In het heldere zonlicht - Afdrukversie +- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl) +-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4) +--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12) +---- Forum: Korte Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=19) +---- Topic: In het heldere zonlicht (/showthread.php?tid=117) |
RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 In mijn vaders armen
Er staat een meisje op de straat. Lange vlechten heeft ze, die met roze strikjes zijn afgebonden. Bij elke sprong die ze maakt, kruipt haar rokje omhoog, zodat haar witte legging zichtbaar wordt. Hoewel ze alleen is, heeft ze duidelijk plezier in haar hinkelspel. Hink, stap, sprong. Oeps, op de lijn, nog een keertje opnieuw. Hink, sprong, hink. Nee, de stap vergeten. Overnieuw. Het meisje trekt bij elke tegel een ingespannen gezicht. Het krijtje waar ze de tien tegels mee heeft omrand, ligt in een grote bloempot, iets waar de eigenaars niet blij mee zullen zijn. Maar dat maakt het meisje niet uit. Zij besteedt al haar aandacht aan het voltooien van haar taak, dat veel weg heeft van een Sisyfus arbeid, gezien zij het evenwicht nog niet bezit de tien tegels lijnloos over te steken. Het feit dat ze behoorlijk koppig en streng voor zichzelf is, helpt ook niet. Dit keer gaat het lukken. Tong uit de mond, een hink, een stap, een… Nee, dat was de lijn weer. Het meisje begint kwaad op zichzelf te worden. Waarom kan ze die hinkelbaan maar niet oversteken. Is ze dan echt zo dom als haar broers zeggen? Onzin, dat zal ze hen laten zien. Ze moet het nog een keer proberen. En nog eens, net zo lang totdat het haar lukt. “Semele?” De vlechten van het meisje dansen op haar rug als ze haar hoofd omdraait. “Papa!” Meteen is ze het hinkelspel, dat zo belangrijk leek, vergeten. Met een grote glimlach op haar gezicht rent ze op de man af. Deze zet zijn aktetas op de grond, verbergt zijn vermoeide gezicht en tilt haar op om haar te plaatsen waar ze het liefst is. In de lucht. Zwevend in haar vaders armen. Gemaakt: 22 mei 2009 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Wonderen
Non-HP In een dorp in Guizhou leefde eens een tweeling, Weinjao en Minja genaamd. Zij waren gezonde en knappe meiden, door vreemdelingen niet van elkaar te onderscheiden. Toch kenden zij grootse verschillen te vergelijken met dag en nacht, vuur en water, licht en donker, feniksen en tsja-tsja-ta-toe-toe’s. Maar hun grootste verschil was een verschil dat in hun hart zat. In hun derde levensjaar openbaarde dit verschil zich voor het eerst. Weinjao en Minja zaten samen in de woonkamer te spelen. Het gordijn was half dicht. Of half open, zoals een glas half leeg of half vol is. Toen de zon zo hoog stond dat haar zonnestralen het raampje bereikten en naar binnen vielen, vloog Minja op alsof ze haar billen aan de stenen vloer brandde. Haar lichtgetuite mondje stond geschrokken en haar wonderbaarlijke groene ogen schoten heen en weer. Hun moeder, gealarmeerd door Minja’s schreeuw, kwam al gauw aangesneld en vroeg Minja wat haar zo had laten schrikken. Minja sloeg haar ogen neer en zei: “Het zijn de trollen!” Daarop vroeg hun moeder aan haar zusje of zij iets had gezien, maar die schudde verbijsterd haar hoofdje. De waarheid was, dat Weinjao niet in wonderen geloofde, daardoor kon zij de wezens met hun lange neuzen en korte staarten niet zien. Daar Minja in haar hart aanvoelde dat een zon die door ramen schijnt wonderbaarlijk is, ging de verschijning gepaard met die van wezens. Op een dag donderde de hemel vreselijk. Zo erg dat Weinjao haar handen tegen haar oren klapte en haar deken over haar hoofd gooide. De meiden waren inmiddels intelligente jongedames geworden, die spoedig dienden te trouwen. Hun wangen brachten mening jongeman in beroering en hun slanke postuur was een verademing naast alle zwaarlijvige boerendochters. Uiteindelijk, na lang naar de rode vogel met zijn prachtige veren gestaard te hebben, kon Minja zich niet meer inhouden. Zij verzocht haar zus haar mond te houden en stapte op haar teentjes naar de Feniks. De Feniks keek haar met zijn grote, goudkleurige ogen aan en zei: “Dag Minja, heb je zin om met me mee te vliegen?” Minja knikte verrukt, haar wangen kregen van opwinding een rode blos. “Minja wat doe je?” Weinjao haalde haar handen van haar oren en verschoof de deken zo dat ze net een streepje van de kamer kon zien. Wat ze zag liet haar erger schrikken dan de donder. “Minja!” Weinjao snelde naar het openstaande raam waar haar zuster met haar armen gespreid op stond. Maar voor ze haar had kunnen bereiken, glimlachte Minja al en klapperde met haar armen als wilde zij vliegen in de lucht, iets wat onmogelijk was voor mensen. “Mag Weinjao zo meteen ook?” vroeg ze aan de Feniks die zijn kop naar haar boog. De vuurvogel met rode vederdos gaf geen antwoord. Minja zag een traan in de grote, goudkleurige ogen verschijnen, terwijl hij met zijn vleugels klapperde en weer voor zich uit keek. “Minja,” schreeuwde Weinjao opnieuw, toen ze haar zusters voeten van de vensterbank zag oplichten. Zonder te aarzelen, holde ze de kamer uit, de trappen af, het huis uit. Haar ogen zochten de donkere nacht door en de angst greep haar bij de keel. Ondertussen voelde Minja een draaikolk in haar maag die haar dwong haar blik van de schitterende vogel af te wendden om naar beneden te kijken. Maar beneden was veel dichterbij dan ze had verwacht. “Sorry, Minja,” klonk het gezang van de vogel. Minja keek naar haar vingers, die de veren van de Feniks hadden omklemd. Deze waren echter niet meer zo betoverend rood als eerst. Ze waren verkleurd naar een vieze donkerbruine kleur en werden naarmate de grond dichterbij kwam steeds donkerder. Voordat zij het door had, lag ze op de grond naar een dansende vlam te kijken die zich bevond op de plaats waar de rode vogel had moeten zijn. “Minja!” Voor de derde keer schreeuwde Weinjao haar zusters naam, hopend dat er ergens in de duisternis een lichtpunt was zodat zij haar kon zien. Juist op dat moment klonk een oorverdovend gedonder, gevolgd door een lichtflits waarop zij automatisch haar oogleden dichtkneep. Maar net voordat zij zichzelf in duisternis bracht, zag zij het slanke postuur van haar zuster. Hollend bereikte ze haar zus, sloeg haar armen opgelucht om haar heen en zei haar dat ze haar nooit meer zo mocht laten schrikken. Maar Minja keek verbijsterd langs haar heen, kijkend naar een klein bruin kopje dat uit de as van het vuur verscheen. Deze keek haar met zijn goudkleurige ogen aan, knikte vol vermaak naar haar en liet zijn kleine vleugels flapperen om op te stijgen. Voordat hij uit het zich verdween zong hij naar haar tweelingzus: “Bliksem en donder is een natuurwonder. Sluit wonderen op in je hart, zoals je zus dit heeft gedaan.” Gemaakt: 7 juli 2009 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Onerkend
Men wordt opgejaagd door wat men najaagt - Auteur onbekend
Er liep een meisje door de gangen. Klein was zij, nog maar net uit de luiers, hooguit acht. Haar magische frustratie uitte zich in haar ogen, maar nooit in haar beeldschone uiterlijk. Leerlingen gingen als vanzelf opzij, bij het horen van het ritmische geluid dat haar hakjes op de grond maakten. Sommigen staarden haar na, wezen naar haar natte haren. Alsof het een doodzonde was. De franse lelie die ter hoogte van haar hart als beschermengel op haar blousje was vastgespeld, accentueerde haar ranke lichaampje. Het gaf de toeschouwer een plaats om naar te gapen, in plaats van te verdrinken bij haar verrukkelijke aanwezigheid. Snel was haar tred, snel maar zeker. Zij had een doel. Als ze iets langer deed over het knipperen met haar oogleden, zag zij daar wat zij had gemist. Het was haar opgespeld, net als de franse lelie. Zij was klemgezet. Hoe net nog het meedogenloze water haar ervan had weerhouden te ademen, kon zij nu niet ademen door de snelle slagen van haar hart. Zij was verliefd. Rennend, sneller en sneller rennend. Weg wilde ze. Weg van dit griezelige kasteel met die barbaarse Engelsen. Vroeger had zij altijd gedacht dat er engelen woonden in Engeland, maar ze had snel genoeg ondervonden dat Engeland angstaanjagend eng was. Barbaren waren het. Lang niet zo verfijnd als zij had gedacht, had verwacht. Behalve hij. “Émilie,” zo zong haar zachte stem die velen vergeleken met de stem van een glamorgana. Ze rende op het bekende, Franse, gezicht af, verstopte haar gezichtje achter de cape van het meisje en liet de duisternis als vriend tot haar komen. Ze huilde. De schok was nu pas tot haar doorgedrongen. “Wat doe jij hier?” verschrikt zette Émilie enkele stappen om vervolgens haar cape af te doen. “Doe niet alsof.” Ze trok een pruillipje, ze haatte het als nepvolwassenen deden alsof ze meer wisten dan zij. Of als ze haar als kind behandelden. Zij was al acht jaartjes, haar magische capaciteiten begonnen zich langzaam aan haar te vertonen. Nog even en ze zou ook haar eigen stokje hebben. “Je weet het allemaal?” Verbijsterd staarde Émilie in haar ogen. Zij had altijd al gehouden van die ogen. Blauw waren ze, blauw als de oceaan, helder als de lucht, zuiver als de franse lelie zelve. “Ik herinner me alles,” loog ze. “Alles,” Émilie moest die informatie even laten bezinken, alvorens ze zich weer tot het meisje richtte, “weet zij dat?” “Nee. En je mag het haar ook niet vertellen! Ze vindt me al een bangerik, lacht me altijd uit omdat mama een kaars aan moet laten.” “Waarom kwam je naar mij toe?” Ze zuchtte even, om de waarheid te laten bezinken voor deze tot woorden te verfrommelen. Haar haren dansten om haar gezicht bij elke kleine beweging die ze maakte. Nepvolwassenen konden altijd zo gemaakt geïnteresseerd zijn. Maar ze wilde het vertellen, ze wilde het kwijt. “Harry Potter.” Haar wangen gloeiden en haar ogen keken naar haar schoenen. De stilte kwam al als een even aardige vriend als de duisternis. Zij verschool zich in die stilte, vond haar plekje in de afwezigheid van woorden. “O,” zei Émilie, “o. Ik snap het.” Nog meer stilte zorgde enkel maar dat zij zich er nog meer in kon nestelen. Haar voeten stonden bijna stil, maar konden het niet laten hier en daar een stapje te zetten. Ze hield van dat holle geluid als haar hakjes op de stenen neerkwamen. “Ik moet het kwijt! Dat gevoel. Het kwelt me! Nog erger dan… dan zij.” Daar was de waarheid uit de stilte gekropen. Zonder dat zij er iets voor hoefde te doen, vertelde ze wat er onder haar franse lelie schuilde, diep in haar hart. Émilie was een zevendejaars leerlinge, de beste bij Spreuken en Bezweringen. Als iemand haar kon redden, was zij het wel. Émilie schudde haar hoofd. De hoop om ooit weer met haar hoofd rechtop te lopen, vervloog. “Waarom niet!” “Och, Gabrielle…” Nepvolwassenen wisten haar naam altijd zo te verfrommelen dat het lelijk werd. Maar zij wist hoe laat het was, zij was gekomen waar zij wilde komen, en had de strijd verloren. Haar eigen opdracht, haar eigen hindernis. En ze had het verloren. Van Émilie nota bene. Weeral voelde zij zich het ondergeschoven zusje van. Fleur had tenminste nog verloren van Harry Potter. Harry Potter. Zij rende weg. Weg van Émilie die had geweigerd een Amnesiaspreuk te gebruiken. Weg van dat enge kasteel, waar zij nooit meer terug wilde komen. Zo liep er een vrouw door de gangen. Zonder doel. Maar hopeloos verwikkeld in een liefde die nooit beantwoord zou worden. Een liefde die nooit erkend zou worden, zoals zij nooit erkend werd, altijd in de schaduw van haar grote zus. En terwijl zij liep, genoot zij van het holle geluid dat haar hakjes maakten. Gemaakt: 14 december 2009 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Nuchter
Non-HP“Acht uur geleden, acht minuten voor acht,” zo zei Nina met een stem waarvan ik wist dat ik nu niet met mijn Hollandse nuchterheid moest vragen of het niet negen voor acht was. “Liep ik door het stadspark.” Als ik haar niet beter kende zou ik zeggen dat ze me zou vertellen daar iemand dood aangetroffen te hebben. Ik onderdrukte een gaap. Twee dagen achter elkaar tot vier uur doorleren was geen succes. “Ik wilde even lekker uitrusten. Niets doen. Zo net voor de tentamens. Mijn hoofd leeg maken om het straks te vullen. Weet je. Dus ik loop zo door het natuurlijke hart van de stad. Tussen de bomen die er geplant zijn om mooi te zijn.” Ze had het gezicht van een kind dat opbiechtte een koekje van de buurvrouw gestolen te hebben, maar toch nog even opmerkte hoe onzuinig dat mens met energie omging. Zo vol zuivere schuld. Wetend dat ze nu nooit meer naar haar buurvrouw durfde te gaan, met haar wangen vol schaamrood. Zichzelf verwijtend dat ze maar één seconde genoten had van het snoepje. “Ik had mijn camera meegenomen. Van tentamens word ik ongelukkig, depressief zelfs. Daarom wilde ik kijken of ik nog steeds zo veel houd van die oude passie. Het leek mijn geluksdag. Ondanks de schemer, die al begon te vallen, schoot ik prachtige vogels. Boterbloemen die beschermend tussen het onkruid groeiden, ingekerfde hartjes. Dat soort dingen.” Haar gespleten ogen keken inmiddels naar de grond, en ze begon met haar lange haren te spelen. Ik had altijd al een zwak voor haar inktzwarte haren gehad. “Toen zag ik hem.” Ah. Toch iemand dood aangetroffen. “Hij lag op het bankje. Met zijn handen over zijn borst. Vredig. Slapend alsof hij de mannelijke versie van de schone slaapster was. Ik sloop dichterbij. Ik weet niet waarom. Het was gewoon… Te mooi. Het perfecte plaatje. Hij herinnerde me eraan waarom ik zo van fotografie hield.” Het kind dat zichzelf indekte door te zeggen dat het snoepje er te zoet uitzag om te weerstaan. “Dus, ik maakte een foto van hem.” Ze liet haar haren vallen en keek naar de grachten. “Ik stal zijn ziel,” fluisterde ze zo zacht dat ik me afvroeg of ik haar goed had verstaan. Ze keek me aan, wachtend op de afkeuring, met een gezicht alsof ze wilde dat ze achter een paal kon duiken. “Wow,” begon ik terwijl ik mijn hand voor mijn mond sloeg. “Ik wou dat ik daar sliep!” Gemaakt: 27 maart 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Verbanning
Non-HP Ik heb één houten been. Geen irissen, of wenkbrauwen. Toch ben ik gewapend. Met een wens. Ik wil terug. Terug naar het Nirvana van de hedendaagse schone schijn. Terug naar de vrouwelijke wezens die zich zo vreemd gedragen, zeker als er ‘Sale’ op het kaartje staat. Ik ben verliefd. De liefde van een etalagepop. Hoeveel is dat waard? Ik heb één houten been. Het verhaal van mijn andere is betreurenswaardig, en de reden voor deze verbanning uit het Bloeiend Middelpunt. Ooit was ik onderdeel van dat middelpunt. Hetgeen waar vrouwen voor werken, voor emanciperen. Ik voelde me niet bekeken, zoals sommigen dat gevoel wel hadden. Niet bekritiseerd, of in de gaten gehouden. Ik hield ervan te stralen, mijn kijk te geven op wat ik moest verkopen. Ik was gelukkig. Tot die dag. Die dag dat ik voor het eerst de eer had Chanel schoenen te dragen. Er kwam zo’n vrouw aan die er uitzag als een Shop-a-holic. Creditcard in haar hand, mandje in de andere, zo liep ze door de gangen van het winkelcentrum op hakken die net zo hoog waren als haar voeten. Ze liet haar blik steeds maar heel even over de voeten van de rest glijden. Ik had nog nooit zo hard gewenst mijn hoofd te kunnen bewegen, zodat ik haar kon volgen toen ze buiten mijn gezichtsveld wandelde. Er liep nog een meisje langs met een vriendin. Met van die grote bewonderende ogen waar dromerige schitteringen in woonden op beide gezichten. Ze bukte bij mij. Ging op haar knieën, streek over de hakken. Ik keek op haar neer. Haar gezicht sloeg om toen ik plotseling de Shop-a-holic weer zag. De vrouw duwde het meisje opzij en greep beschermend de schoenen. “Schoenenmoordenaar,” riep de inmiddels rood aangelopen mevrouw en ze trok de schoen naar zich toe. Juist op dat moment verloor ze haar evenwicht. De medewerkers hadden niet eens de moeite genomen om mijn been weer op zijn plaats te draaien. Het was alsof ze het mij verweten dat er ruzie was ontstaan. Ik werd verbannen. Er land een vlieg op mijn hand. Ik benijd het beestje. Vliegen kennen geen thuis. Mijn grootste angst is dat ik nooit meer terug keer. Gemaakt: 28 mei 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Onomkeerbaar
Geen mens die me bindt - Elisabeth
Ik had mijn haar rood geverfd. Helderrood, als het lichteffect van een mislukte Expelliarmusspreuk. Dat paste beter bij mijn huid dan donkerrood en bovendien haat ik de deprimerende kleuren van de herfst. Ik ben een lentekind. Net als de bladeren van de bomen bloei ik dan helemaal op. Alles lijkt zoveel beter in de lente. Alsof ik het door een Narcissusspiegel zie, waarin details vervagen, zodat alleen de mooie lijnen overblijven. Mijn voeten lieten een spoor in de donkerrode herfstbladeren achter. Het zou minder dan een dag te volgen zijn, alvorens nieuwe tranen van de boom neer waren gedaald. Want vallende bladeren waren niet meer dan deprimerende tranen van de treurende bomen. Bij het Grote Meer stond ik even stil. Ik kneep mijn ogen dicht, probeerde te horen wat ik wist dat er zich nog meer buiten bevond. En inderdaad, daar hoorde ik het. Ik had gezworen hem te ontwapenen. Maar terwijl de voetstappen dichterbij kwamen, wist ik dat mijn spreuk toch zou mislukken. Ik was nooit goed geweest in de Expelliarmusspreuk. “Narcissus,” zo begroette ik de jongeman die mij achtervolgd had. Ik liet mijn hand door mijn helderrode haren vallen, opdat ik daar steun vond. “Doe nou niet zo koppig.” Hij keek met afschuw naar mijn haren, alsof ik mijn haar in bloed had gedoopt. Maar bloed was niet helderrood. Bloed zat tussen helder en donker in, de gulden middenweg. Als een compromis tussen twee kleuren. “Iva…” “Mijn naam is Ivana.” Het sneed door de lucht als de kille wind. Ik had spijt dat ik mijn haren niet had gecamoufleerd in het lichteffect van mijn ontwapeningsspreuk. Maar ik was zwak. Ik was altijd al te zwak om depressief te zijn, laat staan om niet egoïstisch te zijn. Ik moest egoïstisch zijn, zodat ik er beter uit zou komen. Ik was Narcissus, de mythische versie. Niet de verdorde, depressieve, verveelde jongen die me nu tot reden probeerde te brengen. Ik had mijn keuze gemaakt. Mensen noemden mij koppig, maar ik was slechts onomkeerbaar. Als een Vloek des Doods die reeds was uitgesproken, maar waarbij de Tovenaar zich bedacht. Zelfs dat kon het slachtoffer niet meer redden. Als ik een keuze had gemaakt, bestond er geen compromis. Zoals ik niet duldde dat iemand het lef had om mijn keuze te bespotten. “Geen compromissen,” wist ik er hijgend uit te brengen, terwijl ik met mijn handen door mijn haren ging. “Kom op nou, Ivana.” Narcissus was een slechte overhaler. Ik wist niet wat mij ooit tot hem had aangetrokken. Ik voelde alle liefde uit mij vloeien, net alsof ik nu de boom was en de liefde de bladeren. “Ik ben geen bloed. Ik duld geen compromis. Geen gulden middenweg.” Hij zuchtte, rolde met zijn ogen. Ik haatte het als hij zo deed. Ik wilde dat hij normaal was. Ik wilde dat ik niet was gevallen op iets dat zo lijnrecht tegenover me staat. Het was alsof onze relatie uit twee magneten bestond die allebei een andere pool bezaten. Tevergeefs bij elkaar gehouden door een sterkere macht dan de natuur. Een kracht die hen met veel geweld tegen elkaar probeerde te beuken. Liefde. “Zeg het.” Ik streek nogmaals door mijn haren. Dit was mijn keuze. Dit was mijn manier van me afzetten tegen de natuur die zo depressief was als Narcissus. Na iets wat minuten leek, hief hij eindelijk zijn handen omhoog. “Goed, Iva, goed.” “I-v-a-n-a.” “Ivana. Goed. Helderrood staat beter bij die verrukkelijk witte huid van je dan dat donkerrode wat ervoor zorgde dat je doorschijnender werd dan papier.” Ik had mijn haar rood geverfd. Helderrood. En dat had hij te accepteren. Als hij dat niet deed, was er geen compromis. Ik was geen bloed. Gemaakt: 13 juni 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 De eerste keer
Niet omdat de dingen moeilijk zijn durven wij niet, maar omdat wij niet durven, zijn de dingen moeilijk - Seneca
“Goedenavond meneer en mevrouw Chang.” Hij gedroeg zich voorbeeldig. Te voorbeeldig. Papa zou direct door hebben dat het een masker was. Mama had haar ogen nog niet afkeurend over de witte jongen laten glijden. Ze deed alsof. Net als hij. “Mama, baba, zhe wei nanhaizi shi Carlo Kannewasser. Ta shi wo de nanpengyou.” Geen reactie. Mama haalde nog wat rijst uit haar kom. Papa keek alsof hij elk moment onze voorouders kon aanroepen. “Doe ik iets fout?” Zijn stem klonk zacht, zo zacht dat het papa’s gevoel voor beleefdheid uitlokte. Maar papa zei nog altijd niets. Ik wenste dat mijn vriendinnen hier waren. Zij zouden als sluier tussen mij en mijn ouders in kunnen staan, zodat ik hen niet langer hoefde te zien en niet ineen hoefde te krimpen bij elk woordje dat Carlo zei. “Mama, qing shuo shenme.” Ik smeekte. Net zoals ik hem had gesmeekt niet te komen. Hij had niet mogen komen, alles zou fout lopen. Toen zelfs de kleinste korrels uit haar rijstkom op waren, gleden mama’s ogen eindelijk over zijn verschijning. Op dat moment wist ik dat ik niet had moeten smeken. Dit was erger dan een stilzwijgende afkeuring. “Callo Kannewassel?” Mama wenkte hem zoals ze een hond zou wenken. Niet goed, niet goed. Maar Carlo liep naar haar toe, onwetend. “Ik heb iets voor u meegebracht, mevrouw Chang.” Ik kromp nogmaals ineen. In die tien jaren dat ik eindelijk geaccepteerd was door de Engelse cultuur, en hoe, had ik ook hun gebruiken geleerd. Maar ik had Carlo moeten voorbereiden, ik had hem moeten vertellen dat hij geen geschenk aan mama moest geven, maar aan papa. Papa keek bedenkelijk, straffend. Ik kon het hem niet kwalijk nemen. Het was mijn eigen fout. “Een cadeau, uuh, xiaojie.” Carlo’s uitspraak mocht waardeloos zijn, maar ik zag een glans van waardering in mama’s ogen. Ze pakte de bos bloemen aan, keek naar papa, en knikte haar hoofd daarna kort naar Carlo. De spits was afgebeten, maar het ergste moest nog komen. Ik wilde dat Carlo weer naast me stond, dat we samen een front konden vormen. Ik voelde me eenzaam, zo zonder zijn hand in de mijne. Maar het moest, het was beter zo. Ik wilde papa geen reden geven om later te zeggen dat ik hem onwaardig was. Oneervol, omdat mijn huid die van een jongen had geraakt. Iets wat in zijn ogen gelijk stond aan een kus, of erger. “Baba,” ik begon weer te smeken, niet wetend wat ik met deze gespannen sfeer aan moest . Als hij gewoon één moment kon stoppen met doen alsof Carlo hier niet stond, misschien dat dat het ijs zou breken. Maar papa behield zijn houding. Enigszins afgedraaid van ons, zonder met zijn rug naar zijn gast gedraaid te staan. Hoewel hij zijn afschuw wilde tonen, kon hij niet om de beleefdheidsregels heen. Mama had echter iets achter zich gelaten. Zo leek het. Ze schudde de jongen een hand. Half ongemakkelijk, gezien ze nooit had begrepen waarom Engelsen dat deden. Daarna draaide ze zich om, wenkte Carlo opnieuw, ditmaal niet op een beledigende manier. Carlo liep haar achterna. Ik bleef staan. Als een standbeeld. Beter nog, als een zoon die net zijn vader was verloren. Toen mama de kamer uit was, keek papa me eindelijk aan. “Weishenme?” Ik keek met mijn ogen naar beneden. Hij trok daar zijn eigen conclusies uit. “Papa, alsjeblieft.” Mijn Engels trok meer zijn aandacht dan de toon waarop ik het zei. Ik zag hoe zijn ogen zich vergroten. “Cho,” hij leek te aarzelen, maar zijn gezicht bleef in diezelfde perfecte teleurstellende plooi. “hij is wít.” “Papa…” Voordat ik begon wist ik al dat mijn stem over zou slaan. Ik vocht tegen de tranen terwijl ik probeerde op te kijken. “Papa, hij is zoveel beter dan welke jongen ook. Hij doet dit jaar mee aan het Toverschooltoernooi!” “Wo zhidao.” Ik kromp ineen bij het Chinees. Maar toen ik de voetstappen in de gang hoorde, begreep ik zijn overschakeling. “Wo zhidao, Cho. Keshi, ta shi yingguoren, bu shi zhongguoren.” “Wo zhid-, ik weet het.” “Wang?” Mama stond achter papa. Beeldde ik het me nu in, of zat er een glans van begrip in haar ogen? “Wang, wo zhidao ta shi yingguoren, keshi… wo juede ta shi hen hao ren.” “Wat zegt ze?” Carlo stond opeens weer naast me, zijn hand wilde de mijne pakken maar ik zette een stap opzij. Elke aanraking zou het einde van mijn eer kunnen betekenen, en zeker papa niet gunstig stellen. “Bu shi. Yingguoren bu keyi hao ren, bu keyi!” Papa veegde met die, voor Carlo, onbegrijpelijke woorden mijn hoop weg. “Ni de nü’er juede bie de, wo ye juede bie de…” Papa keek mama diep in haar ogen aan. Ik wist eindelijk de moed te verzamelen om iets te zeggen. “Papa, mama, zullen we gaan eten?” Dat leidde ze af. Papa keek dan wel niet naar mij, maar naar hém, toch zag ik dat zijn rode kleur leek te verdwijnen. “Callo Kannewassel.” Papa sprak het expres verkeerd uit. Hoewel mama nog niet van haar Chinese tongval af was gekomen, kon papa bijna net zo goed Engels spreken als ik. Het zorgde voor nog een duwtje tegen mijn teruglopende hoop. “Xiansheng.” Carlo’s ogen keken helder naar papa. “Ik heb voor u ook een uuuh liwu.” Dit verbaasde niet alleen mij. Mama keek hem met grote ogen aan, papa probeerde zijn verbazing te verstoppen achter een frons, wat er grappig uit zag met zijn typisch Chinese ogen. “Hen hao… uh, ik bedoel, dank je… dat had niet gehoeven.” Carlo liep naar papa toe, zwiepte met zijn stok en er verscheen een doosje in papa’s handen. Daarna zwiepte Carlo nog eens met zijn stok, nu richting mij en mama. Direct daarna kon ik het tikken van de klok die vlak naast papa hing niet meer horen. Ook de woorden die Carlo leek uit te spreken, te oordelen aan zijn bewegende lippen, waren niet voor mij te verstaan. Had papa nu een glimlach op zijn gezicht? Het tikken van de klok begon weer, en ik staarde net zo verbaasd als mama naar zowel Carlo als papa. “Wang? Ta shuo shenme?” begon mama, maar ze werd direct het zwijgen opgelegd door papa’s blik. “Nee Li, laten we in het Engels praten, dat is wel zo beleefd voor onze gasten.” En zijn uitspraak was net zo vlekkeloos als altijd. Ik wist dat Carlo een uitstekende tovenaar was, en een nog beter vriendje. Maar dat hij zoveel charisma, zoveel vertrouwen en goede indruk kon uitstralen, dat was nieuw voor mij. Ik schraapte al mijn moed bij elkaar, en nam zijn hand aan. “Eten?” Mama liep richting de keuken. Ik keek Carlo even in de ogen, net zo stralend als altijd. Mijn handgreep verstevigde, net als mijn hoop op een goede afloop. Alsof ik opeens weer omringd was door mijn vriendinnen, in plaats van mijn conservatieve Chinese papa en mama, en de jongen die niet geel maar wit was. Gemaakt: 16 juni 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Kind van de nacht
De eerste keer werd ik gek. Mijn handen klampten zich in zijn huid, wilden deze openrijten. Elke ader die ik vroeger nooit had opgemerkt strelen, om ze vervolgens te vermorzelen. Maar mijn hart schreeuwde. Mijn vorige leven werkte als gif dat door mijn aderen joeg, en was de plaatsvervanger voor bloed wat daar niet meer zat. Door de beelden van onze ontmoeting, die ik zo hard probeerde op te roepen, sneed het instinct om zijn bloed te drinken. Als een zwemmer die het record onder water duiken wilde verbreken, maar het oerinstinct om te ademen niet veel langer meer kon negeren. Ik had hem vermoord en zijn bloed gedronken, ware het niet dat mijn handen de ketting raakten. Nog nooit had ik zo’n intense pijn meegemaakt. Het kruisje dat vroeger zo onschuldig leek, en een symbool voor onze liefde was, sneed als een spies door mijn hart. Ik dacht dat ik dood zou gaan, opnieuw, maar toen de pijn eindelijk verdween merkte ik dat ik aan het rennen was. Niemand had gezegd dat het makkelijk zou zijn. Elysia was nog de meest optimistische. Zij had beweerd dat hij mij zou vermoorden, voordat ik de kans had zijn bloed te drinken. Ze keurde mijn zoektocht naar hem niet af. Vampiers konden zo onverschillig zijn. Het had haar werkelijk niets kunnen schelen als ik hem had vermoord, ook al zou me dit de rest van mijn eeuwige leven hebben gemarteld. Maar zij kende hem niet. Zij was lang voordat ik hem had leren kennen veranderd. Ver voordat ik wist dat deze wereld bestond. Ze wist niet hoe wij samen angstige nachten hadden doorgebracht. Hoe hij mijn leven meerdere malen had gered door zijn eigen leven op het spel te zetten, op nachten waarin wij de wereld veiliger trachten te maken. Ik ben bij hem gebleven in voor- en tegenspoed. Zoals ik bij mijn gelofte had beloofd. Tot de dood ons scheidde. En zelfs toen was het enige waaraan ik kon denken, buiten zijn bloed, zijn liefde ontvangen. “Evan.” Mijn stem was melodieuzer dan in mijn mensenleven, en kwam maar net boven het getjilp van de krekels uit. Het was een zwoele zomernacht. De zon was nog maar net onder gegaan. Eén van de zoveel kleine details die ik miste uit mijn mensenleven. De felle hitte van de zon die op mijn lijf brandde. Nu konden alleen de stralen van de maan op mijn huid schijnen, wilde ik niet in as opgaan. Ik was een kind van de nacht geworden. Zijn weigering mij terug te groeten kwam niet als verrassing. Hij zag mij als een monster dat het lichaam van zijn geliefde had overgenomen. Hij haatte dit wezen. Verweet zichzelf dat hij er niet was toen dit monster geboren werd. Hij had zijn lief kunnen redden van de dood, en de komst van een nieuwe vampier kunnen voorkomen. Maar hij had gefaald. Net als vroeger kon ik zijn gezicht nog feilloos aflezen. Hoe kon ik ooit hebben gedacht dat zijn gezicht gesloten was? Het waren mijn twijfels over zijn gevoelens voor mij die me toen in de weg stonden. Ik had gedacht dat hij net zo kil was als de monsters waarop hij jaagde. “Evangelos,” probeerde ik opnieuw, terwijl ik uit de beschutting van de bomen tevoorschijn kwam. Ik had niet de kracht mijn hand op zijn rug te leggen. Niet omdat zijn gezicht van haat verwrongen was, maar omdat ik de verleiding zijn nek te bekijken dan niet meer zou kunnen onderdrukken. Sinds die eerste keer dat ik hem had gevonden, en noodgedwongen had moeten vastbinden om ervoor te zorgen dat hij mij niet op zou ruimen, was ik gegroeid. Nieuwgeboren vampiers hadden het moeilijk hun instincten te negeren. Zij waren als eerstejaars studenten die voor het eerst van hun leven in aanraking kwamen met alcohol. Het was een drugs voor hen. Even onvermijdelijk als ademhalen. De eerste keer dat het bloed door hun kelen drupte was verrukkelijker dan wat ze ook maar in hun mensenleven hadden gekend. Hun mensenleven waren ze vergeten. De herinneringen zouden later pas komen, beetje bij beetje. Ik was daarin niet anders. Maar nu, ruim twee jaar verder, had ik mezelf onder controle. Hoopte ik. Ditmaal reageerde hij wel degelijk. Zijn handen gleden onder zijn t-shirt. Dit zorgde ervoor dat ik enkele stappen achteruit deed. Ik wist wat daaronder zat. Een pistool met houten kogels. Hetzelfde effect als een houten spiets, behalve dat ze veel sneller door een lichaam joegen en daardoor meer kans hadden van slagen. “Wegwezen, monster! Verschrikking van de nacht. Keer terug naar waar je hoort.” Zijn angstkreet ging dwars door mijn ziel. Iets dat maar secondes terug leek, was voor hem twee jaar. In twee jaar was hij bitterder geworden dan ooit. Twee seconden geleden had hij nog geprobeerd de ‘monsters’ te vangen, om ze te genezen. Zo had ik hem gevonden, vijf jaar geleden. Het grijs van de stoeptegels was onherkenbaar door het rode vloeistof dat uit zijn lichaam stroomde. Ik keek mijn ogen verbijsterd uit naar de slonzige man die voor mijn deur zat en naar de verte staarde. Had mij toen verteld dat ze naïef uit het woordenboek hadden geschrapt, en ik had het geloofd. Vijf dagen had ik hem verzorgd. Elke dag keek ik gulziger naar die vreemde man, die zijn ogen maar niet open deed. Ik had hem verstopt voor mijn moeder, ja, zelfs voor mijn broertje dat normaal gesproken onaangekondigd mijn kamer binnen kwam. Na de vijfde dag deed hij eindelijk zijn ogen open. Toen hij zijn handen bewoog, om zich te oriënteren, viel mij pas op dat zijn duim eraf was. Hij was schichtig, aan het begin. Maar al snel leerde ik dat mijn oren moe werden van zijn gepraat. Dat was de eerste keer dat ik over het andere leven hoorde. Nog geen jaar later zouden de kranten er mee vol staan, en nog wat later zouden wij ons niet durven te vertonen voor andere mensenlichamen, bang dat het eigenlijk de vermommingen van die nachtwezens waren. Als ik nog mens was, hadden de tranen me in de ogen gestaan. “Evan, denk aan onze belofte. Tot de dood ons scheidt. Ik ben niet dood.” “Leugenaar! Haar hart is gestopt met kloppen toen jij,” hij spuugde bij het woord, “haar lichaam overnam.” “Ik heb je moeder ontmoet, ze mist je.” “Mijn moeder is dood! Dat wezen dat jij mijn moeder noemt, heeft mijn duim eraf gerukt! Iets wat je had kunnen weten als er nog iets van Selene in je zat.” Natuurlijk wist ik dat. Alette had mij veel over dit nieuwe leven geleerd, in ruil voor haar dank dat ik haar zoon vijf dagen had verzorgd en gered van een zekere dood. “Toe, Evan,” ik bewoog me voorzichtig naar hem toe, maar de vlammen van het kampvuur waar hij beschutting had gezocht, werden groter. Vlammen, zo had Alette mij geleerd, zijn de strijders tegen de vampieren, en het alarm voor de mensheid. “De vlammen verraadden wat je bent, nachtdemon.” Zijn bitterheid tegenover mij had beter stand gehouden dan ik had gehoopt. Ik had nog maar één troef die ik kon spelen. “Best wel ironisch,” nu was hij erop uit om mij af te leiden om vervolgens de kogels af te vuren, “Selene, mijn maangodin,” hij leek mijn naam te verkrachten, bijna kon ik me niet meer voorstellen hoe hij deze ooit zo had kunnen zeggen dat het me opwond. “Je kunt je enkel nog maar vertonen aan de maan.” Dat hij niet helemaal gelijk had, kon ik maar beter niet vertellen. De zon die vampiers zou verbrandden, was een mythe, verzonnen door de mensheid om niet bang meer te hoeven zijn voor vampiers. Mensen hadden het altijd bij het foute einde wat vampiers betrof. Vampiers waren geen roofdieren, bezeten door de engelen van de Duivel. Maar Evan zou nooit geloven dat wij eigenlijk de geëvalueerde vorm van de mensheid waren. Ik had het niet eens geloofd, tijdens mijn mensenleven. “Evan, ik wou dat het anders kon.” In gedachten zei ik hem vaarwel, maar in mijn hart heette ik hem welkom. Er waren nog maar enkele meters tussen mij en zijn bange gestalte, dat hij probeerde te maskeren door een vampierdoders masker. Snel berekende ik de afstand tussen hem en het vuur, maar toen ik besefte dat hij te dicht bij het vuur stond, had ik al de sprong gemaakt. Iets scherps vloog me om de oren, maar ik keek niet naar het pistool dat hij door zijn jaren van oefening in een reflex had gepakt. Ik zag enkel de ader die op zijn nek klopte en verbonden was met elke ader van zijn lichaam. Zelfs het gezang van de krekels verstomde. Het kruis dat op zijn borst bungelde brandde in mijn hart, maar vergeleken met mijn passie en mijn verlangens was het slechts een jeukerige plek op mijn voet. Irritant, maar overkombaar. Noem mij egoïstisch, maar ik wilde hem voor mijzelf hebben. Zelfs als dat betekende dat ik hem moest vermoorden en moest inwijden in de gebruiken van de kinderen van de nacht. Maar ik verloor het gevecht met het vuur, voordat ik mijn tanden in zijn nek had kunnen zetten. Gemaakt: 22 augustus 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Medelijden
Zij wantrouwde de mensen die vol medelijden zaten, hield van de mensen die zelfzuchtig waren en er voor uit kwamen dat ze enkel om zichzelf gaven. De enige vrienden die ze had, zaten in haar hoofd. Ze hield van Anastacia, dat dwaze kind gaf aan moed een nieuwe betekenis, maar ze haatte Jade, die schijnheiliger was dan alle mensen met medelijden bij elkaar. Haar verzonnen vrienden symboliseerden het spectrum van haar karakter, maar dat besefte zij zich nog niet. Het was een levensbehoefte geweest, even nodig als ademhalen. De vlammen van het kampvuur hadden het voorspeld, het waren de enigen naast mijn hart die dansten in de avond, alsof de avond nooit meer voorbij zou gaan. Ik stapte op haar af, naar dat kind dat haar karakter als een zaklamp voor zich hield, zodat de werkelijkheid in de schaduwen zou verdwijnen. Met elke stap schepte ik een grotere afstand tussen mijn, en háár, familie die voor zich uit in de vlammen zaten te staren. “Selene,” de klanken van mijn stem bleven een moment in de zwoele zomeravond hangen, voordat ze uitstierven. Alles wat ik kon hopen was dat zij het had gehoord. Haar witte jurk zwierde als een vlinder om haar heen toen ze zich omdraaide en me in mijn ogen keek. Ik keek snel naar de grond. “O, hoi Jasper.” Ze was nog maar een kind, een tafelkleed, zoals volwassene het gebied tussen jong volwassene en puber noemden. Er schitterde een traan in haar ogen. “Hoe gaat het?” “Anastacia is aan het zwemmen, kijk, daar doet ze een koprol.” Ik volgde haar vinger naar de sloot achter onze families. Hij was bijna net zo ongeschonden als haar witte jurk. Dit was het twaalfde jaar dat ze hier, op de verjaardag van mijn oom, aanwezig was. Elk jaar had ze het het eerst over Anastacia, gehaat door al haar andere vrienden, maar haar hartsvriendin. “Ik heb het gehoord.” Hoewel haar dromerige ogen niet verdwenen, leek er een rilling over haar rug heen te gaan. “Het spijt me.” “Ach, doe niet zo dom.” Haar stem was fel, haar ogen hadden de kilheid van een… moordenaar. Alle emoties die ze net voor zich uit had gehouden waren verdwenen. Ik wilde dat ik niets had gezegd, en gewoon van dit moment had genoten. “Ik veracht mensen die medelijden hebben. Medelijden deelt het leed niet, het vergroot leed.” Mijn mond vormde zich al tot een gemompel, maar ik slikte mijn verontschuldiging op tijd in. Haar aandacht was al niet langer bij mij, ze ging op de schommel die aan het balkon hing zitten en staarde naar de sloot. Waarschijnlijk zag zij haar opa en oma, mijn oom en tante, en alle andere aanwezigen op de verjaardag van mijn en haar nichtje niet. “Wil je een handdoek halen?” Haar helderblauwe ogen troffen mij, weeral keek ik naar de grond. “Hoezo?” “Hoezo? Heb je wel ogen in die arrogante kop van je? Anastacia staat te klappertanden.” Ik zweeg, haar wangen werden rood, “kijk dan, dáár op de oever.” Hoewel ik slechts mijn oma zag, die haar jas begon aan te trekken en met een geamuseerde blik naar mijn zusje keek die op de grond kroop en wat woordjes brabbelde, knikte ik. Ik had me al omgedraaid toen ik haar trillende stem hoorde. “Wacht! Fiona heeft haar al gezien.” Ik draaide me opnieuw om, keek naar haar enthousiaste gezicht. Toen ik haar blik volgde zag ik dat mijn zusje naar de oever kroop, nieuwsgierig naar de wezens die net als zij door het gras kropen. “Fiona!” Mijn schreeuw bereikte de volwassene niet eens, laat staan mijn zusje van anderhalf. Selene keek me met vreemde ogen aan. “Jasper, je bent misschien vijf jaar ouder dan ik, maar je snapt er niets van!” Er waren maar een paar seconden om te reageren, maar waar ik eigenlijk had moeten rennen, om de volwassene te waarschuwen over het gevaar dat zich achter hen bevond, bleef ik als betoverd naar het nichtje van mijn tante kijken. “John Keats zei eens, aan iets moois beleeft men zijn hele leven vreugde.” Haar ogen stonden wijs, en ik vroeg me af of ik haar onderschat had. “Fiona moet de schoonheid van het water meemaken, om te weten hoe het eruit ziet.” “Ze verdrinkt als ze valt. Selene!” Ik pakte haar vast, maar zodra ik de afstand tussen ons had verkleint, zag ik de wijsheid in haar ogen vergroten. Het verstijfde me, zorgde ervoor dat ik niets meer wist. Opeens was zij de oudere, en ik een klein jongetje dat net had geleerd om de tafel te dekken. “Kijk, Jasper.” Selene wist haar ogen van me af te rukken, iets wat me uit mijn verstening hielp. “Jullie, volwassene.” Ze draaide met haar ogen en deed weer zorgvuldig een stap naar achteren. “Toneelspel is mooi, maar de echte menselijke aard is mooier, zei Keats altijd. Jij voelt wantrouwen voor het water, verafschuwing voor wat er kan gebeuren, angst voor de dood. Maar Jasper, snap dan dat je niet kunt leven voordat je weet wat leven is.” Toen ik me omkeerde zag ik voor het eerst een schim achter mijn zusje staan, dat haar van de oever afduwde, naar de tuin waar ze opgevangen werd door mijn oma, die al die tijd een oogje in het zeil had gehouden. Zij had geleerd medelijden te wantrouwen op de dag dat haar vader stierf. De enige vriendin bij wie ze altijd terecht kon, was haar Anastacia. De moedige, de redster, de vernietigster der medelijden. Iedereen die zijn medelijden durfde te uiten was een handlanger van Jade. Voor hen was er geen plekje in haar hart. Gemaakt: 17 september 2010 RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020 Dromen
Stil, onverwacht, komen dromen in de nacht – Joseph and the Amazing Technicolor Dreamcoat
Met HP-personages Ze zeggen dat als je dood gaat je je leven voorbij ziet gaan als een film. Maar wist je dat je in plaats van die autobiografische film ook een droom kunt hebben? “Ja.” Het was als een droom die eindelijk was uitgekomen. “Ik wil.” “Harry James Potter neemt u Ginevra Molly Wemel tot uw wettige echtgenoot?” Het leek uren te duren voordat hij de woorden zei die mijn hart een moment liet stoppen met kloppen. Na al die jaren van onzekerheid over zijn genegenheid voor mij, was dit de dag waarop ik al die jaren had gewacht. Hermelien zat als mijn getuige op de voorste rij, naast mijn broer, ze haalde een zakdoekje tevoorschijn toen Harry het ja-woord gaf. Als klein kind hield ik ervan overdag te slapen. Ontsnappen aan de werkelijkheid in de droomwereld. Dromen waren hersenspinsels waarin mijn fantasie zichzelf kon ontwikkelen. Ik hield van de onwerkelijkheid die werkelijk leek. Toen ik ouder werd leerde ik dat je in een droom zelden vijf vingers hebt. Door om het uur naar je hand te kijken om te zien of het vijf vingers bezat, nam je onderbewustzijn dit over in je droom en kon je je er bewust van zijn dat je droomde. Zo kon je je dromen veranderen. In plaats van dat zij je meesleurden in hun werkelijkheid, kon jij hen meesleuren in jouw werkelijkheid. Je kon je eigen dromen veranderen. Zo werd je god in je eigen droomwereldje. “Harry?” Mijn haren kwamen voor mijn ogen terwijl ik naar hem reikte. “Ja?” “Ik houd van je.” De vier woorden die al jaren op mijn lippen hadden gebrand. Ik trok me dichter naar hem toe, kuste hem op de wang. Hij glimlachte, zette zijn bril af en drukte zich tegen me aan. Ik droomde eens dat ik in Sint Holisto’s was. Mijn gezicht voelde pokdalig aan, en al snel werd mij verteld dat ik de drakenpest had. De schrik sloeg me om het hart, ik had niet lang meer te leven. Maar net voordat ik overleed, werd ik wakker. Snel controleerde ik mijn hand, vijf vingers. “Nog even, lief!” Ik dacht dat ik nooit meer zou kunnen controleren of ik vijf vingers had, zo hard kneep Harry in mijn hand. Ik zuchtte een paar keer, voordat ik een laatste hap adem nam. Ik dacht dat ik zou sterven, maar een paar seconde later hoorde ik gehuil. Uitgeput liet ik me in mijn bed terugzakken, met enkel nog maar de wens om die kleine versie van mezelf in mijn armen te nemen. In één droom had ik wel degelijk vijf vingers. Alleen waren die zo krom en vreemd dat het niet anders kon dan dat ik droomde. Niet langer hoefde ik bang te zijn dat de monsters die me achterna zaten me op zouden eten, of dat ik zou verdrinken. Ik glimlachte, strekte mijn armen, en vloog. “Wauw.” Ik liet mijn vingers door de kleine grijpgrage handen van mijn nichtje glijden. “Ze is beeldschoon, Hermelien, ook al heeft ze bruin haar.” Hermelien glimlachte, ze deed me veel aan mezelf denken. Haar hand reikte naar de mijne, en als een reflex draaide ik hem om de vingers te tellen. Van schrik liet ik het theekopje uit mijn handen vallen. Ik opende mijn ogen. De witte muren van St. Holisto’s schreeuwden om aandacht, maar ik had de kracht niet meer om op te staan. Terwijl mijn laatste hartslag sloeg dacht ik aan Ginny Wemel, het meisje dat ik altijd een beetje had benijd, en die nu aan mijn bed zat om mijn hand vast te houden. Sterker en krachtiger dan Harry, die tranen over zijn wangen had rollen. Harry, de eerste die mij niet raar vond. Harry, de enige waarvan ik ooit had gehouden. Ze zeggen dat als je dood gaat je je leven voorbij ziet gaan als een film. Maar ik deed nu eenmaal nooit dat wat ze zeggen. Zelfs niet tijdens het doodgaan. Gemaakt: 2 mei 2011 |