg en haar blik op iets anders rustte. Hijzelf deed hetzelfde. Hij verbood zichzelf om haar aan te gapen – ook al moest hij toegeven dat ze het interessantste was wat hij die zomer had gezien. Maar met iedere seconde die passeerde, vreesde hij meer en meer dat hij zich nog zou gaan hechten aan het vreemde kind. Het was haar eigen schuld dan, zij stond het toe.
“Professor,” Loena draaide zich weer naar hem toe en keek hem direct aan. Haar ogen leken de zijne vast te grijpen en niet los te laten en haar stem had nog nooit zo vastberaden geklonken in zijn oren. “Er zit u iets dwars.”
Severus zweeg. Hij hoefde daar geen antwoord op te geven – het was immers geen vraag.
Loena keek met spijt toe hoe hij zijn blik weer afwendde en naar het Krijsende Krot staarde. Ze had zich voorbereid op een scherpe opmerking of zelfs een belediging, maar zijn stilzwijgen had ze niet verwacht. Dit was enkel een teken dat hem ook echt iets dwars zat.
“Het is niet fijn om u zo te zien, professor,” vervolgde ze stiller en haar stem van medeleven deed hem rillen.
“Kijk dan niet,” reageerde hij kort, maar belange niet zo scherp als hij gewoonlijk deed.
“Als er iets is...” Ze weigerde het om het nu al op te geven. “Mag u me altijd zeggen wat er scheelt. Of me tenminste zeggen hoe u u voelt, dat lucht op.”
“Ik betwijfel het.”
“Probeer het dan!” drong Loena aan. “Wat voelt u op dit moment?”
Severus keek haar aan. Hij kon het niet geloven dat hij het serieus overwoog om haar te vertellen wat er in hem omging. Maar iets aan haar trok hem naar binnen en overtuigde hem ervan om haar te vertrouwen.
“Ik voel woede,” zei hij stil en hij sprak langzaam, alsof het hem veel moeite kostte om zijn emoties te analyseren. “Onbegrip. Verdriet. Haat. Paniek. Liefde. Ongeduld. Eenzaamheid. Trouw. Angst.”
“Wow,” reageerde Loena toen hij klaar was en ze staarde hem met grote ogen aan. “Dat is erg veel om in één keer tegelijkertijd te voelen. Als ik dat allemaal tegelijkertijd zou voelen, zou ik ontploffen! U moet wel een heel rotte vakantie hebben!”
“Inderdaad,” zei hij kort.
“Mag ik vragen hoe het komt?”
“Vragen mag, maar antwoorden doe ik niet.”
Loena leek hier helemaal niet moeilijk over te doen en ging gewoon verder. “Denkt u dat u het weer allemaal te boven komt?”
Severus zuchtte. “Ik heb geen keuze.”
De blik die ze voor haar professor had, was een van ontzag. Hij was kennelijk veel complexer dan ze zich ooit had ingebeeld. Ze had altijd wel geweten dat hij complex was, maar na vanavond was ze er zeker van.
“Wat voel jij dan?” vroeg hij haar. Hij wilde niet te lang bij zijn eigen gevoelens blijven stilstaan.
“Bezorgdheid. Medeleven. Ontzag,” antwoordde ze eerlijk en een tikje sneller dan Severus had gedaan. “Voor u.”
Voor een moment had Severus gevreesd dat ze die zaken voor hem voelde, maar ze had het zelf al bevestigd. Het was een tikje angstaanjagend, maar anderzijds wilde hij meer... Maar meer wat? Hij wist zelf niet waar hij naar verlangde, maar hij liet zijn schild laag op dit moment.
“Dat is vriendelijk van je, Loena,” zei hij zacht en Loena keek hem verbaasd en met grote ogen aan. Toen hij besefte hoe hij haar had genoemd, verbeterde hij zich snel. “Juffrouw Leeflang, bedoel ik!”
Ze leek het echter niet erg te vinden en legde haar hand op zijn arm. “Dat geeft niet, professor. U mag me Loena noemen. Er zijn niet veel mensen die me zo noemen.”
Hij keek naar haar hand die op zijn arm lag en snapte het. Lijpo. Zo noemde haast iedereen haar. Alsof ze haar wilden verbieden zichzelf te zijn door haar een andere naam te geven. Net zoals ze hem Secretus hadden genoemd.
“Severus,” zei hij opeens. “Tijdens de vakantie ben ik geen professor.”
Loena’s hart zwelde op van vreugde toen hij dit zei. Ze wist het nu wel zeker: ze had er een vriend bij. Ze keek hem aan en besefte dat ze van geluk mocht spreken dat ze hem zo mocht zien – zo menselijk.
Al wilde ze haar hand niet van zijn arm nemen, ze deed het toch. Wat ze nu met hem had bereikt, wilde ze niet riskeren door hem weg te schrikken. Daar leek ze erg goed in te zijn – mensen wegschrikken.
“Ik hoop dat u zich snel weer beter voelt, professor – ik bedoel – Severus.”
Zowel voor Loena als voor Severus was het heel onwennig. Ze zwegen even, totdat Loena iets bedacht.
“Uw initialen zijn hetzelfde! SS! De mijne ook! LL!” Voor een moment herinnerde ze zich een artikel over numerologie dat ooit in de Kibbelaar had gestaan en probeerde ze te herinneren wat het artikel ook alweer had gezegd over mensen die twee dezelfde initialen hadden... Tot ze zichzelf eraan herinnerde dat dit soort vage uitspraken mensen vaak verwarde. Het was door uitspraken als deze dat ze keer op keer mensen wegschrok en ze wenste al gauw dat ze het niet had gezegd.
Maar toen ze haar professor verontschuldigend aankeek, zag ze iets wat ze nog nooit eerder had gezien: hij grijnsde. Het was geen gemene of ironische grijns – hij moest echt lachen om hetgeen ze had gezegd en ze voelde een stroom van opluchting door haar heen gaan.
“Loena, je bent raar,” glimlachte hij en Loena voelde hoe haar hart even klopte in haar keel. Zijn glimlach deed rare dingen met haar maag en ze wist niet hoe ze dat kon verklaren. Het leek alsof iemand haar maag uitwrong alsof het een spons was. Ze had nog nooit zoiets gevoeld en ze bloosde.
“Severus,” zei Loena en ze vond het nog steeds uitermate vreemd om zijn voornaam te mogen gebruiken. “U bent leuker als u lacht. Dan lijken uw ogen minder kil.”
Haar eerlijkheid had weeral een verrassend effect op hem – weeral moest hij ervan blozen en hij kon zich niet herinneren wanneer hij dat de laatste keer nog eens had gedaan – hij, de Occlumens zonder emoties. Het was vast en zeker de alcohol die nog in zijn bloed zat.
Loena zelf keek ook blozend weg en Severus vroeg zich af wat hij in haar had losgemaakt. Ze leek graag bij hem te zijn – een gevoel dat langzaamaan wederzijds werd. Hij bestudeerde haar blonde haren in het maanlicht en voelde zijn maag samenspannen toen hij de mooie lelie in haar haren zag. Hij herkende het lichtjes misselijkmakende gevoel en slikte.
Dit gevoel was gevaarlijk. De lelie in haar haren herinnerde hem aan Lily. Aan hun verloren vriendschap en hoe hij nog steeds niet over zijn vernedering in de liefde was. Loena was Lily niet, ze leek amper op haar... Maar toch voelde hij iets wat hij zonder twijfel herkende als verliefdheid.
Het domste gevoel dat een professor voor een leerling kon hebben. Dat had hij altijd geweten, maar nog nooit zelf meegemaakt – tot nu. De alcohol – probeerde hij zichzelf wijs te maken, maar iedere zenuw in zijn lichaam vertelde hem iets anders. Hij was verliefd. Hij had het zelf toegelaten. Nu moest hij het onder controle krijgen, wegwerken en vergeten.
Toen Loena terug naar hem keek, zag ze dat zijn blik weer serieus stond en hij terug naar het Krijsende Krot keek. Ze wilde zijn hand vastnemen, kijken of hij dan weer naar haar zou glimlachen, maar kon zich bedwingen. Dat was geen gepast gedrag voor een student – zelfs als het vakantie was.
Vanbinnen speelden gevoelens die Loena helemaal niet herkende. Ook bij Severus speelden gevoelens, maar hij deed zijn uiterste best om ze te houden waar ze waren: vanbinnen in zijn hart. Hij mocht het niet aan Loena laten blijken. Loena wilde haar eerlijke zelf zijn en zeggen hoe leuk ze hem vond, maar voor één keer kreeg ze de waarheid niet over haar lippen.
Ze zaten samen in stilte voor wat minstens een uur was maar veel langer leek. Loena schrok toen ze de patronus van haar vader zag naderen en haar maag kromp bij de gedachte dat ze Severus weer moest verlaten.
Severus sprong op en greep zijn toverstaf toen hij iets zag naderen, maar Loena legde haar hand op de zijne en duwde voorzichtig zijn hand naar beneden. “Het is mijn vader,” legde ze kort uit terwijl de patronus naderde.
Severus herkende het dier pas toen het enkele meters voor hen stond. Loena’s vader had een eekhoorn als patronus. Het verbaasde Severus dat de man communiceerde via patronus, naar zijn weten deed enkel de Orde van de Feniks dit nog.
“Loena,” sprak de eekhoorn-patronus. “Waar zit je? Het is tijd om te gaan.”
Loena trok haar eigen toverstaf terwijl ze tegen de patronus zei: “Ik kom er al aan – geef me tien minuutjes.” Vervolgens zei ze: “Expecto Patronum!” en haar eigen patronus schoot ervandoor met de boodschap.
Severus keek verward toe – waar had zij geleerd een patronus op te roepen of ermee te communiceren? En wat was haar patronus geweest? Het was klein en snel geweest, maar had geen duidelijke vorm aangenomen tot het dier al te ver weg was om te herkennen.
“Ik vrees dat ik moet gaan,” zei Loena een tikje verlegen terwijl ze haar toverstaf achter haar oor stak. “Ik vond het fijn. Ik had me nog niet zo vermaakt deze zomer.”
Severus knikte. “Ik dank je voor je gezelschap. Zonder jou... had ik waarschijnlijk mijn roes kunnen uitslapen in de goot.”
Het was geen aangename waarheid om toe te geven, maar het was wel zo. De avond was heel anders verlopen dan hij had gedacht, maar hij was er niet rouwig om.
“Zorg goed voor jezelf, Severus,” zei Loena terwijl ze opeens spontaan zijn hand vastnam. “Ik kan al niet meer wachten tot het weer september is!”
Severus had niet de kans om iets terug te zeggen, want voordat hij zijn mond kon openen, nam ze zijn schouders vast en drukte ze een kus tegen zijn wang, waarna ze zo snel als ze kon zich omdraaide en het op een rennen zette.
Severus slikte terwijl hij met zijn vingers zijn wang betastte. Wat hij nu vanbinnen voelde, kon hij niet omschrijven, maar hij wist wel dat het gevoel erger werd met iedere stap die ze verder van hem vandaan zette.
“Waar zat je?”
Xenophilius wachtte ongeduldig aan de ingang van de Zwijnskop en Loena was uitgeput van het rennen toen ze voor hem stopte.
“Ik was bij een vriend,” antwoordde ze simpel.
Xenophilius knikte, nam haar bij haar hand en ze Verdwijnselden. Een moment later stonden ze in de woonkamer van hun huis en Xenophilius stapte meteen naar de tafel, waarop hij enkele rollen perkament liet vallen.
“Goed. Nu, je raadt nooit wat ik allemaal te weten ben gekomen vanavond! Er zijn wel...”
Loena’s vader babbelde honderduit verder, maar voor een keer luisterde Loena niet. Ze knikte wel, maar de woorden drongen niet tot haar door. Uiteindelijk maakte ze zich weg met een excuus dat ze moe was en rende ze de trappen op naar haar slaapkamer. Eenmaal binnen, liet ze zich op haar bed vallen en keek ze naar het plafond, waarop de pas getekende gezichten van haar vrienden haar leken te groeten.
Ze glimlachte. Morgen zou ze nog een gezicht toevoegen.