28/08/2020, 12:35
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 12:35 door CartoonJessie.)
Dit is het begin van de befaamde "vriendschapsplot" waarover ik nog wel ettelijke one-shots verderga... Wat als er een kans was voor Severus en Loena om een vriendschap te ontwikkelen en deze te onderhouden?
Drinken
Loena volgde haar vader terwijl hij de deur van de Zweinskop opende en naar binnen stapte. De jonge studente van Ravenklauw keek om zich heen en de duistere kroeg bracht leuke herinneringen naar boven - hoe ze zich bij de Strijders van Perkamentus had aangesloten, zoveel maanden eerder, en daar haar allereerste vrienden had gemaakt.
Nu was het zomer en de warme lucht die buiten hing, vulde ook het cafe. Er waren geen studenten te verkennen in de Zweinskop - niet alleen omdat het zomervakantie was - maar ook omdat het al middernacht voorbij was. Haar vader had een afspraak met een heks die erop had gestaan dat ze elkaar zouden ontmoeten na zonsondergang - zonder pottenkijkers. Toen Xenophilius de heks zag, knikte hij naar Loena en ze knikte terug. Ze begreep wat hij wilde zeggen - het was beter als zij hier bleef. Glimlachend keek ze na hoe haar vader de excentrieke heks naar een achterkamer begeleidde.
Vervolgens keek ze dromend om zich heen. Het café was goed gevuld en de meeste tovenaars en heksen hadden iets grauws over zich, maar Loena stoorde zich daar helemaal niet aan. De anderen stonden wel in schril contrast met Loena zelf, die met haar lange, lichtblonde haren en haar lichtblauwe zomerjurkje uit de toon viel.
Ze zocht naar een plekje om te zitten, maar alle tafeltjes leken bezet. Toen viel haar blik op een duistere figuur in de hoek van de ruimte en Loena's ogen lichtten op toen ze de gestalte herkende.
Ze wandelde dichterbij en bleef staan bij het hoge tafeltje waar hij aan zat. Zijn donkere mantel kwam tot aan de grond, al had hij zijn voeten op een bar van het krukje rusten. Met kromme schouders steunden zijn ellebogen op het tafeltje en zijn zwarte haren hielden het grootste deel van zijn gezicht verscholen in de schaduw, maar Loena kon nog steeds zien hoe zijn blik mijlenver weg leek, ook al keek hij in het lege glas dat voor hem stond. Loena kon zijn hele verschijning maar met 1 woord omschrijven: depressief.
En ze zat er niet naast. Voor Severus Sneep was dit de rotste zomer in jaren. Niet enkel had hij ontdekt dat Perkamentus stervende was, nee, hij had de dag ervoren ook nog eens de Onbreekbare Eed gemaakt dat hij zelf Perkamentus zou vermoorden - tenzij Draco het deed. Perkamentus wist ervan - Severus had het onmiddellijk verteld - en de oude man vond het niet eens erg. Sterker nog - hij wilde dat Severus hem doodde als het juiste moment daar was.
Severus voelde zich vreselijk. Alsof het laatste greintje menselijkheid hem ontnomen was. Hij had al zoveel gedaan voor Perkamentus - maar dat was kennelijk niet genoeg. Alsof al die jaren als dubbelspion nog niet genoeg zelfopoffering waren geweest. Hij isoleerde zich nu al in buitengewone mate van zijn collega's en had geen vrienden. Als hij Perkamentus moest vermoorden, schoot er helemaal niets meer van over. Dan kon hij net zo goed dood zijn.
Hij had de nacht ervoren niet geslapen en was doodop van de zenuwen geweest toen hij enkele uren eerder de Zwijnskop was binnengestapt. Niet zijn gewoonlijke doen - het gebeurde zelden dat hij een kroeg binnenstapte - en al helemaal niet om zijn verdriet te verdrinken. Maar vandaag was het gewoon teveel. Het kon hem niet schelen of hij straks in de goot zou liggen en Dooddoeners of collega's als getuigen zou hebben van dat belabberde gedrag. Het deed hem allemaal niets meer. Voor zijn part mocht de wereld barsten.
Loena stond naast zijn tafeltje en keek hem aan, maar hij leek te druk met zijn eigen gedachten om haar op te merken. Hij zag er echt niet als zichzelf uit en dus benaderde Loena hem extra voorzichtig.
"Hallo, professor," zei ze stil. "Mag ik erbij komen zitten?"
Hij keek even op en keek in de grote, lichtgrijze ogen van juffrouw Leeflang. Zijn ogen gleden echter al snel over de rest van haar gezicht. Ze had deze zomer niet veel binnengezeten. Haar haar was blonder dan anders en ze had enkele lichtbruine sproetjes op haar neus en wangen. In haar haren droeg ze een blauwe lelie en rond haar nek hing een ketting van madeliefjes die door magie vers werden gehouden. Haar dunne, lichtblauwe jurkje was anders dan de kleren die ze op Zweinstein droeg en Severus kon in zijn dronken toestand slechts één ding bedenken over haar: ze was beeldschoon.
Zodra hij realiseerde wat hij dacht over Loena - Lijpo - Leeflang, liet hij zijn hoofd op tafel vallen. Als hij nu ook al zulke gedachten niet kon verdringen, was hij nog dieper gezakt dan hij al dacht.
Loena keek licht verschrokken toe hoe hij zijn hoofd hard op tafel liet vallen en kroop vervolgens op de stoel naast hem. "Professor, wat is er aan de hand?" Ze vond hem zielig en had enorm met hem te doen.
"Moet jij nog niet in bed liggen?" mompelde hij met zijn hoofd nog steeds in zijn armen.
"Het is vakantie, professor, en ik ben vijftien."
Hij reageerde niet, maar bleef met zijn hoofd op tafel liggen. Loena keek even om haar heen, hopend dat ieder moment iemand haar te hulp zou snellen, maar niemand trok zich iets van hen aan.
Loena vroeg zich af wat ze kon zeggen of doen. Dit was geen normale situatie. Als er nu een fabeldier in nood was, dan kon ze helpen. Maar professor Sneep was alles behalve een fabeldier. Hij was niet eens een leerling of leeftijdsgenoot - hij was haar professor.
Voorzichtig legde ze haar hand op zijn arm en boog ze zich dichter naar hem toe. Haar stem was stil, ze wilde niet dat iemand anders haar zou kunnen horen.
"Waarom bent u zo verdrietig, professor?"
Hij keek terug naar haar op en leek bitter te lachen. "Verdrietig!" mompelde hij spottend, maar de bitterheid in zijn stem verraadde toch dat het de waarheid was. "Laat me niet lachen!"
Hij liet zijn hoofd echter niet terug in zijn armen vallen en daar was Loena dankbaar om. Hij greep zijn lege glas en keek erin, alsof hij theeblaadjes was aan het lezen.
"Emoties zijn voor zwakke mensen. Ik ben niet zwak. Dus ook niet verdrietig."
Loena staarde hem nog steeds met grote ogen aan. Hij leek een compleet ander persoon vanavond. Er was maar 1 verklaring voor - en die was niet magisch in aard.
"U bent dronken."
“Nonsens,” mompelde hij terwijl hij zijn lege glas nog eens naar zijn lippen bracht. Zodra hij bemerkte dat er niets meer in zijn glas zat, draaide hij zich wankel om naar de barman en hief hij zijn arm. “Krijg ik nog wat?”
De andere bezoekers van de Zwijnskop leken zich er niets van aan te trekken – alsof dit normaal gedrag was.
De barman van de Zwijnskop naderde, maar keek Severus bedenkelijk aan. “Volgens mij heeft u al genoeg gehad...”
“Onzin! Nog één fles, dan ga ik!”
De barman schudde zijn hoofd. “Ik weiger.”
Grommend probeerde Severus recht te komen – vastberaden om ergens anders wat te drinken te krijgen, maar hij bleef met zijn voet hangen in zijn eigen mantel en kieperde opeens met barkruk en al op de grond.
Ook hiervan keek geen enkele gast van de Zwijnskop op, maar Loena sloeg verschrokken haar handen voor haar mond en sprong snel van haar kruk af om hem recht te helpen.
“Frisse lucht en wat water,” zei de barman tegen Loena. “Dat heeft hij nodig.”
Loena knikte en samen droegen ze hem naar buiten. Zijn benen konden hem nog wel dragen, maar de professor leek geen flauw idee te hebben waar ze heen moesten.
“Wat heeft hij de hele avond gedronken?” vroeg Loena nieuwsgierig aan de barman.
“Iets nieuws. Normaalgezien serveer ik het niet, maar Levenius Lorrebos had er vierentwintig flessen van op de kop getikt – een of ander dreuzeldrankje. Tequila of zo. Hij had echter maar drie pinten op!”
Ook Loena had er nog nooit van gehoord en ze hield behulpzaam de deur open terwijl de barman Sneep op een krakkemikkig houten bankje zette dat tegen de Zwijnskop stond.
Sneep ging met zijn hoofd tussen zijn benen zitten en het was overduidelijk dat hij zich niet zo lekker voelde.
“Ik haal water,” zei de barman en Loena knikte terwijl ze op het bankje naast haar professor ging zitten. Ze keek om zich heen. Het was rustig in Zweinsveld. De maan was halfvol en er waren honderden sterren te zien boven haar. Boven haar zag ze uilen en vleermuizen vliegen. Dieren van de nacht. Ze hield haar ogen goed open – je kon immers nooit weten wanneer een magisch fabeldier tevoorschijn zou komen. Ze keek echter terug naar haar professor toen deze een kreunend geluidje uitbracht.
“Ik dacht dat er toverdrankjes bestonden om dit soort zaken te vermijden,” merkte Loena op en Severus schonk haar opeens een dodelijke blik – al was die blik niet zo scherp als anders. Loena leek zich er niet door doen en keek weer naar de sterren boven haar. “Ik dacht dat u van alle mensen dat wel zou weten.”
De barman kwam met een kruik water en een glas naar buiten. Loena nam het dankbaar aan en vulde het glas voordat ze het aan haar professor gaf, die het aannam en er voorzichtig van nipte.
De barman knikte. “Komt wel goed met hem,” zei hij. “Moet jij iets hebben?”
Loena schudde haar hoofd. “Nee, het gaat wel. Laat u mijn vader weten dat ik buiten ben als zijn interview gedaan is?”
De barman knikte weeral. “Komt in orde. Roep maar als er iets is.”
Loena keek de barman na terwijl hij terug naar binnen ging en draaide zich daarna weer bezorgd naar haar professor, de grote kruik water nog steeds in haar handen.
Ergens was Severus zich heel goed bewust wat er aan de hand was – maar ergens anders was hij te ellendig om zich er iets van aan te trekken. Hij dronk het glas leeg, bewust dat juffrouw Leeflang naast hem zat en hem in de gaten hield. Dat bewees ze toen ze zijn lege glas overnam en het weer vulde met water.
“Drink maar, professor, dan voelt u zich snel weer beter.”
Hij zuchtte. Het had geen zin om haar tegen te spreken. Hij wist dat ze gelijk had.
Drinken – dat was het enige dat hij kon doen.
Drinken
Loena volgde haar vader terwijl hij de deur van de Zweinskop opende en naar binnen stapte. De jonge studente van Ravenklauw keek om zich heen en de duistere kroeg bracht leuke herinneringen naar boven - hoe ze zich bij de Strijders van Perkamentus had aangesloten, zoveel maanden eerder, en daar haar allereerste vrienden had gemaakt.
Nu was het zomer en de warme lucht die buiten hing, vulde ook het cafe. Er waren geen studenten te verkennen in de Zweinskop - niet alleen omdat het zomervakantie was - maar ook omdat het al middernacht voorbij was. Haar vader had een afspraak met een heks die erop had gestaan dat ze elkaar zouden ontmoeten na zonsondergang - zonder pottenkijkers. Toen Xenophilius de heks zag, knikte hij naar Loena en ze knikte terug. Ze begreep wat hij wilde zeggen - het was beter als zij hier bleef. Glimlachend keek ze na hoe haar vader de excentrieke heks naar een achterkamer begeleidde.
Vervolgens keek ze dromend om zich heen. Het café was goed gevuld en de meeste tovenaars en heksen hadden iets grauws over zich, maar Loena stoorde zich daar helemaal niet aan. De anderen stonden wel in schril contrast met Loena zelf, die met haar lange, lichtblonde haren en haar lichtblauwe zomerjurkje uit de toon viel.
Ze zocht naar een plekje om te zitten, maar alle tafeltjes leken bezet. Toen viel haar blik op een duistere figuur in de hoek van de ruimte en Loena's ogen lichtten op toen ze de gestalte herkende.
Ze wandelde dichterbij en bleef staan bij het hoge tafeltje waar hij aan zat. Zijn donkere mantel kwam tot aan de grond, al had hij zijn voeten op een bar van het krukje rusten. Met kromme schouders steunden zijn ellebogen op het tafeltje en zijn zwarte haren hielden het grootste deel van zijn gezicht verscholen in de schaduw, maar Loena kon nog steeds zien hoe zijn blik mijlenver weg leek, ook al keek hij in het lege glas dat voor hem stond. Loena kon zijn hele verschijning maar met 1 woord omschrijven: depressief.
En ze zat er niet naast. Voor Severus Sneep was dit de rotste zomer in jaren. Niet enkel had hij ontdekt dat Perkamentus stervende was, nee, hij had de dag ervoren ook nog eens de Onbreekbare Eed gemaakt dat hij zelf Perkamentus zou vermoorden - tenzij Draco het deed. Perkamentus wist ervan - Severus had het onmiddellijk verteld - en de oude man vond het niet eens erg. Sterker nog - hij wilde dat Severus hem doodde als het juiste moment daar was.
Severus voelde zich vreselijk. Alsof het laatste greintje menselijkheid hem ontnomen was. Hij had al zoveel gedaan voor Perkamentus - maar dat was kennelijk niet genoeg. Alsof al die jaren als dubbelspion nog niet genoeg zelfopoffering waren geweest. Hij isoleerde zich nu al in buitengewone mate van zijn collega's en had geen vrienden. Als hij Perkamentus moest vermoorden, schoot er helemaal niets meer van over. Dan kon hij net zo goed dood zijn.
Hij had de nacht ervoren niet geslapen en was doodop van de zenuwen geweest toen hij enkele uren eerder de Zwijnskop was binnengestapt. Niet zijn gewoonlijke doen - het gebeurde zelden dat hij een kroeg binnenstapte - en al helemaal niet om zijn verdriet te verdrinken. Maar vandaag was het gewoon teveel. Het kon hem niet schelen of hij straks in de goot zou liggen en Dooddoeners of collega's als getuigen zou hebben van dat belabberde gedrag. Het deed hem allemaal niets meer. Voor zijn part mocht de wereld barsten.
Loena stond naast zijn tafeltje en keek hem aan, maar hij leek te druk met zijn eigen gedachten om haar op te merken. Hij zag er echt niet als zichzelf uit en dus benaderde Loena hem extra voorzichtig.
"Hallo, professor," zei ze stil. "Mag ik erbij komen zitten?"
Hij keek even op en keek in de grote, lichtgrijze ogen van juffrouw Leeflang. Zijn ogen gleden echter al snel over de rest van haar gezicht. Ze had deze zomer niet veel binnengezeten. Haar haar was blonder dan anders en ze had enkele lichtbruine sproetjes op haar neus en wangen. In haar haren droeg ze een blauwe lelie en rond haar nek hing een ketting van madeliefjes die door magie vers werden gehouden. Haar dunne, lichtblauwe jurkje was anders dan de kleren die ze op Zweinstein droeg en Severus kon in zijn dronken toestand slechts één ding bedenken over haar: ze was beeldschoon.
Zodra hij realiseerde wat hij dacht over Loena - Lijpo - Leeflang, liet hij zijn hoofd op tafel vallen. Als hij nu ook al zulke gedachten niet kon verdringen, was hij nog dieper gezakt dan hij al dacht.
Loena keek licht verschrokken toe hoe hij zijn hoofd hard op tafel liet vallen en kroop vervolgens op de stoel naast hem. "Professor, wat is er aan de hand?" Ze vond hem zielig en had enorm met hem te doen.
"Moet jij nog niet in bed liggen?" mompelde hij met zijn hoofd nog steeds in zijn armen.
"Het is vakantie, professor, en ik ben vijftien."
Hij reageerde niet, maar bleef met zijn hoofd op tafel liggen. Loena keek even om haar heen, hopend dat ieder moment iemand haar te hulp zou snellen, maar niemand trok zich iets van hen aan.
Loena vroeg zich af wat ze kon zeggen of doen. Dit was geen normale situatie. Als er nu een fabeldier in nood was, dan kon ze helpen. Maar professor Sneep was alles behalve een fabeldier. Hij was niet eens een leerling of leeftijdsgenoot - hij was haar professor.
Voorzichtig legde ze haar hand op zijn arm en boog ze zich dichter naar hem toe. Haar stem was stil, ze wilde niet dat iemand anders haar zou kunnen horen.
"Waarom bent u zo verdrietig, professor?"
Hij keek terug naar haar op en leek bitter te lachen. "Verdrietig!" mompelde hij spottend, maar de bitterheid in zijn stem verraadde toch dat het de waarheid was. "Laat me niet lachen!"
Hij liet zijn hoofd echter niet terug in zijn armen vallen en daar was Loena dankbaar om. Hij greep zijn lege glas en keek erin, alsof hij theeblaadjes was aan het lezen.
"Emoties zijn voor zwakke mensen. Ik ben niet zwak. Dus ook niet verdrietig."
Loena staarde hem nog steeds met grote ogen aan. Hij leek een compleet ander persoon vanavond. Er was maar 1 verklaring voor - en die was niet magisch in aard.
"U bent dronken."
“Nonsens,” mompelde hij terwijl hij zijn lege glas nog eens naar zijn lippen bracht. Zodra hij bemerkte dat er niets meer in zijn glas zat, draaide hij zich wankel om naar de barman en hief hij zijn arm. “Krijg ik nog wat?”
De andere bezoekers van de Zwijnskop leken zich er niets van aan te trekken – alsof dit normaal gedrag was.
De barman van de Zwijnskop naderde, maar keek Severus bedenkelijk aan. “Volgens mij heeft u al genoeg gehad...”
“Onzin! Nog één fles, dan ga ik!”
De barman schudde zijn hoofd. “Ik weiger.”
Grommend probeerde Severus recht te komen – vastberaden om ergens anders wat te drinken te krijgen, maar hij bleef met zijn voet hangen in zijn eigen mantel en kieperde opeens met barkruk en al op de grond.
Ook hiervan keek geen enkele gast van de Zwijnskop op, maar Loena sloeg verschrokken haar handen voor haar mond en sprong snel van haar kruk af om hem recht te helpen.
“Frisse lucht en wat water,” zei de barman tegen Loena. “Dat heeft hij nodig.”
Loena knikte en samen droegen ze hem naar buiten. Zijn benen konden hem nog wel dragen, maar de professor leek geen flauw idee te hebben waar ze heen moesten.
“Wat heeft hij de hele avond gedronken?” vroeg Loena nieuwsgierig aan de barman.
“Iets nieuws. Normaalgezien serveer ik het niet, maar Levenius Lorrebos had er vierentwintig flessen van op de kop getikt – een of ander dreuzeldrankje. Tequila of zo. Hij had echter maar drie pinten op!”
Ook Loena had er nog nooit van gehoord en ze hield behulpzaam de deur open terwijl de barman Sneep op een krakkemikkig houten bankje zette dat tegen de Zwijnskop stond.
Sneep ging met zijn hoofd tussen zijn benen zitten en het was overduidelijk dat hij zich niet zo lekker voelde.
“Ik haal water,” zei de barman en Loena knikte terwijl ze op het bankje naast haar professor ging zitten. Ze keek om zich heen. Het was rustig in Zweinsveld. De maan was halfvol en er waren honderden sterren te zien boven haar. Boven haar zag ze uilen en vleermuizen vliegen. Dieren van de nacht. Ze hield haar ogen goed open – je kon immers nooit weten wanneer een magisch fabeldier tevoorschijn zou komen. Ze keek echter terug naar haar professor toen deze een kreunend geluidje uitbracht.
“Ik dacht dat er toverdrankjes bestonden om dit soort zaken te vermijden,” merkte Loena op en Severus schonk haar opeens een dodelijke blik – al was die blik niet zo scherp als anders. Loena leek zich er niet door doen en keek weer naar de sterren boven haar. “Ik dacht dat u van alle mensen dat wel zou weten.”
De barman kwam met een kruik water en een glas naar buiten. Loena nam het dankbaar aan en vulde het glas voordat ze het aan haar professor gaf, die het aannam en er voorzichtig van nipte.
De barman knikte. “Komt wel goed met hem,” zei hij. “Moet jij iets hebben?”
Loena schudde haar hoofd. “Nee, het gaat wel. Laat u mijn vader weten dat ik buiten ben als zijn interview gedaan is?”
De barman knikte weeral. “Komt in orde. Roep maar als er iets is.”
Loena keek de barman na terwijl hij terug naar binnen ging en draaide zich daarna weer bezorgd naar haar professor, de grote kruik water nog steeds in haar handen.
Ergens was Severus zich heel goed bewust wat er aan de hand was – maar ergens anders was hij te ellendig om zich er iets van aan te trekken. Hij dronk het glas leeg, bewust dat juffrouw Leeflang naast hem zat en hem in de gaten hield. Dat bewees ze toen ze zijn lege glas overnam en het weer vulde met water.
“Drink maar, professor, dan voelt u zich snel weer beter.”
Hij zuchtte. Het had geen zin om haar tegen te spreken. Hij wist dat ze gelijk had.
Drinken – dat was het enige dat hij kon doen.