28/08/2020, 12:40
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 12:40 door CartoonJessie.)
Eenzaamheid
Loena zat naast hem op het krakkemikkige bankje voor de Zwijnskop, haar blik op de hemel gericht. Hij snapte er niet veel van. Wat deed ze hier – op dit ongoddelijke uur?
Nu de alcohol langzaamaan zijn effect begon te verliezen, werd hij zich bewuster van de situatie. Hij was dronken en een student wist het. Zelfs al was het vakantie en had hij geen verantwoordelijkheid af te leggen aan wie dan ook; het was nog steeds beschamend.
Er was slechts één feit dat hem enigszins troostte: de studente die het wist, was Loena Leeflang. Lijpo Leeflang. Niemand geloofde haar ooit, dus zelfs als ze iets zou zeggen van vanavond, zou zijn reputatie nog steeds veilig zijn.
Hij draaide met het lege glas rond in zijn handen, alvorens hij het plots voor Loena hield. Ze keek op van de sterrenhemel naar zijn handen en nam het lege glas over. De kruik was nu volledig leeg.
“Voelt u zich al beter?” vroeg ze in haar gewoonlijke dromerige stem en hij knikte.
Loena leek tevreden en stond recht. “Ik ga de kruik terugbrengen.”
Severus keek hoe ze naar binnen ging en stond opeens zelf ook recht. Het duizelde hem en voor een moment wilde hij terug gaan zitten, maar hij kon echt niet blijven. Verdwijnselen was geen optie – in deze staat zouden ze zijn lichaamsdelen over heel Europa kunnen terugzoeken. Hij stapte weg. Het was genoeg geweest voor vanavond. Hij had meer dan genoeg aan zijn hoofd.
De gedachte aan zijn belofte aan Perkamentus deed voor een moment een hunkering naar alcohol terugkeren. Maar hij wist dat de gedachte wegdrinken slechts een tijdelijke oplossing zou zijn. Het maakte de belofte niet minder echt. Voor nu zou het beter zijn als hij zich afzonderde – todat de alcohol uit zijn bloed was en hij weer in staat zou zijn zijn normale schild op te trekken.
Toen Loena naar buiten keek, zag ze tot haar verbazing dat het bankje leeg was. Haar eerste reactie was omhoog kijken. Had een of ander vliegend fabeldier hem meegenomen? Het luchtruim was echter leeg en ze zag opeens hoe haar professor enkele tientallen meters verder op het pad naar Zweinsveld liep. Het was nog duidelijk te zien dat hij nog niet de oude was – zijn passen leken niet zo zelfzeker als anders, maar veel voorzichtiger.
Zonder aarzelen huppelde Loena naar hem toe en toen ze naast hem liep, verlangzaamde ze en stapte ze met hem mee.
“Wat bent u aan het doen, professor?”
“Wandelen,” mompelde hij chagrijnig. Hij had moeten weten dat hij haar nooit te snel af kon zijn in deze staat.
“Oh!” Loena leek enthousiast. “Mag ik mee?”
“Nee.” Sneeps stem was kort en hij had geen zin in gezelschap. Hij stapte verder en merkte dat Loena niet meer volgde. Maar goed ook. Hij was een moordenaar – of zou dat toch heel snel moeten worden – en als je dat was, kon je je geen sociale contacten veroorloven. Zelfs niet met de rare types zoals Loena Leeflang.
Lijpo noemden ze haar. Die naam had ze vast niet zelf gekozen. Maar dat kende hij. Secretus. Ook hij had zijn demonen gehad op Zweinstein. Een eenzame tijd. Zijn hele leven was een eenzame tijd. En het zou enkel eenzamer worden zodra hij Perkamentus vermoordde. Hij wilde het wel uitschreeuwen van frustratie door de belofte die hij had gemaakt, maar daar was het nu niet het juiste moment voor. Het zou enkel meer vragen oproepen bij juffrouw Leeflang, die hem vast nog kon horen. En ze zat vast al met tientallen vragen omwille van hetgeen ze die avond had gezien.
Hij stopte even en draaide zich om. Ze stond nog steeds op de plek waar hij haar had afgesnauwd. Haar ogen naar de grond, denkend, waarschijnlijk probeerde ze uit te puzzelen wat er allemaal aan de hand was. Haar blonde haren leken te schijnen in het maanlicht. Ze was het enige lichtpuntje op het pad naar de Zwijnskop. En in tegenstelling tot hijzelf, was ze knap. Ze had geen last van vettige haren of een reusachtige neus. Haar houding was volwassener dan die van leeftijdsgenoten – al zij het ietwat dromerig. Ongeacht hoe ze stond, met haar rug recht en hoofd omhoog – het leek altijd alsof ze ergens anders was, alsof ze vluchtte van de realiteit. En toch werd ook zij gepest. Hij wist hoe wreed jonge mensen konden zijn. Ze kozen altijd die mensen die ze niet begrepen. En van Loena begreep niemand iets, zelfs hij niet.
Ze kon wel een exacte tegenpool van hem zijn – hij duister, zij licht – hij altijd gemeen, zij altijd aardig – hij een realist, zij een eeuwige dromer... Maar ze had iets met hem gemeen, dat kon hij zien aan hoe ze wachtend op het pad stond. Hij wist niet eens waarop ze wachtte. Verveelde ze zich? Niet veel tieners werden door hun ouders meegesleurd naar donkere kroegen in het midden van de nacht en vervolgens in hun eentje achtergelaten om te wachten tot vader terugkwam. Het was ook een vorm van verwaarlozing, erkende Severus. Hij zag aan haar dat ze eenzelfde kwelgeest gemeen hadden met elkaar.
Eenzaamheid.
Hij aarzelde. Maar zijn voeten wilden niet verderstappen zonder het te vragen.
“Gaat je vader er geen problemen van maken als je niet in de Zwijnskop bent?”
Hij zag hoe ze opkeek en haar hoofd schudde.
Severus zuchtte. Hij moest wel gek zijn.
“Kom dan.”
Loena zat naast hem op het krakkemikkige bankje voor de Zwijnskop, haar blik op de hemel gericht. Hij snapte er niet veel van. Wat deed ze hier – op dit ongoddelijke uur?
Nu de alcohol langzaamaan zijn effect begon te verliezen, werd hij zich bewuster van de situatie. Hij was dronken en een student wist het. Zelfs al was het vakantie en had hij geen verantwoordelijkheid af te leggen aan wie dan ook; het was nog steeds beschamend.
Er was slechts één feit dat hem enigszins troostte: de studente die het wist, was Loena Leeflang. Lijpo Leeflang. Niemand geloofde haar ooit, dus zelfs als ze iets zou zeggen van vanavond, zou zijn reputatie nog steeds veilig zijn.
Hij draaide met het lege glas rond in zijn handen, alvorens hij het plots voor Loena hield. Ze keek op van de sterrenhemel naar zijn handen en nam het lege glas over. De kruik was nu volledig leeg.
“Voelt u zich al beter?” vroeg ze in haar gewoonlijke dromerige stem en hij knikte.
Loena leek tevreden en stond recht. “Ik ga de kruik terugbrengen.”
Severus keek hoe ze naar binnen ging en stond opeens zelf ook recht. Het duizelde hem en voor een moment wilde hij terug gaan zitten, maar hij kon echt niet blijven. Verdwijnselen was geen optie – in deze staat zouden ze zijn lichaamsdelen over heel Europa kunnen terugzoeken. Hij stapte weg. Het was genoeg geweest voor vanavond. Hij had meer dan genoeg aan zijn hoofd.
De gedachte aan zijn belofte aan Perkamentus deed voor een moment een hunkering naar alcohol terugkeren. Maar hij wist dat de gedachte wegdrinken slechts een tijdelijke oplossing zou zijn. Het maakte de belofte niet minder echt. Voor nu zou het beter zijn als hij zich afzonderde – todat de alcohol uit zijn bloed was en hij weer in staat zou zijn zijn normale schild op te trekken.
Toen Loena naar buiten keek, zag ze tot haar verbazing dat het bankje leeg was. Haar eerste reactie was omhoog kijken. Had een of ander vliegend fabeldier hem meegenomen? Het luchtruim was echter leeg en ze zag opeens hoe haar professor enkele tientallen meters verder op het pad naar Zweinsveld liep. Het was nog duidelijk te zien dat hij nog niet de oude was – zijn passen leken niet zo zelfzeker als anders, maar veel voorzichtiger.
Zonder aarzelen huppelde Loena naar hem toe en toen ze naast hem liep, verlangzaamde ze en stapte ze met hem mee.
“Wat bent u aan het doen, professor?”
“Wandelen,” mompelde hij chagrijnig. Hij had moeten weten dat hij haar nooit te snel af kon zijn in deze staat.
“Oh!” Loena leek enthousiast. “Mag ik mee?”
“Nee.” Sneeps stem was kort en hij had geen zin in gezelschap. Hij stapte verder en merkte dat Loena niet meer volgde. Maar goed ook. Hij was een moordenaar – of zou dat toch heel snel moeten worden – en als je dat was, kon je je geen sociale contacten veroorloven. Zelfs niet met de rare types zoals Loena Leeflang.
Lijpo noemden ze haar. Die naam had ze vast niet zelf gekozen. Maar dat kende hij. Secretus. Ook hij had zijn demonen gehad op Zweinstein. Een eenzame tijd. Zijn hele leven was een eenzame tijd. En het zou enkel eenzamer worden zodra hij Perkamentus vermoordde. Hij wilde het wel uitschreeuwen van frustratie door de belofte die hij had gemaakt, maar daar was het nu niet het juiste moment voor. Het zou enkel meer vragen oproepen bij juffrouw Leeflang, die hem vast nog kon horen. En ze zat vast al met tientallen vragen omwille van hetgeen ze die avond had gezien.
Hij stopte even en draaide zich om. Ze stond nog steeds op de plek waar hij haar had afgesnauwd. Haar ogen naar de grond, denkend, waarschijnlijk probeerde ze uit te puzzelen wat er allemaal aan de hand was. Haar blonde haren leken te schijnen in het maanlicht. Ze was het enige lichtpuntje op het pad naar de Zwijnskop. En in tegenstelling tot hijzelf, was ze knap. Ze had geen last van vettige haren of een reusachtige neus. Haar houding was volwassener dan die van leeftijdsgenoten – al zij het ietwat dromerig. Ongeacht hoe ze stond, met haar rug recht en hoofd omhoog – het leek altijd alsof ze ergens anders was, alsof ze vluchtte van de realiteit. En toch werd ook zij gepest. Hij wist hoe wreed jonge mensen konden zijn. Ze kozen altijd die mensen die ze niet begrepen. En van Loena begreep niemand iets, zelfs hij niet.
Ze kon wel een exacte tegenpool van hem zijn – hij duister, zij licht – hij altijd gemeen, zij altijd aardig – hij een realist, zij een eeuwige dromer... Maar ze had iets met hem gemeen, dat kon hij zien aan hoe ze wachtend op het pad stond. Hij wist niet eens waarop ze wachtte. Verveelde ze zich? Niet veel tieners werden door hun ouders meegesleurd naar donkere kroegen in het midden van de nacht en vervolgens in hun eentje achtergelaten om te wachten tot vader terugkwam. Het was ook een vorm van verwaarlozing, erkende Severus. Hij zag aan haar dat ze eenzelfde kwelgeest gemeen hadden met elkaar.
Eenzaamheid.
Hij aarzelde. Maar zijn voeten wilden niet verderstappen zonder het te vragen.
“Gaat je vader er geen problemen van maken als je niet in de Zwijnskop bent?”
Hij zag hoe ze opkeek en haar hoofd schudde.
Severus zuchtte. Hij moest wel gek zijn.
“Kom dan.”