Nomaj | Waar de magie nazindert
Bevroren Hart - Afdrukversie

+- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl)
+-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4)
+--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12)
+---- Forum: Lange Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=18)
+---- Topic: Bevroren Hart (/showthread.php?tid=112)

Pagina's: 1 2 3


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 10: Een Zicht op het Verleden

Loena werd die ochtend al vroeg wakker. Ze strekte zich uit en stond op. De Hersenpan van Severus scheen een zilveren licht uit en Loena herinnerde zich dat Severus haar wilde vertrouwen met het verhaal over hoe hij in Azkaban terecht was gekomen.
Maar eerst wilde ze zich aankleden. Ze trok een warme blauwe trui over een lange rode rok aan en stroopte haar mouwen op. Ze bond haar haren half samen en ruimde vervolgens haar nachtkleed op.
Ze ging in haar zetel voor de Hersenpan zitten en hield haar haren naar achteren terwijl ze haar hoofd in de koude vloeistof liet zakken en haar ogen wijd openhield.

Ze zag langzaamaan stenen muren om haar heen vormen, totdat ze zag dat ze zich in een lange gang bevond. Severus lag op de grond en een tovenaar – een Schouwer – slingerde vloeken haar kant uit. Loena zag de vloeken haar voorbij vliegen en toen ze zich omdraaide, zag ze Bellatrix Van Detta.
Ze keek even naar de heks en besefte zich dat dit tafereel zich waarschijnlijk een paar dagen voor haar dood had afgespeeld. Ze bevonden zich immers in het Ministerie – en als dit de dag was dat Severus van de aardbol verdween – zou het ook een van de laatste dagen van Bellatrix Van Detta zijn.
Een groen licht passeerde Loena en raakte de Schouwer, die dood neerviel.
Bellatrix liep richting Severus, die door de boeien rond zijn handen en voeten niet kon rechtkomen. Loena hoorde hoe ze hem gemene woorden toesprak, maar Severus reageerde even nijdig terug.
“Zeg toch gewoon wat je hier doet! Als je me dood wil, doe het dan en maak je weg!”
“Dood? Waarom zou ik jou toch maar dood willen? Even denken waarom ik jou dood zou willen...”
Ze keek met grote ogen toe hoe Bellatrix plots uithaalde en Severus in zijn buik stampte. Loena deed onmiddellijk een aantal stappen dichterbij om te zien hoe het met Severus was, want hij leek al veel pijn te hebben.
“Ik weet het weer... OMDAT JE DE DUISTERE HEER HEBT VERRADEN!”
Ditmaal sloeg Bellatrix het hoofd van Severus op de grond en Loena wilde Bellatrix stoppen, maar herinnerde zich dat ze in deze Hersenpan geen enkele macht had. In de ogen van de figuren voor haar, bestond ze niet.
Ze luisterde naar Severus toen hij Bellatrix aansprak. “Als ik jou was zou ik me haasten, Bellatrix. Binnen een paar momenten zal het hier krioelen van de Schouwers en als ik nog leef... Nou ja, dan zou het zonde zijn van je genomen moeite om hier aanwezig te zijn.”
“Ha! Waarom denk je toch maar dat ik je zou willen doden? Een verrader verdient niet zo een eervolle lotsbestemming. Wat ik met jou van plan ben, is erger dan de dood... Veel erger.”
Ze keek hulpeloos toe hoe Bellatrix haar wraak botvierde op Severus. Het viel haar ook op dat hoe langer Bellatrix bleef slaan, stampen en vloeken, hoe waziger Loena de wereld om zich heen zag en hoe vaker er woorden in zinnen ontbraken. Severus had zich door de fysieke schade niet zoveel kunnen herinneren als anders – en de wazige dingen die ze zag, waren een uiting van de pijn die Severus op dat moment had gevoeld.
Toen Bellatrix sprak over een vloek – een vloek die ze speciaal voor Severus had gemaakt – spitste ze haar oren. Maar na twee vreselijke Foltervloeken was Severus in zo een erge pijn dat zijn herinneringen haast waardeloos waren. De vloek die Bellatrix uitsprak, was niet te verstaan en wat Loena kon zien was al even wazig. Uiteindelijk hoorde ze Bellatrix nog een “Vaarwel, Severus!” roepen en het volgende moment werd de ruimte om hen heen wazig en een tel later stond ze op een andere wazige plaats, maar ditmaal leek Loena de plek te herkennen. Donkere wolken verzamelden zich boven hen, alsof ze naar die plek werden aangetrokken en om hen heen zag ze de vormen van de ruines die ze nu al te goed kende.
“Azkaban...” mijmerde Loena en ze keek naar Severus, die bewusteloos op de grond lag en een seconde later werd alles zwart om hen heen.

Een moment later toonde de wereld om hen heen zich weer iets duidelijker, al bleef het wazig. Het was het plein van Azkaban waar ze zich nog steeds bevonden. Severus werd wakker in het zand van het plein en op zijn gelaat plakte gedroogd bloed. Het viel Loena nu opeens op dat een paar meter verder een glazen bol lag – een kristallen bol waarin zwarte rook zich verspreidde. Loena herinnerde zich de bol. Hij stond in Severus’ kamer.
Loena keek toe hoe haar oude toverdrankmeester met geboeide handen en voeten probeerde recht te komen, maar door pijn moest opgeven en terug in het zand viel. Het leek alsof er uren verstreken en geregeld werd het beeld om hen donker, maar Severus leek niet veel vooruitgang te maken en bleef telkens uitgeput in het zand liggen en geraakte nergens. Op een bepaald punt regende het zelfs en lag Severus nog steeds geboeid, nu enkele meters verder in het zand. Loena vroeg zich af hoe lang hij zich daar in die positie had bevonden – waren het uren of dagen? - en hoe was hij er ooit uitgeraakt zonder toverstaf? Toen het beeld om hen opeens terug donker werd en vervolgens alles terug verscheen, zat er iemand naast Severus. In de verte kwam de zon op, maar boven hen hingen nog steeds donkere wolken.
Al was het beeld nog steeds wazig, Loena herkende de rug van de persoon.
“Harry!”
Harry kon haar echter niet horen – hij was immers maar een herinnering – maar sprak in de plaats daarvan enkele spreuken over Severus uit. Loena bemerkte dat Harry’s bezem naast hem lag. Hoe had hij geweten dat hij hier moest komen zoeken? Of had Harry Severus bij toeval gevonden?
Het beeld werd scherper en Loena zag hoe Harry de wondes van Severus genas. Severus keek wantrouwend naar Harry en zei niets terwijl Harry de boeien van Severus losmaakte en hem een hand gaf om hem recht te trekken. Het was ook aan Harry te merken dat hij zich onwennig voelde bij de situatie en ze zeiden beiden niets voor enkele momenten.
Het was uiteindelijk Severus die het eerste woord zei.
“Potter...” Hij keek Harry onderzoekend aan. “Ben je hier om me te redden van deze vreselijke plek?”
Harry bleef stil en sloeg zijn ogen naar de grond toen Severus niet wegkeek.
Severus knikte. “Neen dus... Kan je me ook uitleggen waarom niet?”
Harry leek even te aarzelen, maar begon vervolgens toch te vertellen.
“Het was niet gemakkelijk om deze informatie uit Bellatrix los te krijgen,” gaf Harry toe. “Helemaal niet... Al heeft Veritaserum wel wat geholpen.”
“Veritaserum is verboden voor gebruik,” merkte Severus streng op en Harry knikte schuldig.
“U heeft mijn leven al meer dan eens gered, besef ik nu. Ik moest weten waar u was. Als ik haar had moeten folteren, had ik het gedaan. U zou dat ook gedaan hebben.”
“Beeld je niet teveel in,” zei Severus spottend. “De enige reden dat ik je hielp was omdat je de Uitverkorene was – niet omdat ik je graag heb hoor.”
Harry trok zijn wenkbrauw op. “Beeld u dan ook niet teveel in. Ik help u ook alleen maar omdat ik in uw schuld sta. Ook niet omdat ik u graag heb hoor!”
De twee mannen keken elkaar even gefrustreerd aan, maar uiteindelijk ging Harry verder.
“Bellatrix heeft een oeroude vloek op u uitgesproken. Het minst leuke aan die vloek is het resultaat ervan... Ze heeft u gebonden aan deze locatie.”
Severus keek met diep gefronste wenkbrauwen toe. Het was overduidelijk dat hij niet hield van hetgeen Harry hem vertelde.
“De vloek verbindt u aan twee zaken – en de twee zaken aan u. Een van die zaken ligt daar op de grond.” Harry wees naar de glazen bol. “U kan niet leven zonder die bol. En het andere waarmee u bent verbonden, is deze plek zelf. Azkaban. Jullie drieën staan nu in verbintenis met elkaar.”
“Is de vloek op te heffen?” vroeg Severus met een bittere toon in zijn stem. Hij leek het antwoord al te kennen.
Harry schudde zijn hoofd. “Nee. Volgens Bellatrix is er geen hoop voor u. U zult hier niet weggeraken.”
Severus keek bitter. “Een lot erger dan de dood...” mompelde Severus bij het herinneren aan wat Bellatrix hem had gezegd. Hij keek boven hem en bemerkte de duistere wolken die boven Azkaban leken te draaien. Als dat zo tot in de eeuwigheid zou blijven, zou Azkaban zeker geen aangename plek blijken om te wonen. Hij wilde Bellatrix vervloeken. “Vreselijke heks...”
“Oh,” herinnerde Harry zich opeens. “Bellatrix... is dood.”
“WAT?!” Sneep voelde zich aangevallen door die opmerking. Het was alsof hem zelfs zijn wraak ontnomen werd!
“Ze heeft haar eigen leven genomen nadat we haar Veritaserum hadden gegeven... Ze kon er niet mee leven dat ze had verraden wat ze met u had gedaan – al heeft ze niet gezegd waar u was – ik heb u zelf moeten zoeken! Ik denk dat ze bang was dat we zouden proberen los te peuteren waar u was en dat we dan uw leven aangenamer konden maken – en dat wilde ze niet... Ik ben toen zelf begonnen met zoeken – ik ben drie dagen op pad geweest voor u te vinden!”
Sneep was woedend.
“Hoe dan ook – of je er nu van weet of niet – het blijft een vreselijk lot.”
“Niet noodzakelijk!” probeerde Harry hem op te beuren. “Als Bellatrix haar plan was gelukt, had niemand geweten waar u had gezeten en was u hier alleen gebleven. Maar nu ik u heb gevonden, kan ik helpen. Ik kan ervoor zorgen dat deze plek niet vergeten word – dat deze plek weer een nut krijgt.” Harry ging gemotiveerd verder. “Wat als we van deze locatie een oorlogsmuseum zouden maken? U zou vast wel veel bezoekers krijgen. Of anders een onderzoekscentrum voor maritieme doeleinden? Zeemonsters en zo onderzoeken – de locatie is er alvast geschikt voor!”
Severus was al niet meer geïnteresseerd en had zijn rug naar Harry gedraaid.
“Zoals ik al zei...” herhaalde Severus bitter. “...een lot erger dan de dood dus!”
Harry fronste, niet-begrijpend wat er zo erg was aan zijn voorstellen. “Wat zou u dan zelf willen?”
Severus had niet lang nodig om zijn antwoord te bedenken. “Rust.”
“Dat kan natuurlijk ook,” mompelde Harry. “Ik kan u wekelijks bezoeken en voorzien in alles wat u nodig heeft. Als u wilt, kan ik ook Ron en Hermelien betrekken. Of als u liever uw oude collega’s terugziet, ben ik er zeker van dat ook Anderling en Banning het wel zien zitten om geregeld eens langs te komen.”
“Snap je de betekenis van het woord rust niet?” reageerde Severus nijdig. “Ik wil geen bezoek, ik wil alleen gelaten worden.”
Harry zuchtte. “En hoe geraakt u dan aan uw eten? Of hoe voorkomt u dat u gek wordt als u hier jaren alleen zit?”
“Als het mijn lot is om hier uit te hongeren, dan is het maar zo. Ik geloof er niet in dat de dood zo erg is.”
Harry geraakte geïrriteerd door Severus’ negatieve houding. “Anders haal ik u gewoon een touw en dan vertrouw ik erop dat u wel een balk vindt!”
Severus en Harry wisselden een haatdragende blik uit.
“Anders vertrek je gewoon en kom je nooit meer terug, wat dacht je daarvan, Potter?”
“Geen probleem, Sneep.”
Harry liep geirriteerd naar zijn bezem en raapte die op. Voordat hij echter opstapte, herinnerde hij zich iets en reikte hij in zijn binnenzak. Hij wierp een toverstaf naar Severus, die deze handig opving.
Severus herkende zijn staf en vroeg: “Hoe heb...”
“Uit het Ministerie gejat,” antwoordde Harry voordat Severus zijn zin kon afmaken. “Ik had het idee dat u hem wel nodig zou hebben.”
Severus leek te twijfelen.
“Ik dank je voor het terugbrengen van mijn toverstaf, Potter, maar ik wil dat je één ding weet...” Severus deed een paar stappen dichter en keek Potter dreigend aan. “Als je ook maar één tovenaar of heks hierheen stuurt, zal ik niet aarzelen om deze toverstaf te gebruiken. Ongeacht wie het ook is – ik zal ervoor zorgen dat die persoon – en jij – betreurt dat die hier ooit is gekomen. Begrepen?”
Harry zweeg even maar glimlachte toen opeens sluw. “Geen probleem. Geen heks of tovenaar zal hier ooit iets van te weten komen.”
Severus keek Harry wantrouwend aan. Hij vertrouwde de jongen niet, maar had geen flauw idee wat zijn idiote grijns betekende.
“De mazzel, Sneep.”
Severus keek hoe Harry wegvloog. Hij had geen flauw benul dat het nog tien jaar zou duren voor hij een ander mens tegen het lijf zou lopen in Azkaban.
Nadat Harry uit het zicht verdwenen was, vervaagde het beeld en een moment later bevond Loena zich met Severus in zijn kamer. Aan de stoppels op zijn kin te zien, was hij toch al een aantal dagen hier.
Severus had de glazen bol al een plek gegeven op een doek in zijn kast en ook de rest van zijn kamer leek amper anders dan die heden ten dage was.
Loena verschrok zich toen ze twee plofjes hoorde en Dobby en Winky in de kamer verschenen. Ook Severus trok onmiddellijk zijn toverstaf en richtte die dreigend op de twee huiselven.
Dobby en Winky gingen onmiddellijk op hun knieën zitten en schoven hun korte handen voor hen uit in een nederige pose.
Severus had zijn toverstaf nog steeds op hen gericht, maar Loena merkte dat zijn hand trilde.
“Wie zijn jullie? Wat moeten jullie?” blafte Severus dreigend.
Het was Dobby die zijn hoofd een beetje lichtte en hem antwoordde. “Dobby en Winky, Meester. Dobby en Winky hebben de taak gekregen te zorgen dat u niets ontbrak.”
Severus gromde. “Potter! Ik had hem nog zo gezegd...”
“...om geen tovenaars of heksen te sturen,” vulde Winky aan. “Daarom stuurde Harry Dobby en Winky naar u, Heer. Dobby en Winky zijn verboden om iemand over u te vertellen. Dobby en Winky zijn vrije elven en kunnen u dienen als u dat nodig hebt. Zonder dat Dobby en Winky ooit iemand vertellen over u, Heer.”
Severus keek naar Dobby en herkende de huiself. “Jij bent de oude huiself van de familie Malfidus.”
Dobby leek even verschrokken van het feit dat hij zo herkend werd en trok zijn muts voor zijn ogen en bukte zich weer met zijn gezicht naar de grond.
Severus leek te aarzelen. Het leek alsof hij hen wilde wegsturen, maar zich realiseerde dat hij hen zou nodig hebben om te overleven. Zijn hand trilde nog steeds, maar opeens liet hij zijn toverstaf zakken.
“Ik ben bang,” zei hij in een onnatuurlijk stille stem voor zijn doen en hij ontweek hun blikken. “... dat ik jullie inderdaad zal nodig hebben. De aanwezige voorraad eten zal me niet voor langer dan drie maanden kunnen onderhouden...”
“Meester Harry heeft Dobby en Winky gezegd dat er op Zweinstein altijd eten voor u is,” legde Dobby uit. “Dobby en Winky werken daar ook nog steeds maar kunnen naar u Verschijnselen als u ons roept. Harry heeft u onze nieuwe Heer gemaakt – maar Dobby en Winky zijn eigenlijk vrije huiselven.”
Severus aarzelde. “Dan wil ik jullie je vrijheid niet ontnemen. Jullie hoeven mij niet te dienen als jullie vrije elven zijn.”
“Dobby kiest er zelf voor!” protesteerde Dobby opeens. “Dobby is vrij door Harry Potter, maar helpt graag iemand die Harry Potter heeft geholpen.”
Winky sprak stil en onzeker. “Winky is vrij tegen haar wil. Graag had Winky weer een meester gehad – in plaats van enkel een vrije elf in de keukens van Zweinstein te zijn. De andere huiselven spreken niet goed van Dobby en Winky omdat ze vrij zijn.”
Severus luisterde aandachtig naar de twee huiselven en was in diepe gedachten verzonken. “Jullie werken beiden ook nog op Zweinstein?”
“Ja, maar Dobby en Winky hebben de toestemming om Zweinstein te verlaten. Dat hebben Dobby en Winky ondertekend in het contract dat Perkamentus nog heeft gemaakt.”
“Goed,” zei Severus vastberaden. “Verdwijnsel dan terug naar Zweinstein, Dobby en Winky. Ik zal jullie roepen wanneer ik jullie nodig heb.”
“Ja, Heer,” zeiden de twee huiselven en met een plofje verdwijnselden ze weer.
Loena keek naar Severus, die zich op zijn bed liet vallen toen de huiselven verdwenen. Hij hield zijn handen voor zijn gezicht en Loena had geen flauw idee wat er aan de hand was, totdat ze hem zag schokken en zacht hoorde wenen.
De kamer om haar heen werd weer vaag en het werd weer duister. Loena wachtte op het volgende beeld, maar dat kwam er niet. In tegendeel – ze voelde hoe ze weer uit de Hersenpan werd gezogen en het volgende moment stond ze weer in haar kamer.
Ze had geen flauw idee hoeveel uren ze in de Hersenpan had gezeten, maar keek op toen ze naast de Hersenpan haar ontbijt zag staan. Severus was hier geweest...
Severus... Die hier al die jaren alleen had gezeten... Die had afgezien aan de hand van Bellatrix Van Detta en de dood in de ogen had gestaard... Die eigenlijk een held was en zoveel meer dan dit rotbestaan verdiende... Het was gewoon niet eerlijk.
Toen Loena zich omdraaide, zag ze dat hij zelfs in de kamer was. Hij had gewacht en stond met gekruiste armen tegen de tafel aan. Zijn ogen keken haar met een intense blik aan – hopend dat ze nu kon begrijpen wat hem was overkomen.
Ze zeiden geen woord maar keken elkaar enkel voor een paar momenten aan, totdat Loena genoeg had gezien. Ze begreep hem en zijn eenzaamheid nu.
Met een paar stappen sloot ze de ruimte tussen hen en ze ging op de tippen van haar tenen staan om hem te omhelzen. Severus slikte eerst moeizaam, maar legde toen zijn handen op haar rug en omhelsde haar terug. Een warmte verspreidde zich in hem en hij sloot zijn ogen toen Loena in zijn oor fluisterde: “Je staat er niet meer alleen voor, Severus.”


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 11: Geraakt door de Vloek

Eén ding moest gezegd worden: sinds Loena wist van de vloek, was ze attenter. Ze zocht Severus vaker op en probeerde hem te betrekken als ze op onderzoek ging in de ruïnes of in de Obscura-grot wat tot rust wilde komen. Al had hij haar verboden op zijn kamer te komen, Loena leek niet te aarzelen om bij hem aan te kloppen en Severus was nooit zo gelukkig geweest sinds hij op Azkaban was aangekomen.
De glazen bol op zijn kamer had een permanent paarse kleur aangenomen en Severus vermoedde dat het een weerspiegeling was van zijn eigen gemoed. Hij voelde zich kalmer en was blij met het gezelschap dat hij had.
Maar ondanks het feit dat Loena nu meer oog voor hem had, leek ze nog steeds weinig gevoel te hebben. Ze lachte zelden, ze was nooit boos of teleurgesteld en leek zich constant op een gematigde roze wolk te bevinden. Ze leek voortdurend te dromen, alsof ze slaapwandelde door het leven, en niets wat ze zag of beleefde kon haar motiveren tot het uiten van een emotie. De enige expressie die ze leek te hebben, was een mysterieuze glimlach die altijd gepaard ging met een dromerige blik.
“Kom, Severus,” zei ze. “Laten we eens werk maken van die stal voor Abraxis.”
Ze nam zijn hand en trok hem uit de deuropening van zijn kamer. Hij protesteerde niet, integendeel, hij volgde haar heel gewillig. Hij had de dagen voorheen een paar keer een hint laten vallen dat Abraxis nog steeds een stal nodig had, maar ze had er niet op gereageerd. Severus was dus ook verrast dat zij nu zo plotseling het initiatief nam.
Loena leidde Severus mee naar het plein en liep naar een klein raam in de rechtervleugel van Azkaban. Ze keek door het raam. “Ik vind dit een geschikte plaats,” zei ze in een dromerige stem. “Als we de muur uitbreken en daarna een deur erin plaatsen, zou deze kamer ideaal zijn voor Abraxis. De muren zijn nog allen in goede staat en er zijn geen vochtplekken, zoals in sommige andere kamers. Wat denk jij, Severus?”
Severus keek even door het kleine raampje en knikte. “Goed gevonden, Loena. Wat stel je voor dat we doen?”
“Ik kan de muur uitbreken met een lichte Bombardo-spreuk,” stelde Loena voor.
Severus knikte gewillig. “Ga je gang.”
Loena nam Severus’ hand weer en deed met hem een paar stappen naar achter. Ze nam haar toverstaf van achter haar oor uit en Severus keek geïnteresseerd toe hoe ze zich leek voor te bereiden op de spreuk. Het was niet zichtbaar dat ze zich aan het concentreren was. Haar ogen stonden nog steeds dromerig.
“BOMBARDO!” riep Loena en de stenen vlogen in het rond om een gat van wel twee meter in doorsnee te onthullen.
Severus zakte opeens op zijn knieën en greep naar zijn maag. Door een vreselijke steek moest hij naar adem happen en hij zag voor enkele secondes zelfs zwart voor zijn ogen.
Loena keek opzij en ging onmiddellijk naast Severus zitten. “Wat heb je?” vroeg ze toen ze zag hoe hij zijn handen tegen zijn maag drukte.
“Ik... weet het niet,” antwoordde Severus vermoeid en Loena reikte met haar vingers naar zijn maag. Toen ze iets nats voelde keek ze onderzoekend naar haar vingers.
“Bloed,” merkte ze op. Haar stem klonk niet anders dan alsof ze net had ontdekt dat hij thee had gemorst op zijn kleren, maar ze reageerde wel snel. “Hoe is dat gebeurd? Heeft een steen je geraakt?”
“Ik weet het niet,” herhaalde Severus. “Ik denk van niet...”
Hij keek naar het gat in de muur. Hij had de pijn gevoeld op hetzelfde moment dat de muur was ingestort. Ook Loena keek naar de muur en leek tot eenzelfde conclusie te komen.
“Denk je dat dit komt door de vloek?” vroeg Loena hem. “Als je verbonden bent aan Azkaban en Azkaban aan jou...”
“Dan zie ik af als Azkaban afziet...” vulde Severus aan.
“En vernietig ik een deel van jou als ik een deel van Azkaban vernietig...”
Loena stond onmiddellijk recht en rende naar de opening in de muur.
“Maar als ik de opening nu netjes afwerk...” mijmerde Loena terwijl ze haar handen over de ruwe stenen liet glijden. “Zal jouw wonde ook verdwijnen?”
Met haar toverstaf begon ze de opening te verfijnen tot het een mooie, gladde boog was in plaats van enkele slordig uitpuilende stenen. De stenen die in de kamer waren gevallen door de explosie, ruimde ze op met enkele zweefspreuken todat ze netjes op een hoopje lagen opgestapeld buiten de boog.
“Hoe voel je je?” vroeg Loena toen ze enkele minuten later klaar was met haar spreuken.
“Ik weet het niet,” gaf Severus eerlijk toe en ook Loena zag dat hij nog steeds bleker dan normaal was. “Ik denk dat ik nog steeds bloed...”
Loena rende naar hem toe en hielp hem recht. “Dan help ik je naar je kamer, dan kunnen we verder kijken.”
Severus leunde zwaar op Loena terwijl ze terug naar zijn kamer stapten, maar Loena leek geen moeite te hebben om zijn gewicht te ondersteunen. Hij was dan ook nog steeds erg mager en Loena kon zijn gewicht wel aan.
In zijn kamer viel het Severus onmiddellijk op dat de paars gloeiende bol niet langer volledig paars was – er leek rood in het kristal verwerkt te zijn. Maar Severus wist niet wat dat precies betekende en hield die observatie voor zichzelf. Mogelijk was het rood een manier om aan te duiden dat het lichamelijk niet goed met hem ging?
Loena hielp hem op het bed en nam haar toverstaf. Ze zette zich zonder aarzelen naast hem neer en bekeek zijn bebloedde hemd. “Mag ik?”
Severus wist niet wat Loena van plan was, maar vertrouwde haar genoeg om zijn goedkeuring te geven. Hij knikte en keek afwachtend toe.
Loena sneed met haar toverstaf zijn grauwe hemd open en legde de wonde bloot. Links onder zijn ribben leek er een snede van wel acht centimeter lang te zijn. Loena kon niet meteen zien hoe diep de snee was, maar gokte dat het minstens een centimeter diep was. Ze bestudeerde de wonde even, maar leek niet te gruwelen van al het bloed. Ze sprak enkele helende spreuken uit en Severus voelde de pijn minder worden.
Toen al het bloed verdwenen was en de wonde weer dicht was, inspecteerde Loena het stukje huid grondig en ze voelde met haar vingers of er blijvende schade was.
Severus greep opeens Loena’s handen en Loena keek hem vragend aan.
“Dat kietelt,” gaf Severus licht verlegen toe.
Loena keek Severus voor een paar momenten aan en draaide haar hoofd lichtjes. “U kan niet tegen kietelen?”
Severus moest glimlachen. “Kennelijk niet meer zo goed als vroeger... Vraag me niet hoe dat mogelijk is.”
“Mensen veranderen,” besloot Loena wijselijk en Severus knikte. Ze keken elkaar beiden lang aan, totdat Loena opeens haar blik afwendde en terug naar het net geheelde stukje huid keek. “Ik denk dat je geen last meer zal hebben van de wonde. Er leek geen vuil in te zitten – dus dat is goed, niet?”
Nu dat Severus weer beter was, stond Loena terug recht. “Zullen we dan maar verder werken aan de stal van Abraxis?”
Severus knikte en kwam recht. Zijn hemd was kapot en hij had geen reserve, dus aarzelde hij even.
Hij had nog geen woord gezegd of Loena deed al een voorstel. “Wil je dat ik je hemd repareer of zoek je liever een nieuw? Dobby en Winky kunnen er vast een nieuw meenemen voor je.”
Severus aarzelde. In al die jaren had hij slechts twee paar kleren gehad – en het eerste paar was al iets langer geleden versleten. Nieuwe kleren zouden wel welkom zijn. Hij had niet veel gegeven om zijn uiterlijk toen hij hier alleen rondliep, maar nu Loena er was, zou het wel mooier zijn als hij degelijke kleren droeg en geen oude afdankertjes. Loena zag er ook altijd verzorgd uit en liep er ook nooit bij als een sloddervos.
“Ik bedenk wel wat,” besloot Severus. “Maar laten we eerst werk maken van die stal.”

Severus en Loena werkten de rest van de dag aan de stal, totdat het donker werd en enkel nog de toortsen aan de muren van het binnenplein alles verlichtten. Ze hadden beiden hard gewerkt en het resultaat mocht gezien worden. Van oude, houten gevangenisdeuren hadden ze deuren gemaakt die langs twee kanten open te klappen waren, zodat Abraxis ook zelf naar binnen of buiten zou kunnen – maar waar ze geen rekening mee hadden gehouden, was dat Abraxis daar net niet genoeg lef voor had. Het vliegend paard zag het niet zitten om de duistere ruimte binnen te gaan, dus waren Severus en Loena verplicht om twee kleine raampjes in de houten deuren te maken. Ook dat hielp niet om Abraxis op eigen kracht binnen te krijgen, maar toen ze hem eenmaal hadden binnengelokt met wat wortels, leek Abraxis het niet meer zo eng te vinden en Loena en Severus bleven in zijn buurt tot het paard zich neerlegde in stro en durfde rusten.
Tevreden verlieten ze de stal en baanden ze hun weg tot de kamer van Severus. Eenmaal aan de deur, geeuwde Loena lang.
“Zal ik Dobby en Winky nog wat te eten laten halen?” stelde Severus voor.
Loena schudde haar hoofd. “Ik denk dat ik het avondeten vandaag oversla. Ik ben erg moe.”
Severus knikte begripvol. “Slaap wel dan.”
Loena geeuwde weer, maar wilde toch nog even wat zeggen. “Ik vroeg me af... Als u pijn heeft door het afbreken van een muur van Azkaban... Zou u zich dan beter voelen als we enkele oude muren weer zouden oplappen?”
Severus aarzelde. “Zo heb ik er nog nooit over gedacht...” gaf hij toe. “Ik heb ook nooit geprobeerd om Azkaban te verbeteren – of af te breken. Maar mogelijk is het wel het proberen waard. Als er een link tussen mezelf en deze plek bestaat... Zal het geen kwaad kunnen als we die link beter begrijpen. Ik zou in ieder geval situaties als die van vandaag willen vermijden. Ik ben niet zo dol van dat soort spontane verwondingen.”
Loena glimlachte dromerig en geeuwde weer. “Ik zal erover nadenken in mijn slaap. Ik ben er zeker van dat we morgen genoeg inspiratie hebben om een grondig onderzoek op te starten. Slaap wel, Severus.”
Loena draaide zich om en wandelde op haar gemak weer weg. Severus keek haar na en stond versteld omwille van haar inzicht in deze dingen. Voor één keer sloeg hij ook het avondeten over en kroop hij zijn bed in. Net als Loena hoopte hij dat de nacht hem inspiratie zou brengen.








RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 12: De Verrassing

Severus droomde die nacht onrustig. Hij droomde dat een bliksemschicht op Azkaban insloeg en een deel van de ruïnes vernielde. Als gevolg had hij een snede over zijn lijf van zijn linkerschouder tot aan zijn navel. Toen hij Loena om hulp riep, kwam echter Xenophilius te voorschijn en zei hij dat hij van plaats had geruild met zijn dochter en dat hij vanaf nu in Azkaban zou blijven wonen. Severus was bijna van de schrik wakker geworden, totdat Abraxis en Loena eraan kwamen gevlogen met verse bloemen. Xenophilius was nergens meer te zien en Loena stak de bloemen in de wonde van Severus – zingend dat de bloemen genezende krachten hadden. Severus wonden groeiden meteen weer dicht en heel Azkaban rook naar frisse bloemen. Daarna klommen ze beiden op Abraxis en vloog die met hen om Azkaban heen.
Severus droomde zo heerlijk, dat hij glimlachte in zijn slaap. Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit zo mooi had gedroomd en was dan ook lichtjes verward toen iemand hem wakker schudde.
“Je hebt nogal lang geslapen,” merkte Loena op toen hij zijn ogen opende en hij trok snel zijn deken op tot aan zijn kin.
“Loena!” bracht hij er ontzet uit. “Je mag hier niet binnen zonder mijn toestemming!”
“Vandaag is een uitzondering,” bracht Loena daartegen in en haar glimlach leek anders – alsof ze nu ook echt moest glimlachen en het niet gewoon een masker was om haar echte emoties te verbergen. “Weet u hoe laat het is?”
Severus keek Loena aarzelend aan.
“Het is al twee uur ’s middags!” bracht Loena er snel uit en ze bestudeerde Severus’ reactie.
Hij leek helemaal de kluts kwijt en toen hij naar buiten keek, leek hij zelfs nog meer de kluts kwijt. Het was...
“Licht!” riep Severus en hij liet de deken vallen en rende naar het raam. Door het raam keek hij naar de lucht boven Azkaban. Er waren nog steeds wolken boven Azkaban, maar ze waren niet meer zwart, hoogstens lichtgrijs en op sommige plekken gewoon wit. Severus had in al die jaren niet zo een licht gezien.
“En kijk...” Loena wees naar zijn kast en toen Severus haar vinger volgde, viel hem meteen op dat de glazen bol niet paars, rood of zwart was, maar een mooi blauw licht uitstraalde.
Severus rende er verbaasd naar toe en kon niet geloven wat hij zag. Verbaasd draaide hij zich naar Loena. “Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk?!” vroeg hij haar verwonderd.
Loena glimlachte en keek even naar zijn kleren – of gebrek daaraan... Hij droeg slechts een oude, zwarte pyjamabroek en Severus leek dat opeens ook te realiseren.
“Zeg het dadelijk maar!” mompelde hij opeens geïrriteerd en een rode blos verspreidde zich op zijn wangen terwijl hij naar haar toeliep en haar de deur uit duwde. Met een slag gooide hij vervolgens de deur weer achter haar dicht.
Loena aarzelde even en sprak luid opdat hij haar zou horen. “Dobby en Winky hebben je trouwens nieuwe kleren gebracht. Ze hangen in je kast!”
Ze kreeg geen reactie van Severus, maar hoorde hem wel zijn kast openen en door de kapstokken zoeken.
“Severus?” vroeg Loena weer, maar het bleef volledig stil in de kamer nu.
Ze vroeg zich af wat er aan de hand kon zijn en opende zijn deur, enkel om binnen te zien dat Severus zich zodanig verschrok van haar onaangekondigde binnenkomen dat hij bijna omviel tijdens het aandoen van zijn rechtersok.
Hij was dankbaar dat hij zijn broek al aanhad, maar was toch nog steeds op zijn tenen getrapt. “Loena!” riep hij geïrriteerd uit. “Waarom blijf je nou niet wachten?”
“U zei niets,” merkte Loena op terwijl ze Severus nog steeds aanstaarde – die nieuwe broek stond hem een heel pak beter dan die oude, grauwe broek die hij anders altijd aanhad.
Severus snapte niet hoe het kon zijn dat ze niet besefte dat ze zijn privacy schond – ze stond nog steeds met een matig geïnteresseerde blik hem aan te staren. “Wat zou jij zeggen als ik op jouw kamer kwam kijken hoe jij je zat om te kleden?”
Loena leek serieus even na te denken en antwoordde vervolgens serieus: “Dat zou u niet doen.”
“Ja maar als!” antwoordde Severus geïrriteerd terwijl hij haastig een wit hemd aantrok.
Loena dacht weeral lang na. “Dat u zich zou moeten omdraaien?” stelde ze voor.
Severus bleef haar lang aanstaren, maar Loena leek niets te beseffen.
“Wel?” zei Severus.
“Wel wat?” vroeg Loena.
“Zou je je dan niet eens omdraaien!” vervolgde Severus terwijl hij zijn hemd dichtknoopte.
Loena aarzelde. “Maar u hebt u kleren nu toch inmiddels aan!”
Severus zuchtte diep.
Ze had nog gelijk ook. Hij was inderdaad al aangekleed.
“Zet je anders neer,” mompelde Severus tegen zijn zin en Loena zette zich aan zijn tafel neer terwijl hij nieuwe schoenen uit de kast haalde en vervolgens een zwarte, mouwloze vest aandeed.
Loena keek matig geïnteresseerd toe hoe Severus zich met behulp van magie schoor en zijn haren kamde.
“Wat zit jij nou te kijken?” vroeg Severus een beetje grof terwijl hij zijn nieuwe schoenen aantrok.
Loena glimlachte. “U ziet er jonger uit vandaag.”
Severus rolde zijn ogen. “Nieuwe kleren – dat is alles, Loena.”
“Heeft u al in de spiegel gekeken dan?” vroeg Loena en Severus wantrouwde haar even. Was het een spelletje? Nee – spelletjes speelde ze nooit. Hij nam de spiegel van zijn kast en keek nors naar zijn reflectie, maar hij zag het ook en zijn blik veranderde meteen in een van ongeloof.
Loena stond van de stoel en liep dichterbij om hem te bestuderen. Ze liet haar vingers over zijn slapen en mondhoeken glijden en Severus voelde zich ongemakkelijk.
“U ziet er zelfs jonger uit dan ik u herinner als professor op Zweinstein. Minder kraaienpootjes en zo. Al zeggen ze vaak dat die een teken van intelligentie zijn.”
“En nu geloof jij vast dat ik dommer ben geworden?” spotte Severus met haar opmerking, maar Loena reageerde er niet op. Zelfs Severus moest toegeven dat ze gelijk had – hij zag er jonger uit – toch geen jaar ouder dan eenendertig.
Loena zuchtte opeens. “Dit bewijst meer dan ik had durven hopen dat mijn experiment succesvol is geweest.”
Voor een moment voelde Severus schrik in zijn hart. Experiment? Hij wilde zich niet inbeelden wat Loena hem had aangedaan. “Welk experiment?” vroeg hij eisend.
“Kom, ik laat het je zien,” antwoordde Loena kalm en ze nam hem bij zijn hand.
Van de spanning kneep Severus haar hand bijna tot moes, maar van het moment dat ze zijn kamer verlieten, werd het hem langzaamaan duidelijk wat er was gebeurd.
Er was gepoetst.
En niet enkel dat – nee, er was niet snel met een blik en borstel vuil van de grond geveegd – nee, alles was opgeblonken en Severus bemerkte zelfs enkele glazen ramen in de anders getraliede openingen. Terwijl Loena hem aan zijn hand meetrok naar het binnenplein, keek Severus de oude cellen in. Er waren geen vochtplekken meer, geen barsten, geen vuile plekken op de grond... Het blinkte alsof het nieuw was.
De grootste verrassing kwam echter op het binnenplein. Die oneffen stukjes van het gebouw die de ruïne een ruïne hadden gemaakt, leken afgeslepen en mooi verzorgd. De anders zo harde ondergrond van het plein was omgewoeld en al leek het nu nog alleen maar op een tuin in aanleg – het zou een mooie tuin kunnen worden. Dobby stond zaadjes uit te strooien en Winky gebruikte een zweefspreuk om een bankje te plaatsen bij een nog erg jonge boom.
Severus keek met open mond toe.
“Wat vindt u ervan?” vroeg Loena.
Dobby en Winky hoorden haar stem en renden onmiddellijk dichterbij toen ze zagen dat Severus wakker werd.
“Meesteres Loena had gelijk!” jubelde Dobby dolgelukkig toen hij Severus van dichtbij zag. “Azkaban opkuisen zou de meester goed doen!!”
Winky staarde met open mond naar Severus en leek niet goed te weten wat te zeggen.
“De meester ziet er wel erg jong uit, vindt Winky ook niet?” zei Dobby enthousiast en Winky kon enkel ademloos knikken.
Loena glimlachte tevreden en draaide zich naar Severus. “We hebben al van deze ochtend, al heel vroeg, aan deze verrassing gewerkt! Als we nou ook nog de linkervleugel volledig opknappen, zal u zich veel beter voelen!”
Severus wist niet wat hij moest zeggen van al die moeite die ze voor hem hadden gedaan, maar voelde een lichte paniek bij het horen van Loena’s idee.
“Nee,” reageerde Severus met schorre stem. “Nee, alsjeblieft... Jullie hebben al zoveel gedaan!”
“We doen het met plezier,” probeerde Loena hem gerust te stellen, maar Severus schudde zijn hoofd.
“Dat kan dan wel zijn maar...” Severus dacht even na. “Ik voel me zoveel jonger dan ik ben! Ik zie opeens onnatuurlijk jong uit voor iemand van mijn leeftijd – dat is al vreemd genoeg voor me! Als jullie dadelijk verdergaan met jullie... renovaties...” Severus trok een zuur gezicht. “Dadelijk ben ik terug een tiener!”
Loena knikte terwijl ze diep nadacht. “Goed opgemerkt, Severus,” mijmerde ze. “Daar had ik nog niet eerder aan gedacht. Misschien is het het beste om Azkaban voorlopig te laten zoals het is dan.”
“Dit is allemaal zo vreemd,” mijmerde Severus. “Ik weet wie ik ben maar... ik voel me net een ander mens! Jullie kunnen het je niet inbeelden!” Severus zag zijn mouwen en werd herinnerd aan de nieuwe kleren die hij droeg. “En jullie zijn allemaal zo hard bedankt! Voor alles!” Severus staarde naar de lucht en genoot van het feit dat hij voor eens niet hoefde op te kijken naar zwarte wolken, maar er witte wolken boven zijn hoofd draaiden.
Severus voelde zich zodanig ontroerd dat hij nogmaals herhaalde: “Ik ben echt mezelf niet!” en hij bukte zich bij Dobby en Winky en omhelsde hen, alvorens hij weer opstond en ook Loena omhelsde.
Dobby en Winky voelden zich hier duidelijk ongemakkelijk bij – het was dan ook niet gewoon dat huiselven knuffels kregen van hun bazen. Loena gaf geen andere indruk dan anders en staarde hem dromerig aan.
“Het is fijn dat je je zo goed voelt,” vertelde Loena. “Ik denk dat Bellatrix destijds de kracht van haar vloek heeft onderschat. Door je te transporteren naar de vervallen ruïnes van Azkaban, had ze mogelijk gehoopt om jouw eigen geest ook in verval te brengen. Ze had er vast niet op gerekend dat ook maar iemand de plek zou opknappen en het aangenaam zou maken voor jou om er te wonen. Als Dobby en Winky er niet waren geweest, denk ik dat Bellatrix gelijk had gekregen en je een lot erger dan de dood had gewacht. Maar nu blijkt dat de vloek niet noodzakelijk kwaad was – het is dankzij de vloek dat we je zoveel jaren kunnen teruggeven – en blijven teruggeven. Ik denk zelfs dat je eeuwig zou kunnen leven, zolang Azkaban niet vernield wordt.”
Severus leek niet blij met die opmerking. Integendeel, het voelde alsof een blok ijs in zijn maag was gezonken. Hij was niet aan het wachten op een eeuwig leven. Voor nu was het leven op Azkaban even goed – hij had Loena, Abraxis en twee trouwe huiselven. Maar als zij zouden sterven... Zou hij terug alleen zijn en dan zou hem weeral hetzelfde vreselijke lot te wachten staan: sterven in absolute eenzaamheid.
De wolken boven Azkaban werden in slechts enkele momenten terug grijzer terwijl Severus duistere gedachten binnenliet in zijn hoofd. Dobby en Winky staarden naar de lucht, maar Loena staarde nog steeds vastberaden naar Severus.
“Zeg me wat je denkt, Severus,” probeerde Loena tot hem door te dringen.
Severus schudde zijn hoofd en deed een stap achteruit. Hij wilde er niet over praten. Hoe meer hij erover nadacht, hoe duisterder zijn gedachten – en de wolken – werden. Hij draaide zich vastbesloten om en liep weer weg van de enige vrienden die hij op de aardbol had.
Loena achtervolgde hem. “Severus!”
“Laat me met rust!” riep Severus nijdig.
“Zeg me gewoon wat je voelt!” probeerde Loena nog eenmaal, maar Severus draaide zich plots om, vastbesloten om met rust gelaten te worden – koste wat kost.
“Wat ik voel?! Dat snap jij toch nooit! Jij hebt geen gevoel!”
Severus draaide zich boos om voordat hij de expressie op haar gezicht kon zien. Maar ondanks de harde woorden, veranderde Loena’s uitdrukking niet en ze keek met haar eeuwig mysterieuze glimlach toe hoe Severus weer in de ruïnes verdween.


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 13: De Storm

Het ondenkbare was gebeurd na Severus’ laatste woorden van dankbaarheid: hij had zich weer volledig in zichzelf gekeerd en teruggetrokken – alsof hij nooit anders was geweest dan een eenzame kluizenaar.
Loena vroeg geregeld naar hem, ging zelfs tot aan zijn deur, maar hoorde nooit iets. Als ze de deur probeerde te openen, voelde ze telkens weer dat de deur gesloten was en keerde ze terug naar haar kamer. De lucht boven Azkaban was even donker als de dag waarop ze voor het eerst voet had gezet op het mysterieuze eiland.
Zelfs Abraxis had door dat er iets mis was en liet zich niet meer zo vaak buiten zijn stal zien. Het leek alsof het dier de dreiging kon voelen die van Severus over de rest van Azkaban uitstraalde. Wat er ook op komst was, het voelde als een echte storm.
Dobby en Winky merkten echter het meeste van allen dat hun vertrouwde meester een terugval had gehad. Hij behandelde hen kortaf en soms zelfs grof als ze hem wilden dienen. Als ze op ongewenste momenten verschijnselden, durfde hij zelfs met boeken gooien totdat ze weer verdwenen. Zelfs tien jaar geleden – toen hij ook geregeld nog grof durfde zijn – had hij tenminste het fatsoen gehad om geen voorwerpen naar hun hoofden te slingeren. De twee trouwe huiselven waren dan ook vreselijk teleurgesteld en verdrietig om de verandering in het temperament van hun meester.
Vijf dagen waren inmiddels gepasseerd en het slechte weer kwam nu pas echt tot uiting in een ziedende storm. Loena keek aan haar raam naar buiten terwijl het hard bliksemde. Ze keek graag naar de bliksem. Volgens legendes en andere verhalen waren er veel magische wezens die zich enkel lieten zien in het licht van de bliksem. Met een kleine handtelescoop – die had haar vader in haar tassen gestoken – staarde Loena naar het hemelruim.
Het regende dat het goot en het waaide zo erg dat de wind zelfs leek te huilen door de gangen van de ruïnes. Toen Loena’s deur opeens openvloog, verschrok ze zich niet eens. Integendeel: ze bleef naar buiten staren door haar telescoop, totdat een koude wind ervoor zorgde dat ze kippenvel kreeg.
Toen ze zich omdraaide, stond Severus midden in haar kamer, doorweekt van de regen en met een blik die nog luider “Donder!” bulderde dan de donder zelf.
Loena leek niet verrast door zijn plotse aanwezigheid, maar keek hem enkel geduldig aan. Het had lang geduurd voor hij haar was komen opzoeken. Loena zag ook dat hij iets wilde zeggen – iets belangrijks. Wat hij haar ook te zeggen had, ze zou hem niet onderbreken.
Severus wist niet onmiddellijk hoe te beginnen en keek hard en hatelijk naar de grond. Het was duidelijk dat hij liever overal wilde zijn dan in haar kamer, maar Loena begreep niet waarom dat zo was. Ze keek dan ook op toen Severus opeens hard zei: “Ik wil dat je gaat.”
Loena begreep het niet. Gaan? “Waarheen?”
“WEG!” reageerde Severus onmiddellijk. “ Maakt niet uit waarheen! Ik wil dat je vertrekt! Dat je nooit meer terugkomt en dat ik je nooit meer zie! Ik wil je hier niet langer hebben, noch als gevangene, noch als gast! Vertrek!”
Loena bewoog zich nog steeds niet. Ze snapte er niets van. Wat bezielde hem dat hij haar zo wilde wegsturen? Wat ging er in zijn gedachten om? Als hij haar wilde wegsturen, waarom zei hij haar dat dan niet op een normale toon en waarom moest hij er zo een dramatische scene van maken?
“Waarom?” vroeg Loena stil. “Waarom moet ik weg?”
“DAAROM!” riep Severus woedend en hij draaide zich om. Hij moest stiekem toegeven dat hij het niet aankon om haar te zien. Niet langer. Het was genoeg geweest. “Ik kan het niet aan als je hier blijft!”
Loena dacht even na. “Heb ik dan iets misdaan?”
Severus gromde gefrustreerd. Hij wilde niet met haar discussieren – hij wilde gewoon dat de boodschap duidelijk overkwam en dat ze vertrok, dan kon hij verderleven in vrede. “Dat doet er niet aan toe! Pak je spullen en vertrek.”
Loena wist niet wat te doen met dit bevel, maar Severus liet haar ditmaal geen kans om te reageren en draaide zich om en stormde haar deur uit.
Loena wist niet zeker wat er net was gebeurd. Was dit zojuist de laatste keer geweest dat ze Severus had gezien? Ze aarzelde even, maar keek toen om zich heen en nam haar lege tas. Severus had gevraagd of ze weg wilde gaan... Wat vreemd. Ze begon enkele spullen te pakken. Haar handtelescoop, enkele juwelen, haar kleren... Ze had een kleine zak vol haar bezittingen, toen ze opeens besefte dat ze haar spullen helemaal niet eens wilde inpakken. Dit was nu haar kamer. Ze had er veel moeite in gestoken om de kamer zo in te delen hoe ze zelf wilde en kon er nu geen afstand van doen. Ze wilde haar spullen niet weer allemaal in haar koffers steken en weggaan. Ze wilde niet voor eeuwig wegblijven. Dit was nu toch haar thuis?
Toen ze zich opeens afvroeg waarom dat zo was, realiseerde ze zich iets. Ze greep onmiddellijk haar mantel en rende zo hard als ze kon de kamer uit. Ze rende tot aan de kamer van Severus en toen deze niet wilde openen, gebruikte Loena vastberaden een “Alohomora!”
De deur opende hier wel mee en Loena zwaaide de deur verder open en stapte naar binnen.
“Ik laat me niet wegsturen!” kondigde ze plechtig aan. “En ik laat jou ook niet in de steek! Ik ben net tot een besef gekomen! Je bent de enige vriend die ik heb!”
Ieder ander persoon zou vereerd of ontroerd zijn geweest door die woorden, maar Severus had enkel een duistere blik in zijn ogen.
“Jij bent geen vriend van mij,” zei Severus bitter. “Hoe kan je dat wel zijn? Je hebt geen gevoelens! Maakt niet uit wat ik je zeg, wat ik doe, wat we samen verwezenlijken – je bent tot geen enkele emotie in staat.” Het deed hem pijn om te zien dat de gevoelloze blik in haar ogen al die woorden enkel kracht bijzette. Hij had liever gezien dat ze begon te janken, of boos werd, maar Loena leek niets te voelen. Absoluut niets. “Ik ben het beu, Loena!” ging Severus nijdig verder. “Wat nou als ik meer wil dan iemand die enkel in staat is te dromen over dingen die niet bestaan, maar die niet kan leven in de echte wereld! Er is meer op deze aardbol dan zeemonsters en breinluizen!”
Loena leek nog steeds niet van slag door die woorden, al was voor een maal haar kenmerkende mysterieuze glimlach weg. Haar blik was nu volkomen expressieloos en haar ogen staarden Severus enkel aan.
Severus wachtte enkele secondes, maar toen haar blik niet veranderde, zei hij vastberaden: “Ik wil je hier niet langer bij me hebben! Ik wil dat je vertrekt en wel nu!”
Loena knikte en al durfde Severus het niet aan zichzelf toe te geven, het brak zijn hart. Hij was inderdaad vreselijk teleurgesteld dat Loena nog steeds geen emoties wist te tonen aan hem, en dat feit leek ze ook nog eens zelf te bevestigen door haar onverschillige houding. Het nam echt alle hoop weg.
Maar dat was niet de enige motivatie waarom ze weg moest – als de vloek hem inderdaad tot in de eeuwigheid op Azkaban kon houden... Dat wilde hij niet meemaken. Hij was nooit op zoek geweest naar het eeuwige leven en Bellatrix had zijn straf goed gekozen als dat was wat ze hem wilde aandoen. En al was Loena een lichtpunt in zijn leven geweest – hij was een idioot geweest om te hopen op ware emoties bij haar – ze was gewoon bevroren van kop tot teen.
“Ik respecteer je wens omdat ik je nog steeds als een vriend beschouw,” zei Loena stil en wijs. “En dat is dan ook de enige reden waarom ik ga. Het ga je goed, Severus.”
Ze draaide zich om en liep weer de kamer uit. Severus moest zich inhouden om niet in tranen uit te barsten. Hij was zo overtuigd geweest dat dit het juiste was om te doen, maar waarom voelde het dan alsof zijn hoofd uit elkaar zou barsten? Waarom voelde haar vertrek zo... fout?
Hij verplichtte zichzelf om op zijn kamer te blijven – hij mocht haar niet achterna gaan. Dat zou zijn eigen ondergang zijn.
Loena rende de trappen af, naar buiten. Ze riep Abraxis om uit zijn stal te komen. Zonder nog een moment te aarzelen, steeg ze op. Dat ze haar spullen achterliet, leek haar niet te deren. Ze keek nog eenmaal achter haar om terwijl ze wegvlogen van Azkaban en zag Severus door de raamopening van zijn kamer hen aanstaren – maar ze waren al te ver van hem verwijderd om te zien welke hartverscheurende blik hij in zijn ogen had.
Severus zag hen in de verte wegvliegen. Loena en Abraxis... Hij jankte. Hij wist wat hij gedaan had, hij wist dat hij er zelf voor had gekozen, maar toch kon hij het niet geloven. Hij had zijn eigen doodsvonnis getekend – dat kon gewoon niet anders! Hoe zou hij ooit nog kunnen leven op een menswaardige manier zonder hun gezelschap? Hij had Dobby en Winky nog steeds – maar hij was hen meer tot last dan iets anders.
Ellendig liet hij zich op zijn bed vallen en schokte hij harde tranen. Je hebt het juiste gedaan... Hij herhaalde die zin wel honderd maal in zichzelf, maar iedere keer dat hij het dacht, begon hij enkel harder te wenen.
Niet enkel om zijn eigen, domme keuze om Loena weg te sturen. Maar omdat ze ook echt was gegaan. Ze had geprotesteerd en misschien had Severus dat moeten nemen als een teken dat ze hem ook graag zag... Ze had hem haar enige vriend genoemd... Maar toch was het voor Severus niet goed genoeg geweest. Haar blik was leeg geweest. Ze was uiteindelijk toch vertrokken. Hij was alleen achtergelaten.
Hij probeerde zichzelf te vertellen dat dit het beste was. Hij zou hen nooit zien sterven nu. Hij zou nooit afgewezen kunnen worden door Loena. Hij zou zich nooit meer zorgen om hen hoeven te maken.
En toch maakte Severus zich vreselijk ongerust toen hij het buiten zag bliksemen. Hij was een idioot om hen weg te sturen in een onweer. Als hij hun doodsvonnis had getekend, was hij het niet meer waard om zelf te leven – maar als hij onsterfelijk was... zou hij zichzelf op die manier tot in de eeuwigheid straffen – door verantwoordelijk te zijn voor hun dood.
Hij vatte niet meer wat hem had bezield om hen weg te sturen – maar hij wist dat hij realistisch moest zijn. Het was in de eerste plaats niet juist geweest hen gevangen te houden en hij probeerde zijn eigen gemoed te verzachten met het idee dat hij nu wel het juiste had gedaan door hen te verbannen.
“Ze komen nooit meer terug,” zei hij tegen zichzelf en hij kreeg plots een krop in zijn keel.
Nooit eerder in zijn leven had hij ervaren hoe het was om zo eenzaam te zijn.


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 14: Gevecht der Emoties

Loena en Abraxis vlogen de hele nacht door de ijzige kou terug naar huis. Overal waar ze vlogen, achtervolgde de regen hen, maar de donder had gelukkig niet verder gereikt dan in Azkaban zelf.
Toen Loena van Abraxis afstapte in de voortuin van haar oude thuis, besefte ze dat ze zich nog leger voelde dan anders. Toen haar vader Abraxis hoorde hinniken, rende hij hysterisch van vreugde de tuin in. Vervolgens omhelsde hij Loena zo stevig dat ze wel kon stikken. Maar op dat moment besefte ze het nog harder: ze was leeg.
Ze was blij, noch verdrietig om haar vader terug te zien. Ze was leeg van emoties – wat Severus haar ook had gezegd. Zelfs meer dan eens. Maar ditmaal besefte ze het zelf ook.
“Vader,” zei Loena serieus terwijl ze hem van haar afduwde. “Ik denk dat ik ziek ben.”
Xenophilius verschrok zich om die woorden als eerste van haar te horen nu ze was teruggekeerd. Hij voelde voor een moment aan haar hoofd, alsof hij verwachtte dat haar hoofd zou gloeien van koorts.
“Wat bedoel je, mijn liefje? Zal ik een dokter halen?”
Loena schudde haar hoofd. “Ik denk niet dat dat zal uitmaken. Ik voel me leeg, vader. Alsof ik geen gevoelens heb. Ik weet dat ik me zo voel - dat ik niets voel.”
Xenophilius wist niet wat daarop te zeggen en keek zijn dochter aarzelend aan. “Je moet toch iets voelen, niet?”
“Ik voel enkel leegte, vader. Ik voel leegte en ik straal leegte uit en daarom heeft Severus me teruggestuurd. En toch wilde ik niet weg. Ik weet dat ik bepaalde dingen wil – of niet wil – maar ik kan er geen gevoel aan vastplakken. Ik weet dat ik frustratie zou moeten voelen, maar dat is niet zo. Ik wil alleen maar slapen nu!”
Xenophilius wist niet wat hem overkwam toen Loena dit allemaal vertelde. Moest hij zich vragen stellen bij het feit dat Sneep haar had laten gaan of bij het feit dat zijn dochter geen gevoelens leek te kennen?
“Ga dan slapen, liefje,” stelde Xenophilius voor terwijl hij over haar hoofd streek en haar een kus op het voorhoofd gaf. “Het komt wel goed. En slaap zal je goed doen.”
“Dat weet ik,” knikte Loena. “Maar toch lijk ik niet in staat te zijn om te voelen hoe goed het doet. Ik weet dat het goed voelt... Maar ik voel het niet. Is dat niet raar?”
“Heel raar, liefje. Maar ga nu maar slapen. Ik zie dat je moe bent van de lange reis.”
Loena knikte en wandelde het oude huis binnen. Ze besefte zich dat ze iets zou moeten voelen bij het zien van al die oude, vertrouwde beelden, maar dit was niet het geval. Was dit eigenlijk ooit het geval geweest?
Loena durfde het niet te zeggen, maar ze durfde erop hopen dat ze ooit weer gevoelens zou hebben. Ze voelde geen teleurstelling hierom, enkel leegte. Maar ze was ervan overtuigd dat als haar gevoelens terugkeerden, die leegte ook zou verdwijnen.

Loena sliep een droomloze slaap toen ze opeens wild door elkaar werd geschud. Ze opende meteen haar ogen en zag dat twee huiselven haar wakker schudden.
Het waren Dobby en Winky en ze vroeg zich onmiddellijk af wat ze hier deden in het midden van de nacht en waarom ze zo een blik van horror op hun gezicht hadden.
“Meesteres Loena! U moet direct met Dobby en Winky mee!!” zei Dobby met een zeer verontrustende blik in zijn ogen terwijl hij aan Loena’s nachtkleed trok.
“Wat is er aan de hand?” wilde Loena weten. Ze nam Dobby’s hand zodat hij zou ophouden met trekken – hij zou anders haar wit nachtkleed kapot trekken, zo hard trok hij.
“Geen tijd om uit te leggen!” riep Winky met een piepstem. “De meester is in levensgevaar! Kom!”
Winky nam Loena’s hand maar Loena trok haar hand los en zei in een zelfzekere stem: “Severus heeft me gevraagd om weg te gaan en weg te blijven! Ik mag niet meer terug!”
Dobby schudde haastig zijn hoofd. “Meesteres Loena, als u niet meekomt, is de Meester dadelijk dood! Hij heeft ons verboden om hem te helpen! We mogen hem niet aanraken! U moet hem helpen!”
Loena dacht er slechts een seconde over na en knikte daarna vastberaden. Ze greep haar toverstaf van haar nachtkastje en pakte daarna de huiselven bij hun handen vast.
Loena landde met haar blote voeten op de zandgrond van het binnenplein van Azkaban, maar had zich in één ding misrekend: haar kleren – of eerder het gebrek daaraan. Ze kon haast bevriezen in haar dunne nachtkleed. Het regende niet eens – het hagelde gewoon en de lucht zag zo zwart als de meest duistere nacht ooit. Het voelde aan alsof het tien graden onder nul was en Loena begon dan ook onmiddellijk te bibberen.
Maar ze zou zich hierdoor niet laten stoppen. Vastberaden keek Loena om zich heen en ze wist niet wat ze zag toen bleek dat een groot deel van de rechtervleugel was verdwenen. Het heek laast alsof er een explosie was geweest. “Wat is er gebeurd?” riep Loena door de wind en hagel en Dobby riep luid terug: “De meester heeft de rechtervleugel opgeblazen met een spreuk! Meesteres Loena moet hem helpen!”
Dobby en Winky trokken Loena mee en Loena merkte dat haar zicht slecht was in de harde hagel. Uiteindelijk brachten de huiselven haar naar Severus, die in een plas van zijn eigen bloed op de grond lag. Hij zag lijkbleek en Loena snapte niet hoe hij nog kon leven.
Ze verloor geen tijd en scheurde zijn hemd open. De explosie had weeral zijn bovenlijf toegetakeld, maar ditmaal veel erger. Diepe sneden liepen kriskras over zijn torso en op bepaalde plaatsen leek het haast alsof hij geen vel meer had.
“Dobby!” beval Loena hem gedetermineerd. “Verdwijnsel naar Zweinstein’s ziekenboeg en steel er een fles Huidbijgroeier! Winky! Repareer de rechtervleugel zo goed je kan!” Dobby verdween met een plof en Winky haastte zich naar hetgeen er was overgebleven van de rechtervleugel en probeerde dit zo snel ze kon met al haar magie weer te fiksen. Loena wist dat het niet goed was voor Severus dat ze in de felle hagel en wind buiten zaten. Maar hem nu transporteren zou nog gevaarlijker kunnen zijn voor hem, dus moesten ze wel even blijven waar ze waren en de hagel trotseren.
De ijskoude hagel had misschien nog een voordeel: de koude ervan had het bloeden van Severus afgeremd. Als dat niet was gebeurd, was hij misschien al dood geweest. Loena gebruikte zonder aarzelen alle geneesspreuken die ze kende om Severus op te lappen, maar het zou niet lukken zonder Huidbijgroeier. Loena nam onmiddellijk de fles van Dobby over toen hij weer verscheen en goot de inhoud ervan over Severus zijn bovenlichaam. “Dobby! Help Winky!” beval ze hem en ook Dobby rende naar de brokstukken die waren overgebleven van de rechtervleugel en hielp Winky.
Langzaamaan leken de rode bloedvlekken op zijn bovenlijf te verdwijnen en verdwenen de snedes. Ze rilde nog steeds van de kou en keek naar de huiselven. Hun magie was krachtig, dat kon zezien. De herstellende toverspreuken die Dobby en Winky gebruikten waren haar vreemd, maar ze slaagden erin om in slechts enkele momenten de ruimtes weer in ere te herstellen.
Zowel Severus als Loena waren helemaal doorweekt, maar ze kon voelen dat de lucht weer warmer werd. De hagel veranderde in dikke regen en de wind waaide minder sterk.
Het duurde even, maar uiteindelijk was er geen bloed meer te zien op zijn bovenlijf. Loena voelde aan zijn pols. Deze leek zich te stabiliseren en ze wilde net voorstellen dat de huiselven hen naar binnen konden transporteren, toen Severus’ ogen opeens openschoten en hij in een snelle reactie zijn toverstaf greep en rechtstond.
Loena reageerde gepast door achteruit te springen en haar eigen toverstaf steviger vast te houden.
Hij leek even verward terwijl hij zijn linkerhand tegen zijn borstkas hield en om zich heen keek. Toen hij de rechtervleugel hersteld zag, groeide de woede in hem en hij schreeuwde naar zijn huiselven. “NAAR ZWEINSTEIN! MAAK DAT JULLIE WEG ZIJN!”
Dobby en Winky moesten wel gehoorzamen – ze hadden geen keuze – en verdwenen onmiddellijk.
“JE HAD MOETEN WEGBLIJVEN!” spat Severus naar Loena en ze schudde onmiddellijk haar hoofd.
“Severus, ik kan je niet laten sterven. Je mag niet je eigen leven nemen! Dat is fout!”
Haar stem had nog nooit zo vastberaden geklonken. Dit was niet haar gebruikelijke dromerige stem en hij voelde zich voor een klein moment geïntimideerd.
“Petrificus Totalus!” riep hij plots en Loena had slechts een fractie van een seconde om de spreuk te blokken.
“PROTEGO!”
Een schild kaatste de spreuk weg, maar hij gaf niet af. Ditmaal riep hij niet, maar mompelde hij de spreuken zo stil dat Loena ze niet kon verstaan. Met protego kon ze er drie afweren, maar de vierde brak recht door haar schild en Loena vloog meters naar achteren, tegen een muur van de linkervleugel, en ze belandde met een smak drie meter lager op de grond.
Even bleef ze suf liggen, het was nogal een klap geweest, maar ze opende inmiddels weer haar ogen en zag haar toverstaf een meter van haar rechterhand liggen. Ze keek richting Severus, maar deze was nog een heel eind weg en ze sprong plots recht en graaide haar toverstaf van de grond. Onmiddellijk draaide ze haar arm en riep ze de beste spreuken die ze kon. “Petrificus Totalus! Detentio! Avis!”
Severus sloeg moeiteloos al die vloeken af en zelfs de vogels die uit Loena’s toverstaf waren verschenen bij die laatste vloek, konden hem niet raken.
Loena gaf Severus echter geen moment de kans om de tegenaanval in te gaan en rende dichterbij. “Furniculus! Paralitis! Expelliarmus!”
Langzaam, maar zeker, won Loena terrein bij en ze herhaalde steeds dezelfde spreuken totdat ze nog maar een meter van hem af stond.
Net toen Loena voor de derde maal “Expelliarmus!” wilde roepen, riep Severus exact dezelfde spreuk en een seconde later vlogen hun beide toverstaffen de lucht in.
Loena zag onmiddellijk dat Severus zijn eigen toverstaf het meest dichtbij landde en dat hij erheen wilde rennen, maar ze spurtte op hem af en smeet hem tegen de grond voor hij die kans had.
“GA VAN ME AF!” riep Severus terwijl hij haar van zich af wilde duwen, maar Loena liet niet los en hield zich vast aan zijn rechterarm. Ze wist dat zodra hij los zou geraken en zijn toverstaf zou kunnen nemen, ze verloren had. Dat mocht ze niet laten gebeuren.
Worstelend rolden ze over de grond, totdat hij in een wilde poging zich los te wrikken zijn elleboog zodanig hard om zich heen sloeg dat hij iets hoorde kraken en Loena riep even van de pijn.
Hij nam van het moment gebruik om eindelijk los te komen en rende naar zijn toverstaf. Hij voelde de euforie toen hij deze terug in zijn handen had en draaide zich weer naar haar, klaar om het gevecht verder te zetten, toen hij zag dat ze met haar rug naar hem toe op haar knieën zat. Haar schouders schokten en ze hield haar handen voor haar gezicht en hij schrok even van wat hij had gedaan. Wat had hij eigenlijk gedaan?
Hij haastte zich door de regen dichterbij en ging voor haar op zijn knieën zitten.
“Loena, wat heb ik gedaan?” vroeg hij merkwaardig stil, maar Loena kon enkel schokken en haalde haar handen niet voor haar gezicht weg.
“Laat me met rust!” snikte ze.
“Loena, laat me kijken...”
“Nee!” riep Loena. “Laat me met rust!” Al toonde ze haar gezicht niet, ze leek erg van streek. “Eikel!” Haar schouders schokten en ze weende hard, maar Severus’ ogen werden groot.
“Je noemde me... eikel.” Zijn stem klonk loom.
“Ben je ook!” reageerde ze en ditmaal was hij er honderd procent zeker van: Loena had gevoelens! Ze was woedend!
“Loena!” riep hij verrast uit en snel dacht hij na voordat hij iets vroeg: “Hoe voel je je?”
“Ik praat niet met jou, klootzak! Je hebt me...” Loena’s stem stokte opeens en ze liet haar handen zakken tot haar ogen Severus weer konden zien. Beiden keken ze elkaar verrast aan. “Ik voel me boos!” zei Loena opeens. “Nee, wacht! Verrast of... Blij? Ik... Ik voel iets! Ik voel...”
Opeens kneep Loena haar ogen dicht. “Pijn, veel pijn.”
“Dat is goed!” reageerde Severus met een brede glimlach en Loena opende weer haar ogen en keek hem met een dodelijke blik aan.
“Ik bedoel...” Severus probeerde zich snel te herpakken en trok weer een serieus en licht bezorgd gezicht. “Het is goed dat je iets voelt! Niet de pijn, bedoel ik dan, maar de rest.... Kom, laat me kijken... Is het je neus?”
Loena liet haar handen zakken en Severus kon begrijpen waarom het zo een pijn deed. Haar neus stond scheef. Hij had het zelf ook al eens meegemaakt en kende de pijn. Hij wilde met zijn hand dichterbij komen, maar Loena schrok weg.
Severus wist niet wat hij meemaakte – Loena die ergens voor schrok! Gek genoeg was hij er dankbaar voor en hij kon het niet laten om te lachen. “Je kan me wel vertrouwen, hoor.”
Loena knikte en probeerde te kalmeren, totdat ze zich plots herinnerde wat hij die avond precies had gedaan. “Vertrouwen?!” riep ze opeens en haar stem piepte. “Hoe kan ik jou vertrouwen?! Je deed gewoon zelfmoord! Als je huiselven er niet waren geweest... Als ik er niet was geweest!” Loena weende opeens uit onmacht. Ze voelde woede, maar vooral een intens verdriet en had het gevoel dat ze erin zou kunnen verdrinken. “Ik zou het me nooit vergeven hebben dat ik was weggegaan als ik je hier dood had aangetroffen!”
Severus sloot zijn armen om haar terwijl ze snikte en voelde zichzelf slecht. “Het was nooit de bedoeling geweest dat jij het zou hebben geweten...”
Deze opmerking maakte het snikken echter niet minder en ze voelde zich nu helemaal hulpeloos en alleen. “Ik meende het toen ik zei dat je mijn enige vriend was! Welk nut zou mijn leven hebben zonder jou? Als je nog steeds jouw leven wil nemen, neem dan eerst het mijne – en doe het nu. Want ik kan niet leven met deze pijn.” Ze snikte hard en hij wist niet wat hij allemaal hoorde.
“Loena,” zei hij snel. “Ik kan je neus heus wel rechtzetten, dan gaat de pijn onmiddellijk over!”
“Niet die pijn!” snauwde ze terwijl ze hem aankeek. “De pijn hier!” Ze hield haar hand boven haar hart en schudde haar hoofd. “Waarom doet het zo een pijn?”
“Ik zal mijn leven niet nemen!” beloofde hij opeens, uit schrik dat hij haar nog meer pijn zou doen door domme dingen te zeggen of doen. “En het jouwe al helemaal niet!”
“Hoe moet ik jou vertrouwen na hetgeen je net gedaan hebt?”
Hij nam haar handen in de zijne en kneep erin. Zijn blik was nog nooit oprechter geweest en hij leek haar haast te smeken. “Ik wilde alle hoop laten varen. Ik wilde niet langer geloven in jou of in mij of in wat dan ook. Maar nu ik jou zie!” Severus kon het niet laten om even te glimlachen. “Je voelt, Loena! Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk?! Ik voelde de hoop in mij terugkomen van het moment dat je mij eikel noemde, want ik wist wat dat betekende!!”
Ze lachte kort, maar door het lachen voelde ze opeens weer een stekende pijn in haar neus en haar gezicht betrok.
Severus zag dit en legde zijn handen op haar wangen. Ze stond het rillend toe en hij bracht zijn vingertoppen naar haar neus. Ze spande op van de pijn, maar stond hem toe om verder te gaan. Opeens trok Severus haar neus terug recht en Loena schreeuwde even, maar hij ging onmiddellijk verder met helende spreuken. Hij wilde dat ze zo min mogelijk pijn leed en toen hij klaar was, borg hij zijn toverstaf weer op. “Hoe voelt het nu?” vroeg hij glimlachend.
Loena glimlachte terug, maar merkte iets en keek bedenkelijk.
“Wat is er?” vroeg hij bezorgd.
“Ik voel me...” Loena zweeg even en leek in zichzelf te keren. “... leeg.”
Hij keek naar haar met een blik van horror.
“Alle gevoelens zijn weer weg,” zei ze en hij hoorde hoe in haar stem alle emoties ontbraken. “Ik voel me niet boos, ik voel me niet blij, ik voel me niet opgelucht...”
Loena schudde haar hoofd terwijl ze nadacht.
“Ik weet dat het goed is dat mijn neus geen pijn meer doet... Maar waar zijn mijn andere gevoelens nu heen?”
Hij voelde de teleurstelling terug in zich opkomen en had nu zelf zin om te wenen.
“Je bent verdrietig,” merkte ze meteen op. “Je hebt liever dat ik gevoel heb. Ik wil ook mijn gevoel terug hebben, Severus.” Ze nam zijn handen vast en kneep erin. “Misschien als je mijn neus terug breekt...”
Hij keek haar met grote ogen aan. “Denk je dat het getriggerd werd door een gebroken neus?”
“Door pijn,” zei Loena denkend. “Ik voelde eerst een vreselijke pijn en toen volgden de andere emoties. Misschien ben ik enkel in staat om emoties te voelen als ik vreselijke pijn heb?”
“Als dat zo is,” zei Severus bitter. “... dan is jouw lot erger dan het mijne.” Na alles wat hij die afgelopen dagen had gedacht, meegemaakt en anderen had aangedaan, kon hij niet anders dan een traan laten. “Ik voel me zo alleen, Loena. Zelfs als je erbij bent...” Hij raakte haar wang even aan maar trok deze terug toen hij zag dat ze er niet eens op reageerde. “Zonder emoties kan je toch niet echt leven? Dan ben je slechts een leeg omhulsel...”
Ze zweeg en dacht lang na terwijl ze naar de natte zandgrond om hen heen keek. De regen was inmiddels opgehouden, maar de lucht bleef donker.
“Help me dan,” zei ze opeens en ze keek Severus strak aan. “Help me om weer te voelen. Ik wil terug voelen. Ik wil je terug eikel kunnen noemen en het ook echt menen!”
Hij lachte even, al zag hij dat ze het niet grappig had bedoeld, maar juist bloedserieus meende.
“Ik wil terug voelen hoe het is om me eenzaam te voelen, om daarna, als ik bij jou ben, te voelen dat ik niet alleen ben.” Ze keek betekenisvol naar Severus en toen zijn blik de hare ontmoette, omhelsde ze hem. “Ik weet nog hoe dit voor mij voelde,” zei ze stil. “Het voelde warm en het voelde goed. Ik wil dat terug voelen, Severus. En ik wil ook dat jij dat kan voelen. Wij met ons twee – wij zijn toch vrienden?”
Severus was blij dat hij Loena omhelsde, want dan kon ze zijn tranen niet zien. Hij knikte en vervolgde met schorre stem: “Ik zal je helpen, Loena, beloofd. We bedenken wel iets!”


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 15: De Legilimens

Toen Xenophilius die ochtend wakker werd, schrok hij zich een hoedje van de huiself die op zijn bed zat. Dobby nam zijn muts van zijn hoofd en ging door zijn knieën.
“Dobby is gezonden door Meesteres Loena om u deze brief te geven.”
Xenophilius keek Dobby verward aan van onder zijn lakens en reageerde defensief: “Mijn dochter Loena is al hier. Ik ben er zeker van dat wat ze ook heeft geschreven, ze me het ook wel zo kan vertellen eens ze wakker is.”
Nu staarde Dobby Xenophilius even verward terug aan. “Meesteres Loena is terug in Azkaban, van deze nacht al. Dobby is haar komen halen, samen met Winky.”
Xenophilius wist even niet wat hij daarvan dacht, maar voelde opeens woede opborrelen. Hoe had deze huiself gedurfd zijn dochter weer weg te halen?! Het lef!
Hij greep achter zich naar het eerste wat hij kon vastkrijgen – een kussen – en begon Dobby ermee te slaan. De kleine huiself hief zijn armen defensief voor zijn gezicht en incasseerde de klappen terwijl hij snel de situatie verduidelijkte. “Meesteres Loena wil in Azkaban blijven voor nu, maar heeft voor u een brief geschreven zodat u ook weet waarom!”
De man kalmeerde weer toen hij dat hoorde en hij liet het kussen argwanend zakken. Dobby haalde een verfrommelde brief van onder zijn trui vandaan en gaf die aan de oudere man.
De blik van Xenophilius was licht teleurgesteld toen hij de brief opende. Loena had slechts een paar regels geschreven. Hij had gehoopt op een iets uitgebreider verslag.

Vader,
Gisterenavond zijn Dobby en Winky me komen halen om terug te keren naar Azkaban. Ik zie nu in dat het fout was van mij om weg te gaan in de eerste plaats. Severus vindt het fijner als ik blijf. Hij zegt dat mijn hart bevroren is en hij gaat me helpen om weer te voelen. Ik had u ook gezegd dat ik me leeg voelde en ik hoop dat Severus dit kan verhelpen. Ik mag u nu eenmaal per week een brief sturen en als u wil mag u ook een brief terug meegeven aan Dobby of Winky dan.
Zorg goed voor uzelf,
Loena


Xenophilius zuchtte. Hij wist niet wat hij moest denken, maar hij wantrouwde Sneep. Had deze man echt wel het beste voor met zijn dochter? Hij schudde die gedachten van hem af en draaide zich naar Dobby.
“Jij daar!” sprak hij de kleine huiself aan. “Kom mee. Dan schrijf ik een brief die je aan Loena mag geven.”
Xenophilius kroop het bed uit en Dobby volgde de tovenaar de kamer uit.

Severus werd die ochtend maar langzaam wakker. Hij voelde dat het daglicht was aangebroken, maar wilde zijn ogen nog niet meteen openen. De vorige avond had hij Loena naar haar kamer gewandeld en nog lang met haar gesproken – over van alles en niets. Loena had een brief voor haar vader geschreven en Severus had Dobby en Winky terug bij zich geroepen en zich op zijn knieën geëxcuseerd voor de twee huiselven. Deze waren zodanig ontroerd geweest, dat ze hem een knuffel hadden gegeven en Dobby onmiddellijk daarna naar Xenophilius was vertrokken.
Severus had Loena een goedenacht gewenst en was naar zijn eigen kamer gegaan – en al had hij zoveel om over te denken – het denken had hem zodanig vermoeid dat hij onmiddellijk in slaap was gevallen.
Toen hij eindelijk zijn ogen opende, zat Loena op de stoel aan zijn tafel, hem met grote ogen aan te staren. Voor een kort moment wilde hij haar eraan doen herinneren dat dat niet de afspraak was – ze mocht niet op zijn kamer – maar nu kon het hem eigenlijk niet meer veel schelen.
“Goed geslapen?” vroeg Loena stil.
Severus knikte. “Wat doe jij hier?” mompelde hij met een stem die nog duidelijk slaapdronken was.
“Je zei gisterenavond nog dat je al ideeën begon te krijgen om mijn gevoelens terug te krijgen. Deze ochtend werd ik wakker en wilde ik niet langer wachten.”
Severus geeuwde en strekte zich uit. Hij stond op en trok een mantel over zijn pyjama aan terwijl hij nadacht over Loena’s woorden. “Weet je, dat niet langer willen wachten... Is dat dan niet gewoon ongeduld? Ongeduld is ook een emotie.”
Loena zweeg en leek zich op haar innerlijk te concentreren, maar ze schudde na enkele momenten haar hoofd. “Het brengt geen gevoel naar boven...”
“En ben je daar niet teleurgesteld om?”
Loena dacht weeral voor een lange tijd na. “Nee, ik denk het niet. Ik voel me niet verdrietig of blij daarom. Ik weet wel dat het iets is waarvan ik teleurgesteld zou kunnen zijn...”
Severus zette zich bij Loena aan tafel en keek haar lang aan in haar ogen. Haar ogen leken volledig open, niet in de letterlijke betekenis van het woord, maar figuurlijk. Maar was dat ook zo? Severus vroeg zich af of hij met Legilimentie haar gedachten zou kunnen lezen... Of sloot Loena zodanig haar gevoelens af – zoals een Occlumens dat zou doen – en was ze daardoor onbewust zelf niet in staat haar eigen emoties te lezen? Het was slechts een theorie en hij wist niet of het ook in praktijk mogelijk was om zo een sterke Occlumens te zijn. Het was nu aan hem om uit te vinden waardoor Loena geen emoties leek te hebben. Hoe dan ook moest hij deze theorie testen.
“Loena, weet je wat Occlumentie en Legilimentie is?”
Loena aarzelde even, maar knikte toen. “Ja, je verweren tegen gedachten lezen, of zelf gedachten lezen van een ander.”
“Juist,” knikte Severus. “Weet je ook hoe je je kan verweren tegen gedachten lezen?”
Loena schudde ditmaal met haar hoofd. “Door een spreuk misschien?”
Severus was licht verbaasd dat ze niet wist hoe Occlumentie in zijn werk ging, maar legde het haar geduldig uit. “Als je jezelf leeg maakt van iedere emotie, geef je anderen geen kans om je gedachten te lezen. Ze zullen niet kunnen binnendringen en je gedachten lezen dan.”
Loena dacht na. “Ik voel mezelf leeg van iedere emotie – betekent dat dan dat ik aan Occlumentie doe?”
Severus wist waarnaar dit gesprek zou leiden en viel dus maar meteen met de deur in huis. “Loena, als je me toestaat om Legilimentie te gebruiken, zou ik je gedachten kunnen lezen – of net kunnen bewijzen dat jij een Occlumens bent – als ik je gedachten dus niet kan lezen.”
Loena knikte. “Ja, natuurlijk,” zei ze. “Dat lijkt me een goed idee. Ik wil ook weten waardoor ik niets voel. Als ik een Occlumens ben, weten we dat ook weer, en dan kunnen we zoeken naar een oplossing.”
“Het is het beste dat we oogcontact behouden,” zei Severus, maar Loena staarde hem al zo indringend aan dat het een nogal overbodige opmerking leek.
“Heb je dit al vaker gedaan dan?” vroeg Loena.
“Ik ben een ervaren Occlumens,” legde Severus uit. “Als dubbelspion bij de Dooddoeners kon ik niet zonder die vaardigheid. De Duistere Heer was een ervaren Legilimens. Als hij een keer had kunnen zien in mijn ogen dat ik trouw was aan Perkamentus, zou ik niet meer geleefd hebben.”
“Het klinkt inderdaad als een noodzakelijke vaardigheid,” merkte Loena op. “Was jij ook een ervaren Legilimens?”
Severus schudde zijn hoofd. “Niet erg ervaren. Ik kan het, heb het een aantal keren gedaan, maar niet genoeg om mezelf ervaren te noemen.”
Loena legde haar handen op tafel en knikte. “Doe maar,” zei ze tegen Severus en hij knikte vastberaden terug.
Hij nam zijn toverstaf in zijn hand en keek haar in haar ogen aan. “Legilimens!”
Severus had zich zodanig voorbereid op een stevige barrière, dat hij er niet op voorbereid was dat er totaal geen barrière was. Hij vloog zo snel door Loena’s gedachten, dat hij amper iets van haar gedachten kon zien of vasthouden. Door zijn eigen bijsturing wist hij te remmen en kwam hij terecht in een oude gedachte.
Hij herkende zijn oude toverdrankenlokaal en schrok zich een ongeluk toen hij opeens zichzelf voor hem zag opdoemen. Het was vreemd om zichzelf zo te zien, maar al snel zag hij Loena achter een toverketel zitten. Hij keek om zich heen en zag dat alle anderen met twee samen zaten, maar zij zat alleen. “Lijpo!” “Lijpo!” Severus hoorde verschillende stemmen en keek om zich heen om te zien welke leerlingen haar waren aan het uitdagen, maar hij kon niemand erop betrappen. Loena keek echter dromerig en onafgeleid in haar ketel en roerde geduldig. Ze leek nog maar een eerstejaar. Severus keek naar haar toverdrankenboek en zag dat ze inderdaad nog in haar eerste jaar zat. Hij zag hoe een jongen van Ravenklauw zich omdraaide en iets tegen haar fluisterde.
“Lijpo, Susie zei net dat ze dacht een Gevlekte Eekhoornmug te zien in de kast met ingrediënten!”
Loena keek op. “Ben je zeker? Eekhoornmuggen zouden enkel in de zomer voorkomen...”
De jongen onderdrukte een gniffel bij het horen dat Loena hem serieus nam. “Zeker! Misschien dat deze Gevlekte Eekhoornmug schuilt voor het koude weer buiten!”
“Ik zal zodadelijk wel kijken,” zei Loena rustig terwijl ze verder roerde. “Eerst mijn toverdrank.”
“Oh, maak je geen zorgen! Ik neem het wel even van je over. Maar jij bent een expert in magische wezens, het is het beste dat je even gaat kijken, beneden in de rechterhoek.”
Loena knikte en draaide zich om waarna ze naar de ingrediëntenkast liep.
Severus zag hoe de jongen – Tony Bark – dacht hij dat de jongen heette – iets uit zijn mouw liet vallen in Loena’s toverdrank en haar toverdrankboek van haar tafeltje stal. Hij keek snel naar Loena, die gebukt voor de kast zat, om zich vervolgens weer naar zijn plek te begeven. Severus zag ook dat hijzelf bezig was met enkele Zwadderaars die zijn aandacht hadden getrokken. Toen Tony terug op zijn plaats zat, zag Severus hoe Tony een teken gaf aan hen en opeens leek het alsof de Zwadderaars zich weer op hun dranken wilden concentreren en Severus zag hoe hijzelf zich weer naar de rest van de klas draaide.
De ketel van Loena begon opeens te fluiten en slechts een moment later ontplofte de ketel met een oorverdovende knal. De helft van de klas hing onder de gele toverdrank, maar Loena was eraan weten te ontkomen.
“Heel grappig, juffrouw Leeflang!” riep Severus luid en woedend door de kamer. “Ik had zonet gezegd geen schilfers van eenhoorn-hoorn in de ketel te laten vallen om een explosie te vermijden! Waarom verbaast het me niet dat u dat grappig leek!”
Enkele klasgenoten lachten terwijl Loena haar professor niet-begrijpend aankeek. Vreemd genoeg leek ze niet eens in staat zich te verdedigen tegen deze beschuldigingen. Integendeel, ze reageerde op een andere wijze. “Ik zal het opruimen.”
“Opruimen?! Laat maar. Dat vertrouw ik enkel leerlingen toe die ik bekwaam zie om zoiets tot een goed einde te brengen. Ik roep wel wat huiselven. Voor jou is het Strafstudie! Iedere dinsdag en donderdag – voor drie weken!”
Loena boog haar hoofd en keek hem verder niet aan. Het viel Severus nu pas op dat haar blik nog steeds dromerig was. Ze leek niet verdrietig, boos of wat dan ook. Hij snapte het niet!
Een moment later voelde Severus hoe de gedachte op zijn eind liep en hij besloot dat het goed was geweest voor nu en liet zich weer uit haar gedachten varen. Toen hij eenmaal weer merkte dat hij in zijn eigen kamer was en Loena met wijde ogen hem aankeek, was hij zwaar onder de indruk.
“Wow...” reageerde hij snel. “Dat was om meerdere redenen... wow.” In plaats van eerst te bezinnen over hetgeen hij gezien had, begon hij meteen te vertellen wat hij dacht. “Loena, je bent geen Occlumens... Dat is duidelijk. Ik ben nog nooit zo gemakkelijk in iemands gedachten binnengeraakt! Er is geen enkele barrière waartegen ik moet opvechten en zelfs toen ik in je gedachte zat, leek het niet alsof je me er weg wilde!” Severus had nog nooit zo lang en zo duidelijk iemands gedachte kunnen lezen en al was die gedachte zelf niet zo leuk geweest – hij wilde meer. Hij wilde nog meer gedachtes zien. Het was opwindend om op deze manier in haar verleden te duiken. Mogelijk zat ergens een aanwijzing verborgen waarom ze geen emoties meer had. Want hoe ze in haar gedachte had gedaan, was niet normaal. “Loena,” ging Severus plots verder met een zachtere stem. “Ben je zo emotieloos geworden door het gepest van je klasgenoten?”
Loena schudde haast onmiddellijk haar hoofd. “Mijn klasgenoten bedoelden het niet zo slecht. Ik heb het me nooit aangetrokken.”
Severus vond dat maar moeilijk te geloven. Hij was zelf zo vaak gepest geweest en hij had het geeneen van de pestkoppen ooit vergeven – Loena leek alvast meer vergevingsgezind dan hem te zijn. Kon ze dat echt al vergeten zijn?
“Maar je bent het niet vergeten!” merkte hij opeens op. “Je hebt je ieder detail onthouden! Ik heb het zelf gezien... Ik...” Severus dacht opeens na over zijn eigen reactie op haar. “Ik had beter moeten weten dan je onmiddellijk de schuld te geven... Ik... Ik kende je toen gewoon echt niet en wat mij betrof was je dromerige blik een teken van arrogantie en ongehoorzaamheid... Als ik had geweten wat er echt was gebeurd en als ik je echt had gekend...”
Loena nam opeens zijn hand vast om hem te stoppen. “Ik neem je echt niets kwalijk,” probeerde ze hem gerust te stellen. “Ik weet niet eens waarom je net in die gedachte terecht kwam. Misschien was ik gewoon aan het denken aan jou en kwam je daarom in een oude herinnering met jezelf terecht?”
“Kan zijn,” mompelde hij. “Maar een fijne herinnering was het alvast niet... Nu voel ik me slecht in jouw plaats.” Severus probeerde dat gevoel van hem af te schudden en begon snel over iets anders. “Loena, als je het niet erg vindt, zou ik nog graag wat willen ontbijten en me klaarmaken. Vind je het goed als ik daarna nog meer in je geheugen op zoek ga naar oude herinneringen? Mogelijk kunnen er aanwijzigingen zijn die je gebrek aan gevoelens verklaren.”
Ze knikte. “Natuurlijk. Je hebt mijn volledige medewerking. Ik vertrouw op jou, Severus. Ik heb het gisteren gevoeld dat ik dat doe en zal dat niet vergeten. Samen zullen we er wel uitkomen.”
Severus moest even lachen. “Voor iemand zonder emoties heb je veel optimisme.”
Ze glimlachte terwijl ze rechtstond. “Misschien dat sommige karaktereigenschappen sterker zijn dan de emoties op zich. Ik laat je je klaarmaken.”
Loena knikte naar Severus en verliet zijn kamer. Hij dacht even na over haar woorden. Het verbaasde hem steeds hoeveel wijsheid ze er soms wist uit te brengen – terwijl ze op andere momenten volledig van de wereld leek. Het was die onvoorspelbaarheid die ervoor zorgde dat hij iedere keer meer om haar gaf.


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 16: Verloren in Gedachten

Na het ontbijt in de keuken haastte Severus zich naar Loena’s kamer. Hoe langer hij erover dacht, hoe zekerder hij werd dat Loena’s gedachten hem inzicht zouden brengen in haar vreemde gedrag. Hij wilde enthousiast op haar deur kloppen, toen hij bemerkte dat ze al een briefje had opgehangen.
“Ik ben in de grot,” las Severus mompelend voor. Voor hem maakte het niet uit waar ze was, zolang ze hem maar zou toestaan haar gedachten te lezen.
Hij haastte zich de gangen door en trappen af naar de grot en toen hij om zich heen keek in het paarse licht van de Obscura-grot, merkte hij op hoe hard de grot veranderd was in al die dagen dat hij er niet was geweest. De planten die Loena had geplant, groeiden hard. De plek was amper herkenbaar en Severus zag Loena niet eens zitten.
“Ik ben hier,” hoorde Severus Loena zeggen en hij liep naar een aantal struiken. Hij kon nog net over de toppen van ze heen kijken en zag Loena in een open plekje tussen de struiken zitten. Snel duwde hij zichzelf door de struiken heen en ging hij naast Loena zitten. Het was nogal krap, maar zo erg vond Severus dat niet en hij keek om zich heen. De struiken omringden hen voor het grootste deel, maar een kleine opening keek uit op het water van het meertje dat zich in de grot bevond.
“Ik zit hier graag,” zei Loena stil.
“Het is zo vreemd dat je op sommige plaatsen “graag” bent. Iets graag hebben is toch ook een soortement uiting van gevoelens?” merkte Severus denkend op.
“Ik snap wat je bedoelt, maar ik voel niets. Ik weet gewoon dat ik het hier graag heb. Deze plek is magisch en dat trekt me aan.”
“Is aantrekken ook niet iets wat met gevoel gebeurt?” Severus was in een filosofische bui, maar Loena leek het niet erg te vinden.
“Ik kan ook een jas aantrekken – maar daar gaat ook geen gevoel bij gepaard. Ik denk gewoon dat deze plek me naar hier trekt en ik zo naar hier getrokken word. Het is iets wat ik weet in mijn hoofd – maar niet noodzakelijk voel. Snap je?”
Severus knikte.
“Ik snap die redenering, maar... Als je het niet erg vindt... Had ik graag verder je gedachten onderzocht. Zou je me toestaan om nog eens in je herinneringen te zoeken naar aanwijzigingen?”
“Geen probleem.” Loena wendde haar blik van het water af en draaide zich zodat ze met haar gezicht naar Severus zat. “Ga je gang.”
“Legilimens!”
Ditmaal lette Severus erop dat hij zich niet zo hard in haar gedachten zou gooien als de vorige keer, hij wilde nu meer controle over de gedachten die hij zou passeren, zodat hij zelf kon kiezen waar hij meer van wilde zien en wat hij als onbelangrijk achtte.
Weeral bevond hij zich op Zweinstein en ditmaal volgde hij Loena terwijl ze zonder schoenen rondliep in de gangen. Er hing kerstversiering op en in de verte was rumoer te horen. Loena keek zoekend om zich heen, toen plots een schoen haar hoofd keihard raakte. Severus keek zo snel hij kon om zich heen, maar zag niemand die de schoen gegooid kon hebben. Loena bukte zich enkel om de schoen op te rapen en mijmerde: “Vast een stelletje Nargels...”
Severus voelde hoe de gedachte al op zijn eind liep en zocht verder.
Hij zag een veertienjarige Loena alleen in een stoel in de leerlingenkamer. Hij zag haar als twaalfjarige bij het Grote Meer. Hij zag haar – volwassen – thuis, in haar eigen tuin, schrijvend op een grote rol perkament. Hij zag haar in de keuken terwijl ze haar vader koffie zette. Hij zag haar op Zweinstein terwijl ze in haar eentje door de gangen wandelde. De gedachtenstroom leek nu nogal doorsnee zaken te tonen, totdat Severus opeens in het Verboden Bos was en hij Loena samen met Harry Potter bij de Terzielers zag staan – weeral blootvoets. Loena sprak met Harry, maar Severus kon de woorden niet verstaan. Ook deze gedachte bleef niet lang hangen, totdat hij opeens professor Banning naar Loena zag wandelen terwijl ze langzaam de trappen in het trappenhuis van Zweinstein beklom. Ze leek niet ouder dan een derdejaars en Severus vroeg zich af waarom het leek dat ze de trappen telde.
“Juffrouw Leeflang, wat bent u aan het doen?” vroeg Banning met zijn hoge piepstem.
“Zevenhonderdnegentien,” zei Loena, vastberaden om het te onthouden. “Dag Professor Banning! Ik ben bezig met een straf voor professor Sneep.”
Severus keek verward toe. Hij had geen flauw idee wat Loena bedoelde – hij had nog nooit een telstraf gegeven – en van de blik op het gezicht van zijn oude collega te zien, wist Banning het ook niet.
“Hoezo dan?” vroeg Banning verward.
“Deze middag is mijn toverdrank weer ontploft,” legde Loena uit. “Professor Sneep zou iemand sturen om mijn straf mee te delen en toen kwamen enkele zevendejaars en ze zeiden me dat professor Sneep wilde weten hoeveel trappen er in Zweinstein waren. Ik vraag me echter af of hij enkel binnen in het kasteel wilde weten, of ook buiten?” Loena dacht diep na en Severus zag dat Banning slikte.
“Juffrouw Leeflang,” zei de kleine professor aarzelend. “Ik ben bang dat u dat helemaal niet hoeft te doen.”
Loena keek met een milde interesse naar haar afdelingshoofd terwijl die verdersprak.
“Ik ben namelijk degene die professor Sneep heeft gestuurd om...” Banning aarzelde – en het was op dat moment dat Severus zich herinnerde over welk voorval het ging. Er was inderdaad een toverdrank ontploft in die les tijdens Loena’s derde jaar. En het was Loena geweest! Of... dat had hij toen toch gedacht – nu was hij daar niet meer zo zeker van. Wie weet hadden weeral enkele leerlingen haar voor de gek gehouden en haar toverdrank verknoeid. Maar hij kon zich herinneren hoe hij bij Banning geklaagd had en Banning de opdracht had gegeven om haar een week te doen nablijven – liefst bij Banning zelf en niet bij hem. Hij kon zich herinneren hoe hij in die tijd soms de kriebels kreeg van haar vreemde doen en schaamde zichzelf voor het feit dat hij niet zijn ogen had opengehouden voor hoe de vork echt in de steel zat.
Maar Banning leek niet van plan om haar te zeggen dat ze voor de gek was gehouden. Hij leek teveel medelijden met haar te hebben om haar in te lichten over hoe de situatie echt in elkaar zat. In de plaats zei hij: “Professor Sneep heeft het antwoord al in een boek gevonden. Het is niet nodig dat u verdertelt – u bent vrij om te doen wat u wilt.”
Loena knikte. “Dat is fijn. Dan ga ik beginnen aan mijn huiswerk. Ik denk niet dat het was afgeraakt als ik alle trappen had moeten tellen.”
Professor Banning glimlachte nerveus.
“Bedankt, professor!” Loena wilde zich omdraaien en terugkeren, toen professor Banning haar opeens stopte.
“Juffrouw Leeflang, nog een kleine vraag... Weet u ook welke zevendejaars u die boodschap hadden gebracht? Ik wil ze nog...” Banning aarzelde weer. “...bedanken.”
Loena schudde haar hoofd. “Ik ken ze niet bij naam. Wilt u dat ik ze bedank in uw plaats?”
Banning schudde snel zijn hoofd. “Nee, nee, juffrouw Leeflang, dat is zeker niet nodig. Laat hen maar gerust. Ze moeten namelijk nog hard studeren, ziet u, zoals alle andere zevendejaars. Het is beter dat u hen zoveel mogelijk met rust laat.”
“Jazeker,” knikte Loena begrijpend. “Ik zal ze niet afleiden van hun studies dan. Tot ziens, professor.”
“Tot ziens, juffrouw Leeflang...”
Banning keek met grote twijfels in zijn ogen hoe Loena de trappen afwandelde en Severus voelde de hartpijn van de kleine professor.
Severus vond dat het voor nu genoeg was geweest en keerde terug uit Loena’s gedachten. Toen hij zich weer in de Obscura-grot bevond, nam hij lang en diep adem.
Loena verbaasde hem toen ze plots vroeg: “Hoeveel trappen telt Zweinstein eigenlijk?”
Severus staarde Loena met grote ogen aan. “Ik... ik weet het niet, Loena! Ik heb het nooit geweten!” Hij wachtte even, maar vroeg plots: “Wist je dan niet dat Banning loog om je te beschermen?”
“Beschermen?” vroeg Loena. “Beschermen tegen wat?”
“Tegen je medeleerlingen! Tegen die zevendejaars die je hadden wijsgemaakt dat ik wilde dat je alle trappen van Zweinstein telde! Ik zou nooit zo een domme straffen uitdelen!”
Loena zweeg en keek denkend naar de grond, Severus snapte niet hoe ze dat niet eerder had kunnen inzien. “Loena, je bent ontzettend gepest!” zei Severus confronterend. “En niet lichtjes! Denk je nou echt dat die schoen die tegen je hoofd gegooid werd van Nargels afkomstig was?!”
Loena haalde haar schouders op. “Ik weet wel dat ze graag mijn schoenen stalen en dingen verstopten en met me lachten... Ze noemden me ook Lijpo Leeflang, maar het zijn geen slechte mensen.”
“Waarom verdedig je hen?!” vroeg Severus gefrustreerd. “Ze deden alleen maar slechte dingen, of hebben ze je ooit geholpen met iets?”
Loena leek na te denken, maar reageerde niet.
“Hebben ze ooit op een normale manier met je gebabbeld?”
Weeral bleef Loena stil.
“Heeft iemand je ooit geholpen met het terugvinden van je schoenen of andere bezittingen?”
Loena reageerde opeens. “Harry Potter heeft me ooit willen helpen ze terug te vinden!”
Sneep rolde met zijn ogen. Waarom verbaasde het hem niet dat van alle leerlingen op Zweinstein, enkel heilige Potter de held wilde spelen? De kerel verdiende vast een medaille. Severus deed alsof hij niets gehoord had.
“Loena, je had geen vrienden, dat heb ik nu wel duidelijk gezien in al je herinneringen. Je was constant alleen.”
“Niet waar,” ging Loena er kalm tegenin. “Harry is een goede vriend van me, dat heeft u wel gezien. En ook Ron, Hermelien, Ginny en Marcel zijn altijd goed voor me geweest.”
“Dus zij zijn je vrienden?” vroeg Severus sceptisch.
“Ja,” knikte Loena kort.
Severus schudde zijn hoofd ongelovend, maar speelde even mee. “Goed. Zij zijn je vrienden dan. Wanneer hebben ze je voor het laatste een uil gestuurd of contact met je gehad?”
Loena zweeg en dacht diep na. “Ik krijg ieder jaar een Kerstkaartje van hen allemaal.”
“En wanneer heb je ze voor het laatst echt gesproken?”
Loena dacht weeral lang na. “Zes jaar geleden ben ik Marcel tegen het lijf gelopen in de Wegisweg.”
Severus keek Loena ongelovend aan. Hij had verwacht dat ze geen vrienden had, maar dat ze in zes jaar niet een van haar “vrienden” had gezien, verbaasde hem zelfs.
“De afgelopen zes jaar heb je niet eens een keer gesproken met een vriend van je?!”
Loena staarde Severus zwijgend aan. “Ik heb met jou toch gesproken?”
Severus glimlachte om die ontroerende woorden. “Ja, dat is waar...” Hij besloot om niet meer verder in te gaan op haar vriendenkring. Net als professor Banning al die jaren terug, had hij nu medelijden. Maar hij kreeg steeds meer en meer inzicht in haar persoonlijkheid.
“Loena,” zei hij opeens zacht. “Is het mogelijk dat je door al dat gepest op Zweinstein je hele persoonlijkheid hebt afgesloten voor gevoelens?”
Loena dacht erover na, maar schudde haar hoofd. “Nee, ik was me er amper bewust van,” antwoordde Loena eerlijk. “Ik denk niet dat het daar begonnen is.”
“Maar waar dan wel?” mijmerde Severus en Loena nam opeens zijn hand vast.
Severus keek in haar ogen en zonder Legilimens te zeggen, zonder ook maar haar gedachten in te willen, voelde hij hoe hij binnengetrokken werd. Hij passeerde enkele oude en nieuwe gedachten. Hij zag Loena schrijvend aan haar bureau thuis, maar hij zag ook haar jonge versie tijdens de les Bezweringen en even later zag hij haar rennend door het Ministerie, in het gezelschap van haar oude vrienden.
Al vroeg hij zich af hoe het kon dat ze hem zo had kunnen binnentrekken in haar gedachten, hij had geen tijd om erover na te denken toen hij zich opeens in een lege gang in Loena’s oude huis bevond. Er scheen licht door het glas-in-loodraam dat bij de trap hing en Severus hoorde snelle maar lichte voetstappen op de trap. Het was Loena – maar zo jong had hij haar nog nooit gezien in haar gedachten – ze kon niet ouder zijn dan acht jaar – misschien net negen?
Ze droeg een net, lichtblauw zomerjurkje en had madeliefjes in haar gevlochten haren steken. Lachend passeerde ze hem met een tekening in haar hand en klopte ze aan op een deur.
“Kom binnen!” hoorde Severus een zachte vrouwenstem zeggen en hij volgde de kleine, gniffelende Loena de kamer binnen.
De kamer was een rommelige, maar gezellige studie, waar de boekenkasten overvol waren met boeken en rollen perkament. Aan de muur hingen drukke schilderijen van fabeldieren waarvan Severus niet eens geloofde dat ze ook echt bestonden. Loena liep naar een hoge en brede stoel en toen deze achteruit schoof zag Severus voor het eerst haar moeder.
Loena leek heel erg op haar moeder, maar de blik die haar moeder in haar ogen had, was niet zo dromerig als die van Loena. Alhoewel, toen Severus in de ogen van Loena keek, bemerkte hij dat de blik anders was. Loena leek echt te... leven.
“Mama, mama!” riep Loena fel terwijl ze bij haar moeder op de schoot kroop. “Kijk wat ik getekend heb!”
Loena’s moeder bekeek glimlachend de tekening die Loena in haar gezicht duwde en trok grote ogen. “Wat ontzettend mooi, Loena! Waar heb jij geleerd zo’n mooie Kreukelhoornige Snottifanten te tekenen?”
Loena gierde het uit van de pret bij het horen van dat compliment. “Papa heeft een nieuw boek met veel mooie plaatjes! Moet ik het halen voor aan mama te tonen?”
Loena’s moeder kuste haar enige dochter op haar voorhoofd en keek haar trots aan. “Misschien dat ik het vanavond wel lees... Of anders wacht ik tot mijn dochter haar eigen boek uitbrengt? Met de mooiste tekeningen van magische fabeldieren die iemand ooit maar heeft gezien!”
Loena omhelsde haar moeder heel blij en Severus keek in stilte toe. Deze jonge Loena was zo verschillend van wie ze in feite was geworden... Severus had het gevoel dat hetgeen haar veranderd had, heel erg moest zijn geweest voor de jonge Loena. En het had tussen haar achtste en elfde plaatsgevonden... Maar wat was er dan gebeurd?
Severus vroeg zich af hoe lang hij in deze gedachte moest blijven, maar merkte dat hij niet naar een andere gedachte kon schakelen. Hij besloot om geduldig verder te observeren.
“Loena, liefje, mama gaat nu weer verder aan het werk. Vandaag is een hele grote dag!”
Loena keek met grote, nieuwsgierige ogen naar haar moeder. “Experiment-dag?”
Loena’s moeder glimlachte terwijl ze Loena van haar schoot op de grond zette en zelf rechtstond. “Dat klopt, liefje!”
“Wat is het experiment, mama?” vroeg Loena terwijl ze de rok van haar moeder vastnam. Ze leek te weten dat haar moeder haar voor dit moment wilde afschepen, maar wilde nog niet alleen gaan verderspelen.
“Mama gaat een nieuwe toverspreuk uitproberen die handig zou zijn bij het maken van toverdranken... Als ik nu mijn toverstok gebruik om het vuur onder de ketel aan te doen, is het vuur best warm... Maar niet warm genoeg, kom eens kijken.”
Loena werd aan haar hand genomen en haar moeder leidde haar naar een tafel die erg netjes leek in vergelijking met de rest van de kamer. Er stonden slechts enkele buisjes met felgekleurde vloeistoffen en bunzenbranders op. Enkele van deze bunzenbranders stonden aan en water stond zachtjes te koken.
“Kijk Loena, naar de kleur van dit vuur.”
“Rood!” riep Loena trots.
“Helemaal juist, liefje. Maar als ik hier draai...” Haar moeder demonstreerde en draaide aan de bunzenbrander. “Zie welke kleur het dan wordt!”
“Blauw!”
“Weeral helemaal juist, liefje. En kijk hoe het water nu veel harder kookt! Blauw vuur is warmer dan rood vuur... Maar als tovenaars toverdrankjes maken en het vuur aansteken, is het vuur altijd rood. Ze kunnen het vuur blauw krijgen door bepaalde magische poeders op het vuur te gooien, maar deze zijn best duur en je moet ze bijvullen. Dat is niet zo handig voor veel tovenaars... Maar mama is bijna klaar met een toverspreuk die blauw vuur in plaats van rood vuur geeft! En dan gaan heel veel tovenaars blij zijn dat zij ook die spreuk kunnen gebruiken!”
Loena glimlachte terwijl ze naar het blauwe vuur keek.
“Maar dat is genoeg geweest voor nu, liefje. Ga jij maar weer spelen. Mama zal straks beneden komen voor het eten. Ga jij papa helpen?”
Loena knikte en liep naar de deur. Ze wuifde naar haar mama toen deze terug achter haar bureau ging zitten en liep de kamer uit. Severus volgde haar en zag hoe ze de deur achter haar sloot en de trappen af wandelde. Hij volgde Loena terwijl ze naar de keuken huppelde en door het keukenraam kon Severus zien hoe een nog erg jonge Abraxis in de tuin zat te grazen.
Xenophilius zat achter de keukentafel, gebogen over een aantal rollen perkament.
“Papa, kan ik helpen?”
Xenophilius’ blik verzachtte toen hij naar zijn dochter keek. “Het gaat wel, liefje. Ga maar wat spelen. Ik roep je wel als we beginnen met het eten.”
Severus volgde Loena voor wat wel uren leek, nog steeds niet in staat de gedachte te verlaten. Buiten was het een prachtige zomerdag en hij keek toe hoe de kleine Loena met Abraxis speelde in de hof en hoe ze nadien werkte aan een diepe put achter in de tuin (Severus had geen flauw idee waarom ze deze put uitgraafde – maar ze leek er enorm in op te gaan). Nadien liep ze terug naar binnen en in de woonkamer legde ze zich neer op een mat voor het onaangestoken haardvuur. Ze had er papier en kleurtjes liggen en tekende misschien wel tien fabeldieren.
Severus probeerde geregeld om naar een volgende herinnering te springen, maar het wilde niet lukken. Hij probeerde zich nog geen zorgen te maken – op een bepaald punt zou Loena’s herinnering ophouden en zou hij een kans moeten hebben om weg te geraken. Misschien was er enkel nog iets dat hij hoorde te zien.
Terwijl Loena tekende, keek hij naar de vreemde snuisterijen die er te zien waren in de woonkamer, maar gefrustreerd door het feit dat hij niemand kon vragen waarvoor al die curieuze voorwerpen dienden, keek hij verder hoe Loena haar tekening inkleurde. Ze neuriede terwijl ze haar tekeningen afwerkte en rende weer naar de keuken.
Xenophilius leek amper bewogen te zijn sinds ze er laatst waren geweest en hij zat nog steeds achter de rollen perkament gebogen. Loena toonde trots haar tekeningen, maar Xenophilius zijn hoofd leek er niet echt achter te staan.
“Heel mooi, liefje. Ga ze anders maar ophangen in je kamer, ok? Dan kan mama ze straks ook zien.”
Loena knikte en rende de keuken uit. Severus volgde haar met grote passen terwijl ze door de woonkamer naar de gang liep en de trappen op rende. Ze sloeg met haar korte benen geregeld nog een trap over en het leek alsof ze niet snel genoeg op haar kamer kon zijn.
Maar, bij de allerlaatste trede, mistrapte ze zich en ze viel met een smak op de overloop. Ze snikte zacht en greep naar haar linkerpols en lichtjes wenend liep ze naar de deur van haar moeder’s bureau.
Met haar linkerhand trok ze de deurklink naar beneden en ze duwde met haar rug de deur open.
“Mama,” huilde ze zachtjes.
Severus keek binnen en zag hoe er nu in het midden van de kamer een toverketel stond. Onder de ketel waren er hete, blauwe vlammen en Loena’s moeder liep ongerust naar haar dochter.
“Wat is er gebeurd, liefje?” vroeg ze bezorgd en ze tilde Loena op en zette haar op haar knieën neer in de veel te grote stoel.
Loena snikte. “Het doet pijn, mama. Ik ben gevallen op de trap.”
“Maar liefje toch,” suste haar moeder haar terwijl ze haar handje onderzocht. “Het komt wel goed, het is niet gebroken.” De vrouw nam het handje vast en sprak er enkele zachte spreuken over uit. Vervolgens kuste ze de pols van de kleine Loena en streelde ze door haar haren.
Loena snikte nog steeds, maar haar tranen leken te minderen.
“Zie, dat is toch beter?”
Loena knikte, maar opeens keek Loena’s moeder verschrokken op naar de toverketel.
Het blauwe vuur was nu haast kleurloos en er leek een hoog, fluitend geluid van de ketel te komen.
Voor het eerst hoorde Severus een strenge toon aan haar moeder’s stem toen ze riep: “Loena, blijf zitten! Beweeg je niet!”
Severus zag hoe Loena haar benen tegen haar lijf optrok in de stoel en gespannen bleef zitten. Loena’s moeder nam haar toverstaf om de schade proberen in te perken, maar nog voordat ze een spreuk kon uitspreken, volgde er zo een luidde knal dat Severus er even volledig doof van was en enkel de ketel zag exploderen en de hete vloeistof zich verspreidde. Hij zag hoe de vloeistof haar moeder verbrandde en ze door de explosie een meter hoog tegen een van de boekenkasten vloog. Alle proefbuisjes waren ontploft en Severus draaide zich naar Loena.
De rug van de hoge stoel had haar beschermd en al was de stoel door de explosie een meter opgeschoven, Loena had geen vloeistof over zich gekregen. Ze keek slechts met grote ogen naar haar moeder die twee meter van haar af op de grond lag.
Toen Severus keek naar de jonge vrouw, sloeg hij een hand voor zijn mond. Haar gezicht was amper nog herkenbaar en Severus voelde zijn maag even omdraaien. Alsof dat nog niet erg genoeg was, viel het ook meteen op dat haar hoofd zich in een onnatuurlijke positie bevond. Haar nek was gebroken.
De lichtgrijze ogen staarden leeg naar het plafond en Severus keek naar Loena, die trillend op de stoel bleef zitten en niets durfde zeggen of doen. Haar ogen bleven vastgelijmd aan het beeld voor haar en Severus keek verschrokken op toen hij opeens de stem van Xenophilius hoorde toen hij de trap oprende.
“Alexia! Loena!” riep de man uit al zijn macht en de deur zwaaide opeens open. Bij het zien van de ravage in de kamer sloeg hij zijn hand voor zijn mond, maar toen hij zijn vrouw zag liggen, wist hij onmiddellijk dat er iets vreselijk was misgegaan. “Alexia?” Zijn stem was zwak terwijl hij op zijn knieen bij haar neerviel. “Alexia?!” Hij begon te schokken en huilde bij het zien van haar roodgeschroeide gezicht. “Hoe is dit mogelijk?!” Hij huilde hysterisch en zag voor het eerst hoe Loena op de stoel zat toe te kijken. Hij probeerde zich in te houden, maar kon het niet. “Loena,” weende hij. “Loena, Alexia... je mama...” Hij kon het niet zeggen en omhelsde het levenloze lichaam van zijn vrouw. “Ze is dood, Loena. Ze is dood.”
Loena bleef in de stoel zitten en bewoog zich niet.
Severus zag het nu in haar ogen. Alle emoties waren weg.

Severus voelde hoe hij terug in de echte wereld werd geworpen en hij bevond zich opeens weer in de Obscura-grot. Hij keek onmiddellijk naar Loena, maar haar mysterieuze glimlach was niet anders dan normaal. Severus kon het niet laten om het overduidelijke uit te drukken.
“Loena, je hebt me laten zien hoe je moeder is gestorven!”
Loena knikte alleen maar en Severus keek haar verward aan.
“Hoe deed je dat?! Ik hoefde niet eens Legilimens te zeggen! Je trok me gewoon binnen in die herinnering en ik kon er niet uit weg!”
“Ik weet niet hoe ik dat deed,” antwoordde Loena eerlijk. “Ik wilde je enkel laten zien waar het begonnen was.”
Severus keek Loena duister aan. “Of waar het eindigde,” zei hij stil. “Dat was de dag dat je de laatste keer gevoelens hebt getoond, niet? ...Toen je moeder is gestorven.”
Loena knikte. “Ik denk van wel...”
Ze zwegen beiden voor een paar momenten. Severus wist niet waar te beginnen. Hij kon begrijpen hoe hetgeen ze had gezien haar zodanig had kunnen ontwrichten. Het was vreselijk geweest. Hij had zelf zijn eigen moeder in zijn jeugd zien afzien aan de handen van zijn hatelijke dreuzelvader – maar dat leek nu zo onbenullig in vergelijking met wat Loena’s moeder – Alexia – was overkomen.
En alsof dat niet erg genoeg was... Het was Loena’s schuld geweest... Misschien niet rechtstreeks, maar zij had haar moeder afgeleid van haar experiment. Niet met kwaad opzet, natuurlijk, maar toch! Als Loena niet was gevallen...
Severus wilde Loena er niet aan herinneren dat zij de schuld was geweest, maar hij wilde haar er wel op wijzen dat het niet haar schuld was geweest. Was het schuld waardoor ze nu zo afgesloten was? Of was het puur door de horror die was opgeroepen geweest op dat moment? Had die horror haar zodanig verschrokken dat ze nooit nog in staat was geweest haar emoties op te roepen?
Wat het ook was, Severus moest proberen haar gevoelens terug op te roepen. Maar nog steeds had hij geen idee hoe hij daartoe in staat zou zijn. Helaas kwam er geen handleiding bij Loena – al had hij het nog zo hard nodig.


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 17: Dansend door het Verleden

Weken verstreken en december brak aan. De maand was ijzig koud en buiten sneeuwde het. Voor eenmaal leek het niet door toedoen van Severus’ humeur – zijn humeur was zodanig opgeklaard dat er amper nog wolken boven Azkaban hingen. De sneeuw die uit de lucht viel, was afkomstig van de wolken die nog veel hoger boven de oude ruïnes hingen.
Al weken aan een stuk doorpluisde Severus – met Loena’s toestemming – haar geheugen. Dagelijks leerde hij nieuwe zaken bij en ergens – al zou Severus het nooit toegeven – was het fijn voor hem. Hij zag nog eens plaatsen die hij kende – plaatsen waar hij nooit meer zou geraken. Al zou hij nog steeds alles geven om vrij te kunnen zijn, hij legde zijn prioriteit nu anders. Loena was belangrijker. Als hij haar kon helpen, zou zij misschien die dienst terugbetalen.
Severus bevond zich die dag in een erg oude herinnering. Loena liet hem geregeld beelden zien van hoe ze was als kind, maar deze herinnering was wel heel oud. Loena was nog maar een kleuter en stond dansend in de woonkamer. Severus keek echter meer geïnteresseerd naar Xenophilius, die met een van zijn snuisterijen speelde. Het leek een gouden hoorn te zijn, maar als hij deze vulde met water, scheen er een prachtig stralend licht uit. Het effect was slechts van korte duur, en iedere vijf minuten moest Xenophilius de hoorn weer vullen, waarna hij ijverig notities begon te nemen op het perkament, terwijl hij af en toe bezinnend opkeek naar het licht dat de kamer vulde.
De waltz die speelde, kwam Severus bekend voor. Het was van een dreuzelcomponist, maar hij wist niet zeker welke.
Kleine Loena danste met dramatische bewegingen over het leeggemaakte tapijt. Het gewoonlijke salontafeltje was aan de kant geschoven en Loena ging helemaal op in de muziek.
De deur ging open en Alexia wandelde binnen, met een zwaar boek onder haar arm. Loena keek niet op en danste met gesloten ogen verder. Alexia glimlachte en legde het boek neer aan de tafel bij Xenophilius en gaf hem een kus op zijn voorhoofd. Hij glimlachte ook en Alexia liep tot bij Loena en zwaaide haar in de lucht. Loena opende haar ogen en gierde van de pret.
“Je danst heel mooi, liefje, als een echte prinses!” Alexia zwaaide haar nog een keertje rond en zette haar toen op de grond.
“Toe mama, nog eens dansen!” drong de kleine Loena aan.
Alexia tilde haar weer op en nam haar rechterhand vast. Loena kon niet anders dan lachen toen haar moeder met haar de waltz inzette.
Xenophilius keek glimlachend toe van zijn plek aan tafel en vulde de hoorn met water. Het mooie licht verspreidde zich weer door de kamer.
Severus voelde dat de herinnering tot een einde kwam en sprong eruit. Hij kwam terecht in de Obscura-grot en voordat hij iets kon zeggen, begon Loena al te vertellen.
“Moeder heeft me leren waltzen. Ze hield erg veel van dansen.” Loena’s stem klonk dromerig. “Vader heb ik nooit zien dansen met haar, maar ze zei me altijd dat hij nog beter kon dansen dan zij. Hij was er enkel erg verlegen voor.”
Severus glimlachte terwijl Loena verder vertelde.
“Voor ik geboren was, gingen ze ieder jaar naar een tovenaarsbal in Zweinsveld. De laatste keer dat ze zijn gegaan, was moeder al zes maanden zwanger van me. Eens ik geboren was, vonden ze mij belangrijker en ze hebben me nooit alleen gelaten voor zolang ik weet. Moeder grapte altijd dat als ik op Zweinstein zou zitten, ze weer ieder jaar naar het tovenaarsbal zouden gaan en zo hard zouden dansen dat ze alle verloren schade zouden inhalen.” Loena zweeg en keek naar het water in het meer.
Severus raakte haar schouder aan. “Voel je niet slecht of schuldig hierom, Loena.”
Loena schudde haar hoofd en ging mijmerend verder. “Dat is het hem net. Ik voel nog steeds niets. Al weken aan een stuk, dag in, dag uit, laat ik je mijn meest dierbare herinneringen zien. Je observeert ze allemaal, we praten erover, maar nooit voel ik wat. Wat als praten niet genoeg is?”
Severus liet schuldig zijn hoofd hangen. Ze had een punt. Wekenlang drong hij haar gedachten binnen en kon hij zien wat hij wilde, maar Loena was nog steeds niet verder geholpen. Praten had inderdaad geen effect.
“Ik snap wat je bedoelt en het spijt me dat we nog geen vooruitgang hebben geboekt...” verontschuldigde Severus zich. “Als je het niet erg vindt, wil ik naar mijn kamer om deze herinnering te noteren. Mogelijk zijn er elementen die van belang zijn.”
Loena knikte en Severus stond recht. “Als je mij wilt excuseren...”
Loena stond ook recht. “Geen probleem. Dan duik ik het water in.”
Ze deed haar mantel uit en Severus draaide zich om en liep de Obscura-grot uit. Hij snapte niet hoe Loena de temperatuur van het water kon verdragen. Het was best koud in de grot – te koud voor Severus, in ieder geval.
Hij maakte zijn weg naar buiten en stapte door de sneeuw. Ondanks de kou, moest hij glimlachen. Hij had al lang geen plezier meer gezien in sneeuw, maar iets was zo gezellig deze keer, hij wist enkel niet wat. Toen hij eenmaal aan zijn deur kwam, hoorde hij gegniffel en hij spitste zijn oren. Dobby en Winky waren met iets bezig, maar Severus kon niet verstaan wat ze tegen elkaar waren aan het fluisteren.
Met een klap gooide hij de deur open en Dobby – die boven op tafel had gestaan – vloog ervanaf, middenin een doos slingers.
“Wat is dat nu?!” vroeg Severus verward, maar streng terwijl hij binnenstapte.
Winky ging voor een klein kerstboompje staan en verborg snel een kerstbal achter haar rug.
Dobby probeerde uit de doos te geraken, maar zat helemaal vast. Met grote ogen keek Severus rond in zijn kamer. De boekenkasten waren versierd met groene, schitterende slingers, waaraan Dobby en Winky kerstballen, suikerstokken en kerstsokken hadden gehangen. Severus kon zijn ogen niet geloven toen hij het kleine kerstboompje zag dat Winky probeerde te verbergen en hij keek verward naar zijn huiselven.
“Wel, wat wil dit zeggen?”
“Meester, het is overmorgen Kerstmis...” begon Winky langzaam. “En Dobby en Winky dachten dat de meester dit jaar misschien Kerstmis zou willen vieren... Met meesteres Loena.”
Severus wist niet of hij boos moest zijn of niet en staarde met een lege blik naar Winky. Toen hij werd opgeschrokken door het gemompel van Dobby, liep hij snel naar de hulpeloze huiself en trok hij deze uit de doos recht.
“Dank u, meester!” piepte Dobby dankbaar en hij vervolgde voorzichtig: “Is meester nu boos?”
Severus schudde zijn hoofd. “Neen, ik ben niet boos...” zuchtte hij. “Enkel verward. Is het alweer bijna Kerstmis? Ik... ik heb in geen tien jaar Kerst gevierd... Ik had er niet op gerekend dat dit jaar wel te doen... Het komt zo onverwacht!”
Dobby en Winky glimlachten naar elkaar en Winky nam het woord. “Meester kan een leuke Kerst gebruiken. Het zal goed zijn voor het gemoed, meester! Dobby en Winky brengen heerlijk eten mee uit Zweinstein. Pudding! Veenbessensaus! Lekker Kerst-eten!”
“En Dobby wil gerust cadeaus kopen! Dobby heeft veel loon gespaard de afgelopen jaren. Dobby kan er veel cadeaus mee kopen!”
Severus vond het allemaal wat te overweldigend en sprak Dobby snel tegen. “Nee, Dobby, niet doen. Dat is jouw loon, jouw eerlijk verdiende loon. Het zou fout zijn om dat op te maken aan mij of Loena.”
Dobby keek teleurgesteld naar zijn sokken en Severus nam Dobby bij zijn schouder.
“Ik ben heel blij met je geleverde werk, Dobby, en je bent een prima huiself, maar ik heb liever dat je wat voor jezelf koopt deze Kerst, ok?”
Dobby leek niet ongevoelig voor die complimentjes en knikte snel en tevreden.
Severus keek nog eens om zich heen en keek naar het kleine kerstboompje. Hij kon niet anders dan glimlachen om de moeite die zijn twee huiselven hadden genomen.
“Allebei bedankt, jij ook Winky!”
Winky glimlachte en keek met grote, hoopvolle ogen naar Severus.
“Ik kijk alvast uit naar die veenbessensaus! Maarreuh... doe er ook wat vlees bij, als jullie willen, ok?”
Dobby en Winky knikten enthousiast.
“Ik zou nu graag willen verder werken... Ik heb nog wat zaken... uit te pluizen.” Severus zette zich op zijn bed neer en nam enkele schriften erbij.
Dobby en Winky ruimden stilletjes weer op en verdwenen daarna. Severus nam inkt en een veer en begon te noteren wat hij had gezien in Loena’s herinnering. Toen hij daarmee klaar was, bladerde hij terug in de eerste schriften en begon hij te lezen.
Er moest iets zijn – iets anders dan praten met Loena – wat hij moest proberen. Het was toen hij een passage over een bepaalde herinnering tegenkwam, dat iets in hem alarm sloeg.
“In de trein verzekerde ze Harry ervan dat zij het niet erg had gevonden als ze met hem naar het Kerstbal was gegaan. Ze zei dat ze toch niet zo van dansen hield.” Severus las dit luidop voor en staarde voor zich uit. Ze had gezegd dat ze niet van dansen hield maar... dat was in volledige tegenstrijd met wat Severus had gezien van haar jongere ik. In de herinnering van vandaag had hij haar zien dansen met haar moeder, maar in andere herinneringen zat ze ook geregeld te neuriën of te wiegen op muziek. Maar waarom zei ze dan tegen Harry dat ze niet van dansen hield? Had ze dat enkel gezegd om zich interessant te maken? Hij durfde het niet met zekerheid zeggen. Maar Loena leek hem ook weer niet het type dat zou liegen om zich interessant te maken – integendeel – dat type was ze zeker niet. Ze was altijd eerlijk.
Mijmerend schreef hij die observatie neer in zijn schrift en hij bleef die avond diep in gedachten verzonken. Hij had een nieuw plan.

De ochtend daarop werd Loena met een luide geeuw wakker. Toen ze zich rechtzette en om zich heen keek in haar bed, verwachtte ze Severus te zien. De laatste week was hij vaak nog voor haar wakker geweest en had hij tegen haar bureau gestaan, wachtend, glimlachend.
Maar vandaag niet. In de plaats daarvan zat Dobby op haar bureau en Loena glimlachte. “Goedemorgen Dobby!”
“Goedemorgen, meesteres Loena,” groette Dobby haar en hij sprong op de grond en maakte een diepe buiging. “Dobby brengt de verontschuldigingen van meester Sneep. De meester kan vandaag niet komen. Dobby moet meesteres Loena zeggen dat ze vanavond verwacht wordt op een Kerstdiner.”
“Is het Kerstmis?” vroeg Loena geïnteresseerd. Ze was de tijd uit het oog verloren. Ze had geen flauw idee gehad dat het al tijd voor Kerstmis was.
Dobby aarzelde. “Het is Kerstavond, meesteres Loena. Morgen is het Kerstmis.” Dobby liep naar het salontafeltje en Loena zag een grote, mooi ingepakte doos. De verpakking was donkerblauw en schitterde. De lichtblauwe strik eromheen was van glanzend satijn. “De meester vroeg aan Dobby om dit te geven.”
Dobby nam de doos en bracht deze naar Loena.
“Mag ik het nu al openen of moet ik wachten tot vanavond?” vroeg Loena.
“De meester zei dat meesteres Loena dit moest dragen voor vanavond. De meester heeft het zelf getransfigureerd.”
Loena opende de doos en haalde er een mooie, lichtblauwe jurk uit, van hetzelfde satijn als de strik die om de doos had gezeten.
“Ik vind het mooi,” mijmerde Loena.
“Meester zei dat als het niet zou passen, meesteres Loena zelf de maat mocht aanpassen.”
“Dat zal ik zeker doen. Dank je, Dobby. Om hoe laat verwacht Severus me?”
“Dobby komt meesteres Loena halen.”
Loena knikte. “Dank je Dobby, je mag gaan.”
Dobby verdween en Loena liet het zachte stof van de jurk door haar vingers gaan. Het was heel lief van Severus dat hij haar een cadeau gaf, maar nog steeds voelde Loena zich leeg. Toch besefte ze dat niet iedereen zich leeg zou voelen bij zo een mooi cadeau. Ze wilde dan ook graag Severus bedanken voor alle tijd en moeite die hij in haar investeerde. Ze zou een perfect cadeau moeten bedenken voor hem... en er dan nog aan moeten kunnen geraken. Maar met wat zou hij blij zijn? Hoe langer ze erover nadacht, hoe minder ze wist wat hij leuk zou vinden. Hij wist zoveel van haar nu, maar zij wist nog steeds niet veel meer van hem dan toen ze een van zijn studenten was. Het zou moeilijk zijn om hem een gepast cadeau te geven.

Severus ijsbeerde in zijn kamer heen en weer. Hij had de helft van zijn kamer laten leeghalen, zodat er meer ruimte was, en deze ruimte had hij door Dobby en Winky verder laten versieren. Aan de andere kant van zijn kamer had hij zijn bed, boekenkasten en tafel en stoel laten staan. De tafel was aangekleed met een mooi tafellakentje en er stonden zilveren borden op.
Nerveus wierp hij een blik op het kleine klokje dat in zijn kast stond. Bijna zes uur. Dobby zou zodadelijk Loena halen en haar meenemen. Nog snel nam hij een spiegel en keek hij erin. Hij zag er bloednerveus uit en hoopte dat het niet te hard zou opvallen. Speciaal voor deze gelegenheid had hij enkele oude kleren getransfigureerd in een net, zwart gewaad – niet veel anders dan de kleren die hij vroeger op Zweinstein droeg. Zijn schoenen waren opgeblonken en hij had zijn haren wel zo vaak gekamd dat hij er bijna zeker van was dat hij nu wel bijna kaal moest zijn.
De kristallen bol had nog nooit zo raar uitgezien. De kleur leek haast iedere minuut te veranderen. Blauw – paars – rood. Steeds die drie kleuren. Severus had het al lang opgegeven om over de kristallen bol na te denken. Hij wist enkel dat als er drie kleuren zichzelf afwisselden op zo een snel tempo – hij wel een ware achtbaan van emoties voelde.
Hij zag de kleine wijzer van zijn klok op zes springen en liep gehaast naar het raam. Door de sneeuw zag hij Dobby naderen met Loena achter zich aan. Ze droeg haar donkerblauwe mantel om zich heen, en Severus kon zien dat ze haar haren had bijeengebonden in een lange vlecht.
Nerveus ging hij voor bij de tafel in zijn kamer staan, wachtend op Loena... Maar dat zou ook maar raar uitzien, niet? Er moest iets beters zijn... Snel haastte hij zich naar de deur en opende hij deze. Hij stapte naar buiten en voor de deur bleef hij bloednerveus wachten totdat hij Loena’s voetstappen de trappen op hoorde komen.
Hij hield zich gespannen recht terwijl ze de trappen op wandelde en kon het niet laten te glimlachen.
Loena leek echter zijn spanning te kunnen lezen en gaf hem een knuffel alvorens ze iets tegen hem zei. Dit leek hem iets te ontspannen en ze liet hem weer los en keek hem aan. Hij had zich echt wel voorbereid op een feest. Hij zag er zo keurig uit.
“Het is een heel mooi idee om samen Kerst te vieren, Severus. Ik was het anders helemaal vergeten.”
“Ik ook,” reageerde hij nerveus. “Ik bedoel, ik was het ook vergeten... Maar Dobby en Winky hebben me eraan herinnerd. Kom binnen!”
Severus liet Loena voor zich naar binnen stappen en Loena keek geïnteresseerd om zich heen. De kerstversieringen bevielen haar wel en op de raambanken lag nog wat sneeuw. In de kamer was het echter aangenaam warm en Loena liet Severus toe haar mantel af te nemen.
Severus op zijn beurt gaf de blauwe mantel weer aan Dobby, die zowat volledig leek op te gaan in de stof toen hij ermee Verdwijnselde. Severus keek Loena aan en kreeg het warm vanbinnen. Hij wist niet goed hoe hij het kon zeggen, maar hij wilde het toch eruit krijgen en dus stotterde hij: “J-je ziet er b-beeldschoon uit, Loena.”
Loena draaide zich naar hem om en zag onmiddellijk hoe hij zijn blik weer afwendde. Hij leek nog steeds nerveus, maar Loena snapte niet goed waardoor dat zou komen. “U ziet er zelf ook heel knap uit, Severus. Dat gewaad is veel mooier dan wat u vroeger op Zweinstein droeg. Al lijkt het er wel op.”
Severus kon niet anders dan blozen van die eerlijkheid en schoof snel haar stoel naar achteren. “Zet je,” bood hij haar beleefd aan. “Dobby en Winky brengen zodadelijk het eten. Wil je wat te drinken? We hebben rode wijn voor de gelegenheid.”
Loena knikte. “Natuurlijk.”
Severus schonk haar glas in, maar kon niet verbergen dat zijn handen trilden. Ook dat ontging Loena niet, maar ze zweeg. Als er echt iets mis was, zou Severus het haar wel zeggen en dan zou ze hem kunnen helpen.
Dobby en Winky verschenen, zoals Severus al had voorspeld, met het eten. Ze begonnen de avond met een heet tomatensoepje en Dobby en Winky brachten nadien het hoofdgerecht – kalkoen met veenbessensaus en heerlijke aardappelgratin. Loena en Severus aten doorgaans in stilte en gaven enkel opmerkingen over hoe heerlijk het eten was. Severus stelde voor om een kleine pauze in te lassen voor het dessert en Loena maakte van dit moment gebruik om Winky bij haar te roepen.
“Winky, je weet wat je hoort te doen,” zei Loena en Winky knikte en verdween weer.
Severus keek Loena verrast aan en Loena glimlachte. “Ik heb een cadeau voor u.”
Severus was zodanig verrast dat hij niet wist wat te zeggen. “Loena, dat had je niet moeten doen... Ik had toch ook niets voor jou?”
“Deze jurk toch?” reageerde Loena snel. “En zelfs zonder die jurk cadeau te doen, zou u het nog verdienen. U investeert zoveel tijd in mij, om mij te helpen. U moet weten dat ik dat apprecieer.”
Winky verscheen opeens met twee doosjes van middelmatige grootte. Ze waren beiden in groen kerstpapier ingepakt en ze hadden een grote, rode strik.
Severus nam de twee cadeaus van Winky over en keek aarzelend naar Loena. Winky verdween weer en Severus en Loena bleven alleen achter in de kamer.
“Open maar,” knikte ze hem bemoedigend toe en hij glimlachte terwijl hij de cadeaus op tafel legde en ze opende. Uit de eerste doos haalde hij een fles rode wijn en hij was aangenaam verrast.
“Een bordeaux-wijn,” zei Severus goedkeurend en hij lachte. “Hier zal ik van genieten!”
Loena keek toe hoe hij de tweede doos opende en licht verward het boek uit de doos nam en de titel ervan las. “Het Duistere Verleden van de Duistere Magie.” Severus draaide onmiddellijk het boek om om de achterflap te lezen. “Dit boek is gloednieuw!” merkte Severus op. “Dit jaar nog maar uitgegeven!”
Severus leek niet te weten wat te zeggen. Al die jaren had hij steeds opnieuw dezelfde boeken doornomen en nu kreeg hij – voor het eerst in tien jaar – een nieuw boek.
“Hoe...” Zijn stem klonk schor van emotie. “Hoe ben je hieraan geraakt?”
Loena glimlachte. “Ik heb Winky naar mijn vader gestuurd en hem gevraagd om dit voor u mee te nemen. Vader drinkt ook graag rode wijn nu en dan en ik wist dat we dat boek zouden krijgen. Katy Magenta, de schrijfster, is een vriend van mijn vader. Ze hebben vroeger samen op school gezeten en aangezien ze beiden schrijvers zijn, onderhouden ze nog steeds nauw contact. Ik wist dat ze haar nieuwe boek naar vader zou sturen, dat had ze in de zomer beloofd. Maar vader is niet zo voor Duistere Magie te vinden – dus ik wist zeker dat hij het niet erg zou vinden het boek af te staan.”
Severus luisterde met open mond toe. Hij was zo dankbaar, dat hij niet wist hoe te reageren. “Hoe... hoe kan ik je ooit bedanken?”
Loena glimlachte. “Dat hoeft niet. Ik ben blij als u blij bent.”
Severus keek raar op van die woorden. “Loena, ben je... blij? Voel je dan iets?” Hij keek haar hoopvol aan, maar Loena schudde haar hoofd.
“Neen, ik voel niets maar... ik weet dat als ik gevoelens zou hebben, ik blij zou zijn als u dat ook was.”
Het was licht teleurstellend voor Severus om dit te horen. Hij had gehoopt dat ze net wel iets zou voelen deze avond. Maar zijn plan was nog niet in werking gezet. Hij stond recht van zijn plaats en liep naar de muziekspeler. Hij had de juiste plaat al klaargezet en zette enkel de naald gereed. Het geluid van violen en andere strijkinstrumenten vulde de kamer en Severus stapte naar Loena en hield zijn hand uit.
“Loena, zou je voor de gelegenheid met me willen... dansen?”
Loena keek naar de hand die hij voor haar uithield en daarna naar zijn gezicht. Zijn gezicht stond gespannen, maar zijn ogen had ze nog nooit zo vastberaden gezien. Ze aarzelde, maar reageerde daarna in een zachte stem: “Liever niet, Severus... Ik hou niet zo van dansen. Ik ben er niet zo goed in.”
Dat was exact wat Severus had verwacht en hij voelde zich kalmer worden. Ergens zat iets juist in zijn redenering en nu stak hij zijn beide handen naar haar uit.
“Loena, neem mijn handen vast.”
Loena wist niet meteen wat hij van plan was, maar deed wat hij vroeg. Hij leidde haar mee naar de open plek in zijn kamer en liet haar handen niet los.
“Loena, je houdt wel van dansen. Ik heb het gezien. Als kind deed je amper iets anders. En je was er goed in. Ben je dat vergeten dan?”
Loena staarde in zijn ogen, maar reageerde niet.
“Het was deze muziek waarop je danste, kan je je dat herinneren?”
Loena luisterde naar de grootse melodie – ze herkende het liedje inderdaad – en ze knikte langzaam. “De Schone Slaapster...” mijmerde ze.
“Tchaikovsky,” vulde Severus aan en hij legde haar rechterhand op zijn schouder terwijl hij haar bij haar middel vastnam. “Mag ik?”
Zijn stem klonk zacht en Loena keek hem met een dromerige blik aan en knikte. Hij deed een stap dichter naar haar totdat ze bijna tegen elkaar aanstonden en ze keken elkaar beiden met grote ogen aan tot Severus de eerste stap zette. Hij leidde haar waltzend de kamer rond. Hij was nerveus maar probeerde dit zo min mogelijk te laten blijken. Loena volgde al zijn passen moeiteloos en haar blik leek steeds verder en verder weg te drijven. Severus wist niet waardoor ze opeens zo ver weg leek en besloot iets te zeggen om haar aandacht erbij te houden.
“Je danst uitstekend, Loena.”
“Dank je,” zei Loena afwezig.
“Waar denk je aan?”
Dit leek Loena lichtjes uit haar droom te halen en haar blik werd alerter. “Ik was niet aan het denken,” reageerde ze.
Vreemdgenoeg had Severus niet het gevoel dat ze loog. Het leek enkel alsof ze was beginnen dromen van het moment dat hij de waltz had ingezet. Severus vermoedde dat ze dit onbewust had gedaan.
“Voel je iets in je loskomen?” vroeg Severus terwijl hij haar verderleidde. Hij keek haar observerend aan terwijl ze haar gevoelens leek af te zoeken.
“Ik denk het niet,” mijmerde ze en haar blik werd weer dromerig.
“Loena, blijf hier bij me,” zei Severus haar terwijl hij haar zachtjes in haar hand kneep. “Concentreer je op dit. Op ons. Wij, die hier dansen. Droom niet weg.”
Loena keek hem aan en knikte. Eindelijk snapte ze het – waarom hij had willen dansen. Hij had naar haar geluisterd! Zij had gezegd dat enkel praten niet leek te lukken – dat haar gevoelens er niet van terugkwamen – en nu – nu dansten ze. Hij hoopte hiermee haar gevoelens los te krijgen, nu snapte ze het.
Ze concentreerde zich met al haar macht op Severus en op het dansen. Ze keek hem zo diep in de ogen, dat hij zich opeens ongemakkellijk voelde. Hij herinnerde zich eraan dat ze naar hem luisterde, dat ze zich was aan het concentreren, maar dat maakte hem enkel meer zelfbewust.
“Scheelt er iets?” vroeg Loena opeens. “Je lijkt nerveus.”
Severus lachte nerveus ter bevestiging. “Dat mag je wel zeggen ja...”
“Hoe komt het?” vroeg Loena terwijl ze samen verderwaltzten.
Was het omdat ze beeldschoon was en zich nu in zijn armen bevond? Niet enkel daarom, wist Severus. “In tegenstelling tot jou heb ik niet zoveel ervaring met dansen.”
“Zoveel ervaring heb ik ook weer niet, enkel als kind,” probeerde Loena hem gerust te stellen.
“Zelfs die ervaring heb ik niet,” glimlachte Severus nerveus. “Ik heb ooit een aantal lessen gehad voor een Kerstbal, meer niet.”
“En het Kerstbal zelf?”
“In de leerlingenkamer van Zwadderich doorgebracht.”
“Oh.”
Loena keek Severus aan en realiseerde zich dat ze misschien wel eens de eerste persoon op aarde was die met hem danste... Mogelijk was zij ook de eerste persoon op aarde die hij ooit had gevraagd om mee te dansen. “Ik hoop...” begon Loena in een stille stem. “Dat je dit niet alleen voor mij doet maar er zelf ook wat plezier uit haalt?”
Loena glimlachte naar hem en Severus voelde een hartverwarmend gevoel door zijn lichaam verspreiden. “Natuurlijk,” glimlachte Severus. “Het is me een eer met zo een getalenteerde danseres te mogen waltzen.”
Loena leek een seconde iets te voelen, maar het gevoel was weg voordat ze het had kunnen omschrijven. “Ik voelde iets!” merkte Loena op. “Maar het is alweer weg!”
Severus’ hart kon wel uit zijn borst kloppen. Had het dan toch gewerkt?
“Wat voelde je?” vroeg hij geinteresseerd, maar Loena schudde al haar hoofd.
“Ik weet het echt niet... Het was zo snel weer weg.”
De muziek eindigde en Severus liet Loena terug los.
Loena vouwde haar handen en keek diep denkend naar de grond.
Severus wist niet wat hij kon doen, maar Loena onderbrak zijn gedachten opeens.
“Laten we nog eens dansen. En nog eens – en dan nog eens – als het moet. Misschien dat het gevoel dan terugkeert. Ik wil het nog niet opgeven.”
Loena keek Severus met goede moed aan en Severus knikte. “Dan zullen we dansen.”

Dobby en Winky hadden wel zeker anderhalf uur gewacht voor de pudding op te dienen, maar noch Severus, noch Loena, had hen geroepen. Nieuwsgierig als ze waren, waren ze tot voor de deur van hun meesters kamer Verschijnseld en openden ze muisstil de deur. Ze deden deze op een kier open en piepten binnen.
Ze waren op zijn minst verrast om hetgene wat ze aantroffen. Loena leunde tegen hem aan tijdens een rustige waltz en had haar ogen gesloten terwijl haar hoofd rustte op zijn borstkas. Severus liet zijn hoofd dan weer rusten op het hare en ook zijn ogen waren gesloten.
Dobby en Winky keken elkaar met grote ogen aan voordat ze weer door de kier piepten. Severus en Loena leken zich echter niet bewust te zijn van de tijd die verstreek. In de ogen van de twee huiselven had Severus er nooit kalmer en vrediger uitgezien dan op dat moment – toen hij waltzte met Loena. Het was voor hen allen duidelijk dat dit een Kerst was die ze niet snel zouden vergeten.


RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 18: Door de Tunnel heen

Ondanks het feit dat Severus en Loena bijna drie uren hadden gewaltzt, had slechts één persoon er meer gevoelens aan overgehouden – en dat was Severus geweest. Loena had geprobeerd te voelen, maar het was haar ondanks haar inspanningen niet gelukt. Severus daarentegen wist niet goed wat hij nog met zichzelf moest aanvangen. Al was hij altijd zo schuw geweest van dansen, nu zou hij haast iedere dag wel willen dansen met Loena, al was het maar om haar zo dicht bij hem te voelen. Hij ervaarde het alsof zijn hart uit zijn keel zou kloppen als hij haar niet even mocht aanraken. Hij bevond zich nu op een punt dat hij niet kon terugdraaien – hij was tot over zijn oren verliefd op haar en wilde haar meer dan wat dan ook bij zich hebben op ieder moment van de dag.
Voor Loena was het echter nog niet helemaal duidelijk hoe Severus zich voelde. Ergens wist ze wel dat hij van haar hield – hij deed zoveel voor haar. Op Kerstochtend had hij Dobby toegestaan naar Xenophilius te gaan en Xenophilius had een lading kerstcadeaus meegegeven voor Loena. Loena was dankbaar geweest voor dat geschenk en had Severus een knuffel gegeven, waarvoor Severus op zijn beurt ook erg dankbaar voor was geweest.
Maar in de weken na Kerstmis, had Severus niet meer gevraagd om in Loena’s gedachten te mogen. Zij had het ook niet voorgesteld, maar beiden waren ze het erover eens dat ze door dingen te doen misschien meer zouden loskrijgen dan door oude herinneringen te analyseren.
Loena hielp Severus nu bij het kammen van Abraxis en Abraxis genoot van de aandacht die hij kreeg van zowel zijn baasje als Severus. Abraxis had het niet zo op de winter gesteld – hij vond de koude niet erg aangenaam – en bleef dus het grootste deel van de dag in zijn stal. Severus vroeg ook aan Dobby en Winky of zij het dier nu en dan wilden bezoeken, zodat Abraxis zich niet al te eenzaam zou voelen, en vooral Dobby deed dit met plezier. Winky was iets minder enthousiast, maar volgens Loena was dat omdat Winky bang was van het grote gevleugelde paard.
Het was uiteindelijk ook Loena’s idee geweest om – midden in januari – wat meer tijd door te brengen in het water van de Obscura-grot. Severus had geprobeerd te ontkomen aan dat idee – hij had tegengesputterd dat het water veel te koud was in die tijd van het jaar, maar Loena had aangedrongen en Severus had gezwicht – mogelijk ook doordat hij het steeds moeilijker had met streng zijn tegen Loena. Hij kon haar niets weigeren.
Loena hield van het water en zwom graag rond. Zo graag zelfs – dat ze op de eerste dag dat Severus zou proberen – ze zich al uren in het water bevond.
“Severus! Het water is echt heerlijk hoor.”
“Heerlijk...” mijmerde Severus terwijl hij aarzelend naar het water keek. “Is heerlijk een gevoel? Want zoja, dan spreek je over iets wat je zelf niet eens kan bevatten...”
“Neen, Severus,” antwoordde Loena serieus. “Niet een gevoel. Een opmerking. Als heerlijk water van een temperatuur is die aangenaam voor het lichaam is, dan is dit heerlijk water. Het is echt niet zo koud als je zou denken.”
Severus aarzelde nog steeds en trok zijn mantel uit. Hij had Dobby en Winky voor zwemkleren laten zorgen en ze hadden voor hem een zwarte zwembroek en een strak zwart zwemshirt gevonden. Severus had niet gevraagd waar ze het vandaan hadden gehaald – hij wilde het overigens niet eens weten.
Onwennig stapte hij naar het water, maar hij kwam er al snel achter dat hij eigenlijk geen reden had om zich te schamen – Loena keek niet eens, maar dook geregeld onder water.
Eens hij het water voelde, snapte hij wat Loena had bedoeld. Het water was inderdaad... heerlijk. Hij stapte het water in en merkte dat het al snel dieper werd. Hij zwom een stukje verder toen hij opeens verschrok toen Loena vlak naast hem uit het water naar boven dook. In het paarse licht van de grot was het moeilijk om te zien wat zich onder het wateroppervlak afspeelde – al waren er op plekken ook Obscura-kristallen onder het water.
“Je liet me schrikken,” merkte Severus eerlijk op.
“Dat was niet de bedoeling,” zei Loena en het moment erna dook ze weer onder.
Severus zwom verder. Misschien zou hij de andere rand van de grot kunnen halen? Het was dan wel een stukje zwemmen, maar hij zou het met gemak moeten kunnen halen. Hij merkte dat Loena hem volgde en toen ze ditmaal terug boven water kwam, wist Severus wel beter dan zich te verschrikken.
“Volg je me?” vroeg hij haar speels, ook al bedoelde hij het serieus.
“Ja,” zei Loena. “Het is eens wat anders dan baantjes trekken of alleen maar duiken. Wil je anders een spel spelen?”
Severus keek haar verrast aan. Meende ze dat nou? Het leek niet meteen iets voor haar om met zo een voorstel te komen. “Wat voor spel dan?” vroeg Severus geïnteresseerd terwijl hij verderzwom.
Loena volgde hem. “Vroeger ging ik ook wel eens zwemmen. Ik kon al zwemmen van toen ik drie was, wist je dat?”
Severus schudde zijn hoofd en Loena vertelde verder. “Dat heb je vast nog nooit gezien in mijn herinneringen... Ik weet er ook niet meer veel van. Maar ik weet wel een spel dat ik altijd met moeder deed! We gingen in de zomer soms zwemmen in een meer in de buurt. Er was een kleine enclave die ons afscheidde van de rest van het meer. Mama verstopte zich onder water en ik moest haar altijd zoeken. Ik kon me nog niet verstoppen – je moet er wel de Bubbelbolbezwering voor kennen – ik was nog klein en mocht niet eens magie uitoefenen, dus heb het nooit van haar geleerd... Ken jij die bezwering?”
Severus was licht verrast dat Loena zo vlot kon doorbabbelen tijdens het zwemmen. Hij merkte nu al dat hij iets meer naar adem snakte dan normaal – en hij had amper wat gezegd.
“Ik ken de bezwering... Ken jij hem?”
Loena knikte. “Nu wel. Helemaal zelf geleerd – hier – in de Obscura-grot.”
Severus was lichtjes onder de indruk dat ze – zelfs nog toen ze hier gevangen was – de ambitie had om spreuken bij te leren. Hij vond het knap van haar.
“Ik wil wel eens spelen – puur om experimentele redenen,” voegde hij er snel aan toe. “Wie weet komen er nog emoties bij je los?”
“Dat dacht ik ook al, daarom dat ik het je vroeg,” knikte Loena. “Zal ik me verstoppen?”
Severus knikte en Loena verdween meteen onder water. Severus wist niet hoe lang hij moest wachten – ze hadden namelijk niet afgesproken hoeveel tellen Loena de tijd zou krijgen om zich te verstoppen.
Al zou Severus het niet luidop zeggen, hij had hier best plezier in. Toegegeven – tien jaar geleden zou hij liever zijn gestorven dan idiote spelletjes als dit te spelen... Maar nu hij de dood in de ogen had gekeken en tien jaar tijd had gehad om te bezinnen, moest hij toegeven dat het een charme had die niet geëvenaard kon worden door eender welke andere bezigheid. Voor een moment herbeleefde hij de onschuld van een kind. Dat was speciaal.
Na Loena een degelijke tijd te geven om zich te verstoppen, dook hij ook onder water en sprak hij een Bubbelbolbezwering uit. Het was moeilijk om erg ver te zien onder water en terwijl hij naar beneden zwom, merkte hij pas hoe diep het water was. Op bepaalde punten was de bodem wel negen meter diep.
Severus zocht voor wat wel een halfuur leek, toen iets hem bij zijn voeten nam. Hij verschrok zich een ongeluk en hij wilde zich losstampen tot hij zag dat het Loena was.
“Laat me los!” riep hij en Loena deed wat hij vroeg en zwom tot ze op zijn niveau was. “Waarom verraadde je je positie? Ik had je wel gevonden!” zei Severus, maar door het water was het voor Loena moeilijk te verstaan wat hij zei en ze maakte een “ik versta je niet”-gebaar. Ze wees naar boven en Severus knikte terwijl ze beiden naar het oppervlak zwommen. Eens boven water, verdween de luchtbel ook en konden ze weer met elkaar praten.
“Waarom verraadde je waar je was? Ik was nog aan het zoeken!”
“Ik had je al twee keer voorbij zien zwemmen, maar je lijkt niet zo goed onder water te zien als ik. Dus ik dacht: misschien dat hij me gemakkelijker vindt als ik me ergens anders verstop... En toen ging ik op zoek naar een andere verstopplaats en ik vond een tunnel!”
“Een tunnel?” vroeg Severus geïntrigeerd. “Waarheen?”
Loena haalde haar schouders op. “Geen flauw idee – ik ben de tunnel niet ingegaan, dan had je me helemaal niet meer gevonden!”
Severus was lichtjes beledigd – hij had haar heus wel gevonden... als hij meer tijd had gehad.
“Weet je nog waar de tunnel is?” vroeg Severus en Loena knikte.
“Volg me!”
Loena dook onder en sprak een Bubbelbolbezwering uit. Severus volgde haar voorbeeld en deed hetzelfde. Hij keek even vreemd toen hij zag hoe Loena haar toverstaf tussen haar boezem wegstak. Dat... had hij niet verwacht.
Hij hield zelf zijn toverstaf stevig vast terwijl hij zwom en na een drietal minuten had Loena de plek gevonden. Ze waren op een erg diep punt onder het water en de Obscura kristallen verlichtten een tunnel die nog dieper onder de grot lag. Het kon niet met zekerheid gezegd worden of deze tunnel ook ergens zou uitkomen – mogelijk liep de tunnel dood... Maar het idee dat er nog meer geheimen in Azkaban te ontdekken waren, sprak Severus wel aan en hij volgde Loena terwijl ze de tunnel in dook.
De tunnel was ruim genoeg voor een persoon om doorheen te zwemmen, maar het zou niet gemakkelijk zijn geweest om met twee naast elkaar te zwemmen. Severus volgde Loena door de tunnel, meter voor meter, minuut na minuut. Na vijf minuten viel het op dat de Obscura-kristallen in de tunnel niet meer zo frequent voorkwamen. Het werd er zelfs donker – zo donker dat zelfs Loena amper wat kon zien. Ze draaide zich nu naar Severus.
“Geen licht!” merkte ze op terwijl ze naar een licht brandend Obscura-kristal wees en Severus knikte als teken dat hij het had begrepen. Hij nam zijn toverstaf en riep: “Lumos!” Loena deed hetzelfde en hun toverstaffen gaven genoeg licht af om de tunnel voor enkele meters te verlichten.
Na een kwartier kwamen ze bij een stukje dat zo nauw was, dat Loena weeral stopte en zich naar Severus draaide. “Laat mij!” zei hij langzaam, maar vastberaden en Loena had het verstaan. Ze hield zich aan de kant. Severus passeerde haar nauw en zwom voor haar uit. Hij hield zich vast aan de zijkanten van de smalle tunnel en zwom slechts langzaam vooruit. Het smalle stuk was wel zeker zeven meter lang en Severus was blij dat hij aan het einde was. Na het smalle stuk werd het weer een pak breder en Severus draaide zich om om te wachten op Loena. Ze duwde zich uit het smallere stuk en nam Severus hand vast zodat hij haar verder eruit kon helpen. “Severus,” zei ze en Severus keek haar wachtend aan. Loena lette op dat ze langzaam sprak – anders zou Severus haar niet verstaan. “Het is hier warmer, vind je ook niet?”
Severus dacht eerst dat het aan hem had gelegen. Ook hij had de indruk gehad dat het warmer was geworden, maar hij dacht dat het kwam door de benauwdheid van het enge stukje... Maar als Loena het ook al dacht... Hij knikte en verlichtte met zijn toverstaf de tunnel voor hen.
“De tunnel wordt breder!” merkte hij op en hij hield Loena’s hand vast terwijl ze verderzwommen. Beiden werden ze nogal moe van het vele zwemmen. Ze zaten nu al meer dan een uur in het water en hadden nogal intensief gezwommen. Ze hielden hun brandende toverstaffen voor zich uit en bemerkten beiden dat de tunnel wel erg breed uitliep. Op een bepaald moment was er amper nog sprake van een tunnel – en Severus gebaarde naar boven. Hij hoopte dat ze ergens nog naar lucht zouden kunnen happen en ze zwommen langs de bovenzijde van de tunnel naar boven. Toen ze na een drietal minuten opeens boven water kwamen, hielden ze zich beiden stil om eerst op adem te komen.
“Dat was een lange tunnel!” merkte Loena op en Severus knikte, nog steeds te uitgeput om iets te zeggen. “Waar zijn we eigenlijk?”
Loena hief haar toverstaf zo hoog als ze kon boven het water en keek zoekend om haar heen.
“Daar!” wees Severus opeens. “Land!”
Het was waar – de bovenkant van de tunnel kwam boven het water uit en er was een vlak stukje land waarop Loena en Severus zouden kunnen rusten.
Ze zwommen erheen – maar in tegenstelling tot in de Obscura-grot, was er in deze grot geen stukje waar ze naar boven konden wandelen. Ze konden tot aan het eilandje zwemmen, maar moesten daar opklimmen toen ze er waren. Severus was eerst en hielp Loena naar boven en beiden lieten ze zich uitgeput op het eilandje vallen.
“Dat was nogal een eindje!” pufte Loena.
“Inderdaad!” zuchtte Severus diep mee en ze namen hun tijd om op adem te komen.
“Ik vraag me af waar we hier zijn... En hoe ver dit van Azkaban is?” vroeg Loena stil.
“Het is nog steeds Azkaban,” merkte Severus denkend op. “Als het niet Azkaban was, dan kon ik hier niet zijn.”
“Hoe weet je dat?” vroeg Loena.
Severus glimlachte terwijl hij terugdacht naar zijn pogingen om van Azkaban af te geraken, al die jaren terug. “Omdat het me nooit eerder is gelukt van Azkaban weg te geraken.”
Loena keek geinteresseerd naar Severus. “Ik wil weten wat je vroeger dan hebt geprobeerd om weg te geraken.”
“Vanalles...” zei Severus terwijl hij voor zich uit staarde en zijn blik verraadde dat zijn gedachten ver weg waren. “Dobby heeft geprobeerd met me te Verdwijnselen – weg van Azkaban – is nooit gelukt. Ik heb geprobeerd om met een bezem weg te vliegen, maar op een bepaald punt – als ik te ver van Azkaban weg was – leek ik te Verdwijnselen tot ik me terug op het binnenplein bevond.”
Loena keek hem glimlachend aan, maar Severus schudde zijn hoofd. “Erg frustrerend, geloof me!”
Loena nam zijn hand vast en trok hem mee recht terwijl ze opstond en zich strekte.
“Mijn knieën zijn vermoeid van het zwemmen.”
Severus strekte zich ook. “Ik voel het ook. We kunnen het beste goed uitrusten voor we terugkeren.”
Loena keek om zich heen. “Hoe groot is het hier eigenlijk? Ik kan geen muren zien.”
Severus nam zijn toverstaf hoog vast en keek om zich heen. “Lumos Maxima!” riep hij opeens en het licht van zijn toverstaf brandde wel tien keer zo sterk dan normaal. Maar nog steeds was het niet genoeg – al was het eilandje waarop ze stonden nu goed verlicht – de muren waren nog steeds niet in zicht.
“Laat mij eens proberen...” stelde Loena voor en ook zij nam haar toverstaf en riep “Lumos Maxima!”
Met een elegante zwaai van haar toverstaf wierp ze het licht van haar toverstaf weg en het licht vloog door de grot. Severus deed hetzelfde en het licht van zijn staf volgde het hare. Ze hielden beiden hun adem in terwijl ze keken hoe de lichten zich verder van hen verwijderden tot ze nog slechts stipjes waren en in een muur opgezogen werden.
De absolute duisternis die viel, was slechts van korte duur toen opeens Obscura-kristallen de muren van de grot verlichtten. Nu pas kregen ze een zicht op hoe groot de grot was en zowel Loena als Severus hadden niets verwacht van die grootte. Er pasten wel vijf zwerkbalvelden in de grot.
“Ongelooflijk!” mompelde Severus en Loena knikte terwijl ze beiden om zich heen keken.
Loena verstarde opeens en Severus merkte dat onmiddellijk.
“Wat is er?” vroeg hij snel, maar Loena draaide zich plots naar hem en sloeg haar hand voor zijn mond.
Dat was een wijze daad, want als ze dat niet had gedaan, had hij vast en zeker een kreet geslaakt bij hetgeen wat hij zag.
Severus en Loena keken ademloos toe hoe – minstens honderd meter verder – een reusachtig wezen ontwaakte op een ander, maar veel groter eiland. De vorm van het dier was te vaag voor Severus en Loena om te weten naar wat ze in principe keken, maar het beest lichtte op dezelfde manier op als de Obscura-kristallen – alsof het dier zelf gemaakt was uit de kristallen. Een luide en dreigende brul verraadde dat het beest wakker was geworden en toen het zich uitstrekte, bleek wel dat het dier acht meter hoog was.
Severus nam Loena’s hand vast en probeerde haar mee te leiden naar de rand van hun eiland, zodat ze nog een kans zouden hebben om in het water te ontsnappen. Maar ze hadden slechts een stap gezet, of het dier draaide zijn hoofd en – al bevond het beest zich honderd meter verder – zijn paarse ogen waren als dunne, dreigende spleetjes op Loena en Severus gefixeerd.
Op hetzelfde moment dat het dier zijn bek opende, trok Severus Loena met zich mee en ze konden amper ontkomen aan de verschroeiende hitte die gepaard ging met het vuur dat het beest uit zijn bek spuwde.
Severus wist niet veel, maar hij wist één ding: als ze daar niet snel zouden weggeraken, zouden ze toast zijn.








RE: Bevroren Hart - CartoonJessie - 28/08/2020

Hoofdstuk 19: De Obscura-Draak

Loena sprak zo gauw ze onder water was een Bubbelbolbezwering uit en keek naar boven. Het rode licht van het vuur dat het dier had verspreid, verlichtte alles en toen de duisternis terug viel, voelde Loena hoe Severus haar hand had vastgenomen en haar naar beneden meetrok. Loena zwom zo snel als ze kon mee. Ze gaf toe – ze was niet bang – maar ze wilde nog zeker niet sterven!
Severus en Loena konden zelfs onder water het dier horen brullen en voelden hoe het water warmer en warmer werd van de vlammen die uit zijn bek kwamen.
Severus trok Loena zo snel als hij kon met zich mee en trok zich aan de wand die naar de tunnel leidde verder en verder naar beneden, maar hij vroeg zich af hoe lang ze het zouden kunnen volhouden in water dat steeds warmer en warmer werd.
Toen het licht van de vlammen ophield, was Severus dankbaar. Het dier had vast de jacht opgegeven! Hij wilde zich net naar Loena draaien om te kijken hoe het met haar ging, toen hij voelde hoe hij door een sterke stroming in het water tegen de wand van de tunnel werd gesmakt. Hij hoorde Loena zijn naam roepen en voelde hoe haar hand uit de zijne werd getrokken.
Tegen de tijd dat hij was omgedraaid, was het dier alweer verdwenen – maar wat erger was – het beest had Loena.
Geen haar op zijn hoofd twijfelde en Severus draaide zich om. Hij omklemde zijn toverstaf en richtte die op zijn eigen voeten. Het was tijd voor een oud trucje boven te halen.
“LEVICORPUS!” riep hij en hij voelde hoe hij door de kracht van de spreuk ondersteboven werd gezwierd en vervolgens aan zijn enkels tegen een vliegensvlugge snelheid tot wel drie meter boven het water werd gehesen. Toen hij voelde dat hij het hoogste punt had bereikt, nam hij in een oogopslag de omgeving in zich op en sprak hij vervolgens de tegenbezwering uit. Hij dook weer het water in, maar ditmaal had hij een voordeel: hij had Loena gezien en wist waar hij heen moest! Het beest had haar – vreemd genoeg – alleen op het eiland achtergelaten en Severus zwom zo snel hij kon naar de oever.
Maar toch knaagde er iets vreselijks aan Severus: hij had het monster nergens gezien.
Eenmaal boven water, klom Severus aan land en rende hij naar Loena.
Loena keek suf op, maar ze trok opeens grote ogen. “Severus! Kijk uit! De draak!”
Severus had zich nog maar net omgedraaid toen hij zag hoe het dier zijn grote bek opende en een levensgevaarlijke straal van vlammen op hem afkwam. Severus dacht te voelen hoe zijn hart stopte en honderden gedachten jaagden door zijn hoofd – hij was niet snel genoeg geweest – hij had geen spreuk kunnen oproepen – hij had Loena niet kunnen beschermen... Maar in plaats van de verschroeiende hitte die hij verwachtte, voelde Severus een aangename warmte. De paarse vlammen waren niet verschroeiend – enkel verwarmend... Ze hadden hooguit als effect dat zijn kleren en haren in een kwestie van seconden droog waren – maar hij was vreemdgenoeg niet verbrand. En al zeker geen toast.
Het beest sloot zijn mond en keek Severus dreigend aan en nu zag Severus het ook. Het was een draak. Geen draak die Severus ooit al had gezien – niet in het echt en evenmin in boeken. Maar het dier was duidelijk een draak. Een draak die in het duister licht gaf – net als de Obscura-kristallen. En het was de grootste draak die Severus ooit had gezien.
De ogen van het dier keken Severus indringend aan, maar Severus durfde niet te bewegen of iets te doen. Ongerust flapten de reusachtige vleugels van de draak op en neer terwijl het dier bleef zweven in de lucht, totdat het beest zich met zijn enorme voorpoten liet zakken op het eiland en zich met zijn scherpe klauwen aan de steen vastklemde. Het viel op dat de schubben van het dier in feite niet anders leken dan de Obscura-kristallen. Bij iedere adem die het dier nam, leek de felheid van het licht toe te nemen. Severus durfde zich niet bewegen.
Loena keek toe hoe Severus als enige barriere tussen haar en de grote draak stond en voor een seconde voelde ze iets. Het gevoel verdween, maar van het moment dat ze weer naar Severus keek, kwam het gevoel terug – al was het maar voor een moment.
“Severus,” zei ze angstig en Severus herkende de toon. Ze was bang.
Hij voelde zich rood worden van onmacht. Iets in hem wilde zich omdraaien om Loena aan te kijken, om haar te verzekeren dat het goed kwam (al zag hij niet in hoe dat eigenlijk mogelijk zou zijn) – maar hij kon niet. De draak zou hem vast en zeker aanvallen. In de plaats daarvan sprak hij stil terug terwijl zijn ogen gefixeerd in die van de draak bleven staren. “Geen zorgen, Loena. Ik laat deze draak je niets doen. Wees maar niet bang.”
Loena schudde haar hoofd en voelde hoe het gevoel voor een kort moment verdween, maar daarna weer even erg als ervoren terugkeerde en ze fluisterde angstig terug: “Ik ben niet bang dat de draak mij iets aandoet, Severus. Ik ben bang dat de draak jou iets aandoet!”
Severus had geen tijd om ontroerd te zijn door die woorden, want de draak begon opeens te brommen terwijl hij zijn ogen sloot. Severus deed een stap naar achter en realiseerde zich iets naarmate hij luisterde: het beest was niet aan het brommen, maar aan het lachen. Severus sprong helemaal naar achter toen de draak zijn mond opende – niet om hem levend te verbranden – maar om te spreken.
“Al zou ik nog zo graag willen... Ik vrees dat ik jou niets kan aandoen...” De stem van de draak klonk enorm diep en iets aan zijn toon klonk wijs en kalm – de toon deed Severus zelfs lichtjes denken aan Perkamentus. De draak bracht zijn hoofd dichter naar Severus totdat de reusachtige kop zich een meter van Severus bevond en keek hem van kop tot teen aan. “Severus Sneep...”
Severus stond te trillen als een blaadje. Hoe was het mogelijk dat dit dier sprak? Hoe was het mogelijk dat dit dier zijn naam kende? Dat kon gewoon niet!
Loena’s angst verdween van het moment dat het dier deze woorden sprak en ze voelde terug hoe ze leeg van emoties werd. Ze stond recht, klopte haar zwemkleren af en liep tot ze naast Severus stond.
De draak inspecteerde nu Loena en het dier grijnsde zijn reusachtige en gevaarlijke tanden bloot.
“Omdat ik de heer en meester van Azkaban niets kan aandoen, betekent het niet dat ik jou van hetzelfde lot ontzie – Loena Leeflang.”
De stem van de draak was luid en vreselijk diep en Severus keek als verdoofd toe naar de sprekende draak, maar Loena was niet op dezelfde wijze onder de indruk en merkte kalm op: “U moet wel heel wijs en oud zijn als u onze namen kent zonder dat u ons ooit eerder heeft ontmoet.”
Weeral was er diep gebrom te horen terwijl de draak lachte. “Je gebrek aan angst of eender welke andere emotie maakt je grappig. Daar hou ik wel van. Maar humor heeft nog nooit een lege maag gestild...” De draak werd stiller en keek smakkend naar Loena.
Severus hief opeens zijn toverstaf hoger op en wist zijn stem terug te vinden. “Je blijft van haar af!” zei hij bevelend en de draak kneep wantrouwend zijn ogen dicht terwijl Severus met zijn arm Loena tot achter hem duwde.
De draak keek hem minachtend aan. “Het is niet omdat ik je erkend heb als heer en meester van Azkaban, dat ik je bevelen nu ook opvolg. Ik blijf mijn eigen baas.”
Loena negeerde het feit dat Severus haar beschermend achter hem wilde houden en deed enkele snelle stappen naar voren, dichter tot bij de draak en ze keek hem onderzoekend aan.
“U lijkt onze geschiedenis te weten, u praat heel keurig en uw schubben gloeien zoals Obscura-kristallen – maar nog nooit heb ik gelezen van een draak zoals u. Wat bent u precies?”
De draak kwam zo dicht tot bij Loena dat zijn neus bijna haar handen raakte. “Ik vraag me af hoe het kan dat je nieuwsgierigheid groter is dan je inzicht in deze gevaarlijke situatie. Wie weet eet ik je zodadelijk op!”
Loena leek niet onder de indruk en raakte zijn neus aan. “Ik denk dat je nieuwsgierigheid groter is dan je honger. Anders had je ons al veel eerder verslonden.”
De draak werd stil toen Loena hem aanraakte en keek haar lang aan.
Severus voelde zich ongemakkelijk worden. De draak zag er nu niet uit alsof hij Loena zou opeten, maar zolang de motivatie van de draak onduidelijk bleef, zou hij er niet gerust in zijn dat Loena zo dicht in de buurt van het dier stond.
Terwijl de hand van Loena over de reusachtige neus van het dier wreef, sloot de draak zijn ogen en ademde hij diep in.
“Zo...” zei het dier opeens toen het bewust zijn neus wegtrok van Loena’s hand. “Dat was interessant...”
“Wat? Wat was interessant?” vroeg Severus verward.
De draak keek nog steeds naar Loena. “Loena zelf,” zei hij eerlijk en hij bromde opeens diep en denkend. “Haar verleden, heden en toekomst.”
“Toekomst?!” herhaalde Severus en hij deed verward een paar stappen naar voren, tot hij terug bij Loena stond. Zei deze draak nou dat hij haar verleden, heden en toekomst had kunnen zien? Onmogelijk – volgens Severus. “Dat kan je niet!”
De uitdagende toon van Severus leek de draak te bevallen en hij grijnsde zijn lange tanden bloot.
“Oh jawel...” Weeral bromde de draak, maar ditmaal leek het een genietende brom te zijn. “Ik zag haar toekomst en langzaamaan zie ik nu ook de jouwe. Jij, Severus Sneep, Heer en Meester van Azkaban... gaat me vrijlaten.”
“Ben je gevangen?” onderbrak Loena Severus, die op het punt had gestaan iets terug te zeggen.
De draak knikte en draaide zich weer naar Loena.
“Ik vind jou wel leuk, Loena Leeflang. Je bent intelligent en neemt geen blad voor de mond. En je bent te mager om op te eten, dus ik denk dat ik jou spaar...” De draak knikte nog even door, maar herinnerde toen de vraag die Loena had gesteld en ging verder. “Inderdaad! Ik ben gevangen! Gevangen in dezelfde grot waar ik geboren ben! Nog nooit heb ik de buitenwereld met mijn eigen ogen mogen aanschouwen, maar door jullie aanwezigheid kan ik een blik op de wereld werpen. Dat vind ik wel fijn.”
De draak bromde tevreden en Severus’ argwaan werd iets minder en hij liet zijn staf zakken. De draak zag dit en liet zijn hoofd tot op de grond zakken.
“Jij weet wel hoe het voelt. Niet, Severus? Gevangen te zitten... Voor jou is het misschien nog een tikje erger dan voor mij. Jij hebt de wereld die je moet missen zelf ervaren. Dat moet wel meer pijn doen... Ik weet wel dat er een wereld is hierbuiten – maar ik kan me niet voorstellen hoe het aanvoelt die wereld te verkennen. Ik leer veel van jullie aanwezigheid hier, maar ik zou nog meer kunnen leren door vrij te zijn. Maar tot die tijd, kan ik niet missen wat ik niet ken.”
Severus schudde ongelovig zijn hoofd. Droomde hij? Ergens was het zo moeilijk te geloven – onder Azkaban zat een draak die – net als hem – gevangen was! Een draak wiens soort ongekend was – nooit had Severus erover gelezen of tekeningen gezien van een wezen zoals deze draak.
“Heb je een naam?” vroeg Severus kortaf en de draak schudde zijn hoofd.
“Ik ben nooit een naam gegeven. Mijn ouders heb ik nooit gekend... Ik ben uit een ei gekomen.”
“Hoe lang zit je hier al?” vroeg Severus.
De draak leek na te denken. “Ik heb de dagen niet echt geteld. Duizend jaar ongeveer? Kunnen er een paar honderd meer of minder zijn.”
Severus keek de draak met open mond aan. Niet te geloven! Hij had zich zitten afvragen of de draak mogelijk de afgelopen tien jaar hier ook al had gezeten, maar nu bleek dat de draak hier al honderd maal langer zat.
De draak geeuwde en Severus besefte zich dat hij gemakkelijk die mond zou kunnen binnenlopen tot aan zijn keelgat en terug – zo groot was het hoofd van de draak.
“Wat eet je?” vroeg Loena opeens.
“Niet veel,” zei de draak. “Niet dat ik het niet liever anders zou hebben! Ik eet wel eens graag wat.”
“Dat bedoel ik niet,” zei Loena. “Eet je planten? Vissen? Vlees?”
De draak leek even na te denken. “Ik heb al heel wat gegeten in mijn tijd hier. Planten – inderdaad... Mos dat aan de muren groeide – heerlijk om aan te likken... Vissen – vooral obscura-vissen, vreselijk lekker!”
“Obscura-vissen!” herhaalde Loena en ze glimlachte. “Ik wist wel dat ze hier voorkwamen.”
“Met de nadruk op kwamen. Er zijn er hier geen meer. De laatste heb ik driehonderd jaar geleden of zo opgegeten... Maar heerlijk dat die was! Echt overheerlijk!”
Loena leek in haar nopjes. Ze hoorde graag over fabeldieren waarvan het bestaan nog niet bewezen was – zoals de Obscura-vissen – maar nog beter dan over zo een dieren horen – was er met eentje praten. Loena vond het heel speciaal dat ze oog in oog stond met een draak die niet eens hoorde te bestaan.
Severus keek om zich heen. Dit leek hem niet een plek waar een draak veel te eten zou kunnen vinden. Het was Severus een mysterie hoe die draak hier had weten te overleven voor duizenden jaren – het was voor Severus ook niet te verklaren hoe het dier had geweten wie ze waren – en het feit dat het dier hun taal kon spreken – het was allemaal zo vreselijk onwaarschijnlijk! Droomde hij?
“Loena,” zei Severus opeens. “Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik denk dat we hallucineren. Dit is gewoon niet mogelijk... Denk even mee – we zijn door een enorm lange tunnel gezwommen en toen we eruit kwamen zagen we een draak, die kon babbelen, al onwaarschijnlijk lang hier woont en meer dan duizend jaar oud is! En dat terwijl hier absoluut niets is waarmee een draak zich kan voeden... Dit kan gewoon niet echt zijn! We moeten wel dromen!”
De draak schudde zijn hoofd en rolde met zijn grote, paarse ogen. “En jullie dromen beiden exact dezelfde droom? Jullie kunnen er niet in geloven dat ik kan leven van magie alleen – dat ik jullie taal kan spreken en meer?”
Loena twijfelde even, maar draaide zich toen naar de draak. “Ik geloof je!”
Severus liet verontwaardigd zijn mond openvallen. “Loena!” Hij nam haar bij haar arm. “Denk nou eens na! Hoe kan dit echt zijn?!”
Loena antwoordde direct: “Hij bestaat echt! Ik zie hem met mijn eigen ogen. Ik hoor hem met mijn eigen oren. Ik heb hem zonet gevoeld met mijn eigen handen. En hij praat toch met ons? Hoe kunnen we beiden exact dezelfde hallucinatie hebben? Dat is niet mogelijk.”
Severus leek zich op te jagen. “Nee, Loena! Dit is niet mogelijk! Deze draak zou niet mogen bestaan! Alle andere draken op onze aardbol zijn ruwe, wrede dieren die instinctief handelen! Hoe kan je verklaren dat er een wijzer type draak bestaat? Een type dat met ons babbelt en ons niet opeet – al heeft hij honger! Dat kan enkel in sprookjes!”
De draak leek niet onder de indruk van Severus’ argumenten en strekte zijn vleugels als teken van verveling. “Ik besta echt wel hoor. En ik weet meer van jou dan Loena doet. Ik weet ook meer van Loena dan dat jij doet – al zou dat haast niet mogelijk mogen zijn – je hebt al zoveel tijd in haar herinneringen doorgebracht.”
Severus leek geïrriteerd. Het kon toch niet mogelijk zijn dat een draak kon praten? Dit tartte alle logica!
De draak zag hoe Severus zich bleef irriteren aan de harde realiteit en zuchtte. “Kijk, Severus, als volgens jou een vredelievende draak niet zou mogen bestaan en ik instinctief zou moeten handelen, wil ik je heus wel opeten.”
Severus keek boos naar de draak, maar richtte toen zijn blik op de harde grond en begon opeens te ijsberen.
“Ik droom gewoon...” mompelde Severus in zichzelf.
Loena keek Severus even aan, maar draaide zich toen weer naar de draak.
“Hoeveel zijn er van jouw soort? Ik heb nog nooit gehoord van een pratende draak.”
De draak keek Loena met een trieste blik aan. “Het verontrust me dat je nog nooit een draak zoals mij hebt gezien... Ik hoopte dat er meer draken zoals mij zouden zijn op deze wereld. Maar als je nog niet eens mijn soort kent...”
“Er zijn nog wel draken op deze wereld,” probeerde ze het dier gerust te stellen. “Maar ook niet meer zoveel als vroeger – en ze zijn heel anders dan jou.”
De draak keek triest naar de grond. Hij had zonet Loena’s gedachten kunnen onderzoeken. Al haar kennis was nu ook de zijne geworden. En hij wist van de draken die zij nog kende. Die waren niet zijn soort – verre van – ze waren domme, arrogante draken zonder greintje intelligentie. Kon het dan zijn dat zijn soort was uitgestorven? Waren er ooit veel draken van zijn soort geweest? Hij had het nooit geweten – hij kende niets anders dan de grot waarin hij leefde.
“Niet triest zijn,” zei Loena bij het zien van de trieste blik van de draak. “Ik weet misschien iets waarvan je je beter zal voelen... Wat te eten, niet?”
Loena keek naar Severus, maar deze leek te diep in gedachten, dus betrok ze hem niet.
“Dobby! Winky!”
Het duurde even, maar opeens verschenen de twee huiselven en ze keken met grote ogen om zich heen. Toen ze de draak zagen, verstarden ze van angst.
“Dat is heel lief van je, Loena,” zei de draak met zijn diepe stem terwijl hij langzaamaan rechtkwam en boven de twee huiselven uittorende. “Jagen achter een levende prooi is altijd het leukste!”
Severus hoorde dit en haalde snel zijn toverstaf boven.
De draak begon echter diep te lachen toen hij deze reactie zag.
“Het was maar een grapje,” lachte de draak en hij liet zijn hoofd zakken tot bij de twee huiselven. “Hallo!”
Dobby en Winky waren te verstard van angst om iets te zeggen. Ze hadden geen flauw idee waar ze waren of wat ze er deden – net als Severus waren ze er zeker van dat ze droomden.
“Dobby, Winky, kunnen jullie wat eten halen? Veel eten, het is een grote draak. Maakt niet uit wat... Alles is goed!”
Dobby en Winky knikten alleen maar en verdwenen het moment erna weer.
Severus leek langzaamaan tot de conclusie te komen dat het geen droom was – er was echt een eeuwenoude draak die onder Azkaban woonde. Het leek onmogelijk – maar het was toch echt.
“Waarom ben je hier?” vroeg Severus aan de draak. “Als jij hier vast zit, hoe ben je hier dan ooit gekomen? Als jij hier nooit bent uitgeraakt, kunnen je ouders... Of je moeder... hier toch ook nooit zijn binnengeraakt? Hoe kan dat?”
De draak draaide zich naar Severus en glimlachte. “Besef je nu eindelijk dat je niet droomt? Dat is mooi.” De draak dacht diep na voordat hij antwoordde. “Ik herinner me de man die me heeft grootgebracht. Zijn naam was Quinten. Hij is de enige persoon die ik ooit heb gekend – tot vandaag. Tien jaar voordat ik geboren werd, kreeg hij mijn ei in handen van een handelaar die maar al te graag van me af wilde zijn. Een nogal guur type... Maar drakeneieren komen niet zo snel uit – helaas wist Quinten dat niet. De handelaar had hem gewaarschuwd dat ik gevaarlijk kon zijn en daarom keerde Quinten terug naar dit eiland. In die tijd waren hier enkele kleine woningen op te vinden – tovenaarswoningen. Vier gezinnen – maar geen kinderen. Quinten was de jongste. Hij vond de weg naar deze grot en verstopte mijn ei. Iedere dag – voor tien jaar aan een stuk – kwam hij me bezoeken. Toen ik eindelijk uit mijn ei kwam, was hij erbij – en van het moment dat ik in zijn ogen keek, werd ik vervuld van zijn kennis. Ik sprak zijn taal onmiddellijk en ik wist van de angst die hij had dat hij dacht dat ik een gevaarlijk monster zou worden. Maar toen ik met hem sprak, vertrouwde hij me meteen en hij werd mijn beste vriend. Er was echter een groot nadeel: zijn familie wist niets van mij en hij was bang dat ze erachter zouden komen. Ik zou dus in de grot blijven tot het juiste moment.”
De draak zuchtte en keek triest naar de grond.
“Maar je bent er nooit meer uitgeraakt?” merkte Loena op.
Zuchtend knikte de draak. “Inderdaad... Quinten kreeg nadien problemen. Nou – hij was er niet de oorzaak van... Maar om het eiland heen kwamen geregeld schepen – vikingen of andere Dreuzels – zowel van Engeland als van Frankrijk – en ze kwamen te dicht in de buurt van de andere tovenaars op het eiland. Met spreuken en andere duistere magie lieten ze de Dreuzelschepen op de klippen lopen! En soms ging het nog verder dan dat... Ze lieten soms Dreuzels op het eiland komen – enkel om hen nadien te martelen en alsnog voor dood achter te laten op hun zinkende schip. Het was allemaal heel duister en Quinten vluchtte vaak naar hier als het te erg werd. Hij zei dat hij me zo niet kon vrijlaten – dat zijn buren niet te vertrouwen waren en dat was ook zo! Ze waren duistere tovenaars... Ik was toen nog zo jong... Ik zou niet naar buiten durven met hen in de buurt. Quintens ouders durfden niets te zeggen tegen die duistere tovenaars en hielden zich schuil in hun woning als ze bezig waren met hun vreselijke praktijken – zij wisten niet dat Quinten naar de grot kwam verdwijnseld, maar dachten dat hij zich altijd koest hield op zijn kamer – net zoals zij zich dan koest hielden in hun huis. Maar het onrecht duurde niet lang meer. Een wijs en machtig tovenaar kwam naar het eiland – Merlijn was zijn naam – en hij bestrafte de andere tovenaars. Hij had gehoord van de vreselijke daden – maar dit verontrustte de duistere tovenaars. Ze dachten dat Quintens ouders erachter zaten, maar in feite hadden zij niemand ooit iets gezegd. Quinten en zijn ouders werden door Merlijn de kans gegeven om het eiland te verlaten en dat deden ze ook uiteindelijk – maar de andere tovenaars mochten dit niet. Azkaban werd hun plek van ballingschap. Merlijn sprak er krachtige magie over uit, magie die hen belette te verdwijnselen. Magie die hen gevangen zou houden op deze plek.”
Severus knikte. “En in de 11e eeuw was Azkaban de eerste plek die in overweging kwam om de officiele tovenaarsgevangenis te bouwen. Mogelijk ook door de krachtige spreuken die er al heersten?”
De draak knikte. “Dat is mogelijk.” De draak keek stil voor zich uit, maar Loena schrikte hem weer op.
“En Quinten dan? Waarom heeft hij je niet vrijgelaten?”
De draak schudde zijn hoofd. “Quinten is me nog eenmaal komen bezoeken... Merlijn had al de spreuk uitgesproken en kon dus niet meer naar de grot verschijnselen. Hij maakte de tunnel waardoor jullie zijn gezwommen en kwam me uitleggen wat er was gebeurd. Hij beloofde me dat hij me zou vrijlaten, dat hij zou terugkomen en de grot zou uitbreken.”
Weeral zweeg de draak en Severus voelde opeens medelijden voor het dier. “Hij is nooit meer teruggekomen?”
De draak schudde zijn hoofd en kneep zijn ogen dicht. “Ik had het moeten weten...Waarom hij nooit meer is gekomen. Ik had zijn toekomst gezien! Ik had gezien hoe hij stierf... In het eerste jaar dat ik hem kende, had ik al dat inzicht gehad. Hij zou sterven aan de hand van een duistere tovenaar – in een bos – ver van het eiland weg. En ik had hem erover gewaarschuwd! Maar hij zei dat hij nooit in bossen kwam – dat hij leefde op het eiland en zelden het eiland verliet – en al zeker niet om bossen in te trekken... En toch... Ik denk dat dat hem is overkomen... Hij is na zijn vertrek in een bos belandt en...” Hij kon niet meer verder vertellen.
Loena liep naar de draak en aaide hem troostend over zijn neus.
Severus dacht even na. “Als Quinten je al die jaren verzorgde... Heeft hij je nooit een naam gegeven? Hoe noemde hij je?”
“Draak,” zei de draak. “Hij noemde me gewoon draak.”
“Draak,” herhaalde Loena mijmerend. “Het is toch een passende naam? Draak.”
“Wist Quinten wat voor soort je was?” vroeg Severus geinteresseerd, maar de draak schudde zijn hoofd. “Niet echt. Maar toen ik ontwaakte, viel hem wel op dat ik leek op de Obscura-kristallen. Dus hij benoemde me als een Obscura-draak.”
“Die naam past ook bij je,” knikte Loena. “Ik vind het een goede soortnaam.”
Opeens verschrok Severus toen Dobby en Winky vlak naast hem verschenen – met een heuse kar vol met eten. Ze gingen beiden door hun knieen voor Loena en Severus.
“Dobby en Winky hebben deze kar vol met eten geladen voor de grote, pratende draak,” begon Dobby.
“En hopen dat de draak ons leven spaart,” vulde Winky aan.
De draak lachte luid bij het zien van al dat eten en het horen van Winky’s opmerking.
“Dat zal ik zeker doen! Zeker nu ik zie aan hoeveel eten jullie weten te geraken op amper tien minuten tijd!”
De draak hield zich niet in en at van de grote pompoenen, paprika’s, kroppen sla en andere verse groenten die Winky en Dobby hadden gebracht. In amper drie minuten was de hele kar leeg en de draak liet een luide boer die echoede door heel de grot.
“Dat was lekker,” zei de draak tevreden. “Mijn buik heeft in geen duizend jaar zo vol gezeten! Bedankt – Dobby en Winky. En Loena natuurlijk. En ook Severus. Ik weet slechts één manier om jullie passend te bedanken.”
De draak zweeg en Loena en Severus wachtten tot de draak verder zou gaan – maar dat deed hij niet.
“Wat dan?” vroeg Severus geïnteresseerd.
De draak aarzelde voor een moment, maar bracht toen zijn hoofd dicht bij Severus.
“Ik weet dat jij me zal vrijlaten, Severus. Ook daarvoor ben ik je wat verschuldigd... Sterker nog – ik moet je helpen, want anders zou je mij ook nooit vrijlaten. Ik kan je slechts één ding bieden... Een ding waarvoor ik de macht en magie bevat.”
Severus keek de draak lang aan, niet-wetend wat de draak wilde aanbieden en er zat nog steeds een beetje argwaan in zijn blik. Severus wist niet hoe hij de draak kon bevrijden, laat staan dat hij geloofde dat hij dit ook daadwerkelijk zou doen. Al geloofde Severus wel dat de draak de waarheid had verteld over zijn verleden – hij vertrouwde het dier nog steeds niet.
“Ik schenk jou het grootste gift wat ik te geven heb, Severus. Een wens. Maar er is een voorwaarde: je mag niet wensen voor iets wat je ook daadwerkelijk ziet. Geen pot vol goud. Geen overheerlijke Obscura-vissen. Geen prachtig paleis.”
Loena dacht diep na. “Maar voor wat kan hij dan wel wensen?”
De draak zweeg en keek naar Severus.
Severus leek het te beseffen.
“Mijn vrijheid...”