De Tijdverdrijver - Afdrukversie +- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl) +-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4) +--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12) +---- Forum: Lange Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=18) +---- Topic: De Tijdverdrijver (/showthread.php?tid=111) Pagina's:
1
2
|
RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 10: Het Gif van Nagini Loena bereidde zich voor op een harde val, maar ditmaal was daar geen sprake van. Ze daalde zo zacht neer op een houten vloer dat ze haar adem inhield terwijl ze met haar beide voeten op de planken landde. De ruimte waarin ze zich bevond was erg donker, maar door de spleten in de vloer kon ze licht zien schijnen van een verdieping onder de hare. Beter nog: ze hoorde een stem, maar deze mannelijke stem kwam haar niet bekend voor. Een straaltje licht waarin veel stof danste, scheen door de vloer de ruimte in en Loena liet zich zakken op de vloer om haar oog dichter bij het gaatje in de vloer te brengen. Het hout kraakte lichtjes onder haar gewicht, maar dit leek niet ongewoon te zijn – zelfs de muren om haar heen leken constant te knarsen. Loena schrok zich een ongeluk toen ze in de kamer onder haar kon kijken en een reusachtige slang zag die in een glinsterende bol zweefde. Ze probeerde nog meer van de kamer in haar op te nemen en voelde al het bloed uit haar gezicht wegtrekken toen ze opeens de huiveringwekkende gedaante van Heer Voldemort zag. De Heer van het Duister. Loena’s hart ging wild tekeer. Ze bevond zich slechts meters van de meest duistere tovenaar aller tijden! Als hij ontdekte dat ze hier was... Loena probeerde zich kalm te houden, maar trilde desondanks. Voor een moment leken al haar zintuigen te falen, tot ze opeens duidelijker dan ervoren de haatdragende en kille stem van de Duistere Heer kon opnemen. “... moet meester zijn van de Zegevlier. Als ik meester ben van de stok, zal ik ook eindelijk Potter kunnen overmeesteren.” Loena zag hoe Voldemort met zijn hand zwaaide en als gevolg de kooi van de slang door de lucht rolde. Het was toen ze zag waarheen de kooi rolde, dat de angst haar compleet om het lijf sloeg. Severus! Ze wilde het uitschreeuwen, roepen dat hij moest vluchten, maar hij leek opeens zelf te merken wat er gebeurde en hij gilde toen de bol waarin de slang zich bevond zich om zijn hoofd sloot. Loena begreep niet wat Voldemort het volgende moment zei, maar de slang beet zich opeens vast in haar professor’s nek. Loena balde haar vuisten terwijl ze dit aanzag. Severus gilde en Loena dacht dat ze ieder moment zelf zou sterven van onmacht. Ze weende tranen omwille van de machteloosheid die ze voelde, maar wendde haar blik niet af van het kijkgat. Alle kleur trok uit Sneeps gezicht en hij viel op zijn knieën voor de Duistere Heer, niet in staat om zich van de magische kooi te ontdoen. De kille stem van de Duistere Heer deed Loena nog meer schrikken. “Ik betreur het.” De bol waarin de slang zat rolde langzaam verder door de lucht en Heer Voldemort verliet de kamer. Loena keek radeloos toe hoe Severus op zijn zij viel en het bloed uit de wonden in zijn hals stroomde. Ze moest hem helpen, maar durfde niet te bewegen zolang ze niet overtuigd was dat Voldemort volledig weg was. Haar ogen merkten opeens een krat op dat mysterieus door de lucht zweefde in de kamer onder haar. Verward probeerde ze te bedenken wat er aan de hand kon zijn, tot opeens Harry verscheen van onder een Onzichtbaarheidsmantel en hij naar Severus liep. Ze zag hoe het stervende schoolhoofd Harry bij het voorpand van zijn gewaad greep en kon horen dat hij iets zei – maar ze kon het niet verstaan. Alle kracht was uit zijn stem verdwenen en Loena greep de Tijdverdrijver in haar zak. Ze kwam met een schok recht en scheurde haar blik ruw los. De wirwar van emoties stemden haar verward, maar de walging en angst die ze voelde, maakte haar vastbesloten. Ze wilde hier niet zijn! Ze wilde dit niet zien! Ze hoorde hier niet eens thuis! Als een gek draaide ze aan het wieltje van de Tijdverdrijver, maar deze deed niets. Loena kon er echter niet kalm bij blijven, dit was vreselijk! Loena sprong bijna in de lucht toen de hoge en kille stem van Voldemort galmend ophees uit de muren en de vloer. Loena dacht dat Voldemort zelf zich bij haar in de kamer bevond, maar er was niemand te bespeuren in het duister van de kamer. “Jullie hebben dapper gevochten. Heer Voldemort weet moed te waarderen. Maar jullie hebben ook zware verliezen geleden. Als jullie je blijven verzetten, zullen jullie allemaal sterven, een voor een. Dat is niet wat ik wil. Iedere druppel toverbloed die wordt vergoten, is een verlies en een verspilling. Heer Voldemort is genadig. Ik draag mijn troepen op om zich onmiddellijk terug te trekken. Jullie hebben één uur. Geef jullie doden een waardige rustplaats. Verzorg jullie gewonden. Ik richt me nu rechtstreeks tot jou, Harry Potter. Je hebt je vrienden voor je laten sterven in plaats van je rechtstreeks met mij te meten. Ik zal één uur lang op je wachten in het Verboden Bos. Als je na afloop van dat uur niet gekomen bent, je niet hebt overgegeven, wordt de strijd hervat. Maar dan zal ik zelf mijn troepen aanvoeren en zal ik je vinden, Harry Potter. Iedere man of vrouw en ieder kind dat geprobeerd heeft je te verbergen zal ik persoonlijk straffen. Je hebt één uur.” Loena hoorde nu duidelijk de stemmen van Ron en Hermelien in de kamer onder haar. “Luister niet naar hem!” “Het komt vast wel goed! Laten we – laten we teruggaan naar het kasteel. Als hij in het Verboden Bos is, moeten we een nieuw plan bedenken!” Loena kon het niet laten om nog een blik door het kijkgat te werpen. Het was inmiddels al een hele tijd geleden dat ze haar vrienden nog had gezien, maar toch kon ze er niet blij om zijn. Ze was gefrustreerd over de wreedheid van de Tijdverdrijver en iets in haar wilde het ding het liefste stukslaan. Met lede ogen zag ze aan hoe haar drie vrienden weer verdwenen en ze durfde niet te kijken naar het levensloze lichaam van Severus. Woedend sprong ze recht in de duistere kamer en met een smak gooide ze de Tijdverdrijver door de kamer. Hij kaatste tegen de muren en rolde haast uitdagend over de vloer, tot hij weer voor haar voeten stilviel en Loena was ervan overtuigd dat het ding met haar spotte – zoals het daar onbreekbaar en glimmend lag. Woedend staarde ze naar het ding terwijl de tranen over haar wangen rolden. Hij was dood. Hij was dood en lag in de kamer onder haar. Ze durfde het niet aan om dichter te gaan kijken. Dit wilde ze echt niet zien. Opeens begon de Tijdverdrijver weer te trillen en Loena keek argwanend naar het ding. Toch wilde ze weg en ze wilde de Tijdverdrijver weer oprapen, totdat opeens het getril ophield en er uit het niets een flesje verscheen. Loena staarde even naar het ding en raapte het kleine flesje op met haar ene hand en de Tijdverdrijver met haar andere. Het flesje kwam haar al bekend voor voordat ze las wat erop stond geschreven, maar ze kon zich niet bedenken van waar ze het flesje kende. Het enige wat door haar hoofd spookte, was het beeld van Severus die levensloos op de grond van de verdieping onder haar lag. Door haar tranen heen kon ze nog net de drie doodshoofden zien die op het flesje waren getekend. “Dodelijk,” las Loena voor en ze keek woedend naar de Tijdverdrijver. “Ik ga mezelf niet van kant maken, als je dat hoopt!” De Tijdverdrijver trilde lichtjes in haar hand, maar vreemd genoeg bleef ze waar ze was. Loena draaide het flesje om in haar handen en zag opeens iets kleins geschreven op de achterkant van het flesje. Ze moest de tranen in haar ogen drogen om het te kunnen lezen. “Te straffe concentratie antigif – dodelijk.” Loena mijmerde over de betekenis hiervan en plots sloeg haar hart een tel over. “ANTIGIF!” riep ze plots luid, alsof ze nu pas besefte wat ze in haar handen had, en met het flesje en de Tijdverdrijver stevig omklemd, gooide ze de deur open en zocht ze een weg naar de verdieping onder haar. Ze sloeg enkele tredes over terwijl ze van de trap rende en struikelde bijna over haar mantel toen ze op het gelijkvloers aankwam. Ze gooide de deur van de kamer waar Severus lag open en rende naar hem toe. Het was vreselijk om hem zo te zien, in een plas van zijn eigen bloed, maar Loena liet zich niet van haar stuk slaan. Ze rolde hem zodat hij volledig op zijn rug lag en nam diep adem. Met een plop trok ze de kurk van het kleine flesje en ze aarzelde even. Moest ze hem het drankje laten drinken of het in zijn wonde gieten? Er stond verder geen informatie op het flesje, dus goot ze het eerste deel van het drankje in zijn mond en het tweede deel over de wonde in zijn nek. Achteloos gooide ze het lege flesje langs zich neer en nam ze zijn toverstaf, die op de grond naast hem lag. Hij had teveel bloed verloren en de wonde in zijn nek moest zo snel mogelijk gedicht worden. Ze richtte detoverstaf op zijn nek en herhaalde zachtjes de toverspreuk “Vulnera Sanentur”. De toverstaf bewoog zich vloeiend heen en weer over de wonde terwijl ze dit zei en ze was blij om te zien dat het bloed op de grond langzaamaan verminderde en terug in zijn lichaam stroomde. Het bracht haar telkens een gevoel van opluchting als ze merkte dat een spreuk die ze nog nooit had gebruikt ging zoals ze wenste. Zijn gelaat bleef echter lijkbleek en hij leek niet te ademen, zelfs niet toen de wonde bijna volledig gedicht was – al leken Nagina’s hoektanden lelijke, groene littekens gemaakt te hebben. Loena wist niet wat ze nu nog kon doen en ze stak zijn toverstaf achter haar oor. “Severus,” zei ze zijn naam en ze nam hem bij zijn schouders. “Hoor je me? Je moet wakker worden!” Ze schudde hem zachtjes doorheen en ze had zelf niet door dat er tranen over haar wangen stroomden. “Je mag nog niet dood, hoor je me? Ik geloof nog steeds niet dat je slecht bent – en als het wel zo is en ik me vergis, dan wil ik dat uit jouw mond horen, begrijp je me? Jij moet het me zeggen dan – niemand anders!” Ze liet zijn schouders los en hield radeloos haar handen boven zijn gezicht, maar ze durfde hem niet aan te raken. Ze durfde niet te voelen of hij nog een hartslag had en ze durfde evenmin te voelen of hij nog ademde. Impulsief en zonder stil te staan bij hetgeen ze deed, sloeg ze hem opeens op zijn borstkas. Het was geen harde slag en hij gaf nog steeds geen teken van leven, maar Loena wilde hem nog niet opgeven. Ze balde haar hand tot een vuist en sloeg nog een keer. Dit herhaalde ze drie keer, terwijl de tranen steeds harder over haar wangen liepen. “Je moet wakker worden, Severus, alsjeblieft. Doe het voor mij.” Loena was zo vervuld van haar verdriet dat ze niet merkte dat de Tijdverdrijver stilletjes begon te trillen. Toen ze haar hand liet neerkomen om een vijfde keer op zijn borstkas te slaan, merkte ze niet dat de Tijdverdrijver weer stil viel op het moment dat ze hem aanraakte. En met een diepe inhaal van adem schrok haar schoolhoofd opeens wakker. De eerste blik die ze in zijn ogen zag was die van doodsangst, totdat deze blik opeens omsloeg in verwarring en Loena’s hart ging als een wilde tekeer. “Severus!” piepte ze blij en zonder er verder bij na te denken boog ze zich naar hem toe en omhelsde ze hem in een verstikkende knuffel. Severus had geen flauw idee wat er aan de hand was. Hij was dood. Dat moest wel. Hij had al het leven uit zijn lichaam voelen trekken. Hij had de stemmen aan de andere zijde gehoord, fluisterend, maar warm en bezorgd. Het even warme gevoel dat zich nu door zijn lichaam verspreidde, moest daarmee samenhangen. Hij liet al zijn zintuigen mee genieten van het gevoel. Hij wist dat het Loena was die hij voelde, hij had haar stem gehoord, hij rook haar, hij voelde haar. Terwijl hij nog steeds op de grond lag, sloeg hij zijn armen om haar heen en begroef hij zijn gezicht in haar haren. Ze kietelden zijn neus en hij drukte een zachte kus tegen haar schouder terwijl hij de warmte over zich heen liet spoelen. De dood was nog zo erg niet, dacht hij, en hij sloot zijn ogen terwijl ze elkaar omhelsden. Loena was dolgelukkig. Het had gewerkt. Het had echt gewerkt! De Tijdverdrijver had dan toch het beste met hen voor. Haar geluk kon niet meer op en ze liet hem los zodat ze hem kon aankijken terwijl ze weer met een rechte rug naast hem ging zitten. Eén hand hield haar nog steeds in haar zij vast en hij hield zijn ogen even gesloten, maar toen hij ze weer opende, was Loena aangenaam verrast dat zijn blik zo warm was. Dus had hij haar toch voorgelogen. Ze had het wel geweten. Hij hield nog steeds van haar. “Oh, Severus!” zei ze gelukkig. “Ik ben zo blij dat je nog leeft!” Severus’ warme blik sloeg over in een verwarde. “Ben ik niet dood?” vroeg hij opeens met een schorre stem en hij keek Loena aan alsof hij haar nu pas voor het eerst zag: wantrouwend, met een hint van angst en onzekerheid op zijn gezicht. “Nee!” zei Loena opgewekt. “Je leeft nog!” Onmiddellijk trok hij zijn hand van haar zij en schoof hij naar achteren. Het was toen hij rechtkwam en op zijn ellebogen steunde, dat hij een pijn voelde trekken van zijn nek tot in zijn armen. Dit was inderdaad niet de hemel – dit was de hel. Nagini had hem gebeten, herinnerde hij nu weer. De pijn was vreselijk geweest. Hij had Harry Potter gezien en de jongen alle herinneringen geschonken die er iets aan toe deden. Alle herinneringen die hem zouden overtuigen dat hij goede bedoelingen had gehad. Alle herinneringen, behalve die van Loena. Zo gek was hij ook weer niet. En nu zat ze hier, met rode ogen die verrieden dat ze had gehuild, maar tegelijkertijd was haar blik opgewekt en gelukkig. Ze droeg hetzelfde uniform van Zweinstein als al die andere keren dat ze was verdwenen. De Tijdverdrijver lag naast haar en hij perste zijn lippen even opeen. Hij rilde bij de gedachte dat hij had gedacht dat hij dood was en dat zij een engel was die hem verwelkomde in het naleven. Hij had haar nogal innig omhelsd, hij had haar zelfs een kus op haar schouder gegeven... Bij Merlijns baard, hoe zou hij zichzelf hier ooit uit kunnen praten? “Ik hoor dood te zijn,” zei hij loom. Loena knikte instemmend. “Maar je leeft nog!” Ze klapte enthousiast in haar handen. “Ik heb je teruggebracht, is het niet fantastisch?!” Ze leek trots te zijn dat zij daarvoor verantwoordelijk was en toen ze zijn vragende blik zag, gaf ze hem het lege flesje dat op de grond lag. Severus herkende het flesje uit een ver verleden en schudde zijn hoofd. “Deze drank hoort mensen te doden, niet terug tot leven te brengen!” Loena glimlachte breed. “Ik klaag niet.” Severus rolde met zijn ogen, maar kon niet ontkennen dat er een lichte blos op zijn wangen verspreidde. De jonge Ravenklauwse kroop dichter bij Severus en nam zijn hand vast. Hij protesteerde niet, al besefte hij dat hij dat wel zou moeten doen. Terwijl ze zo dicht bij hem zat, reikte hij naar zijn toverstaf, die zij achter haar oor had gestoken, en stak hij de toverstaf terug in zijn zak. “Zie je nu! De Tijdverdrijver heeft ons weer samen gebracht! Het is echt ons lot!” Ze had nog maar net de Tijdverdrijver aangehaald, of de Tijdverdrijver begon weer te trillen op de grond. Loena liet Severus los en nam de Tijdverdrijver in haar twee handen. Ze keek er lang naar en keek daarna in de verwarde ogen van Severus. “Ik denk dat hij deze keer wil dat we beiden volgen.” Ze hield de Tijdverdrijver met haar beide handen voor zich uit en Severus aarzelde terwijl hij naar het trillende ding keek. “Dit hoort niet,” hield hij vol, maar toch kon hij zijn hand niet stoppen terwijl hij naar het magische voorwerp reikte. Hij zou ditmaal niet tegen het lot vechten. In een flits waren ze verdwenen. De Tijdverdrijver had gewonnen. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 11: De Liefde van Severus Ze landden beiden zachtjes in de sneeuw. Loena leek opgelucht dat ze niet langer iedere keer op de grond werd gesmakt als ze door de tijd reisde en Severus keek haar voor een moment denkend aan, totdat hij besloot de omgeving beter in zich op te nemen. Hij herkende de hoge bomen als die van het Verboden Bos, en voor zover hij kon zien, bevonden ze zich enkele tientallen meters van het pad. “We zijn in het Verboden Bos!” zei Loena zacht, maar enthousiast. “Waar – is niet de juiste vraag,” mijmerde Severus. “Wanneer – daarentegen...” Er sneed een ijskoude wind door het bos en hij zag hoe Loena even rilde. Zonder aarzelen deed hij zijn mantel uit en gaf hij die aan Loena. “Trek aan,” beval hij haar kort. Loena glimlachte en wikkelde zich in de warme mantel. Deze Severus van de toekomst deed haar al iets meer terugdenken aan de jonge tovenaar die ze kende en minder aan de Severus van haar eigen tijd. Hij was op zijn minst attent, al was er nog steeds een diepe frons in zijn voorhoofd getekend. “Wat scheelt er, Severus?” Hij zweeg voor enkele tellen terwijl hij zijn woorden goed tegen elkaar afwoog. “Ik weet niet of ik boos op je moet zijn of niet.” Loena’s wenkbrauwen schoten de lucht in. “Ik heb liever niet dat je boos bent, Severus,” gaf ze eerlijk toe. “Ik vond het niet zo fijn toen je me probeerde te kwetsen.” Severus zuchtte diep. Haar eerlijke manier van spreken was hartverscheurend met momenten. Het dwong hem om even eerlijk met haar te zijn. “Ik wilde je niet kwetsen... Niet echt,” probeerde hij haar uit te leggen. “Ik wilde je enkel beschermen.” Loena keek hem geïnteresseerd aan. “Tegen wat wilde je me dan beschermen?” “Tegen mezelf,” gaf hij met een gefrustreerde blik toe. “En ik wilde mezelf evenzeer beschermen tegen jou. Ik kon je niet in vertrouwen nemen, Loena. Niet op dat moment. Je weet zelf ook hoe gevaarlijk het is op Zweinstein nu de Heer van het Duister aan de macht is. Je moest de leugen geloven, Loena... Geloof me, ik zag geen andere manier.” Loena glimlachte. Ze begreep hem nog steeds niet volledig. Hij was complex. Maar de toon waarop hij haar dit zei bevestigde dat hij nog steeds iets voor haar voelde. Zelfs na al die jaren... Severus was nu degene die voor een moment rilde van de kou en iets aan de wind kwam hem bekend voor. Instinctief trok hij Loena opeens mee tot ze achter een dikke boom stonden en op het moment dat Loena naar hem opkeek, klaar om hem te vragen wat er scheelde, hoorden ze een stem opdoemen van het pad naar Zweinstein. “Severus, laat me los!” “Hoe vaak moet ik het je nog in je oren knopen dat je me professor hoort te noemen!” Loena en Severus keken voorzichtig naar het pad en zagen niemand minder dan zichzelf. Severus sleurde Loena aan haar pols mee over het pad terwijl ze – eigenlijk met een erg zachte stem - protesteerde. “Laat me los! Is dit nou echt nodig?!” Severus negeerde haar. “Ik zal wel normaal met je meewandelen hoor, beloofd! Je doet me pijn!” Severus draaide zich om en keek haar woedend aan. Voor even liet hij haar los en ze wreef over haar pols. “Je snapt het echt niet he?!” Hij hield zijn stem – ondanks zijn enorme woede – gedempt. “Je kan op zijn minst doen alsof je me haat.” “En jij kan op zijn minst doen alsof je heus wel meer met me in zit dan dit. Denk je nou echt dat ik niet snap dat je me probeert te helpen – op je eigen rare manier? Je had me evenzeer vanuit Zweinsveld kunnen Verdwijnselen, maar dan had je me aan de Kragges moeten overlaten en dat deed je liever niet. Ik heb je wel door! Er is toch geen logica aan om me vanuit Zweinstein naar de Heer van het Duister te brengen?” “Juffrouw Leeflang, je bent de dochter van de uitgever van de Kibbelaar. Logica is geen eigenschap van de leden van jouw familie.” Loena keek hem lang aan. Ze gooide het over een andere boeg. “Ik zal de schijn hoog houden, beloofd. Maar ik wil dat jij heel goed weet dat het dat maar is: schijn. Ik wil niet dat je vergeet dat ik in je geloof. En je staat er niet zo alleen voor als je zou denken.” “Juffrouw Leeflang, ik ben geen Kreukelhoornige Snottifant. Het is niet omdat u in mijn goedheid gelooft, dat ik ook daadwerkelijk de Orde van Merlijn verdien.” Ze glimlachte en dit leek het schoolhoofd nog bozer te maken. “Ik snap in welke moeilijke positie je je bevindt, Severus, en ik snap dat je mij niet in vertrouwen durft nemen uit angst dat de Heer van het Duister die gedachtes uit mijn hoofd zal sleuren. Maar er is iets dat jij niet weet.” “Wat dan?!” beet hij haar toe. Ze glimlachte trots. “Ik heb Occlumentie geleerd.” Zijn blik veranderde niet terwijl hij haar aanstaarde – een teken dat hij diep nadacht. “Ik wist dat dit moment zou komen, maar ik wilde je niet in gevaar brengen. Daarvoor geef ik teveel om jou. Je geheim is veilig bij mij.” Hij keek haar nog steeds woedend aan. “Er is geen geheim.” Hij vouwde zijn armen over elkaar. “Ik haat je.” Loena glimlachte enkel breder hierdoor. “Ik wist dat je dat zou zeggen. Maar vrees niet, Severus. Ik weet dat je eigenlijk wel van me houdt. Dit zal niet de laatste keer zijn dat we elkaar zien.” “Ik hoop van wel.” “Ik zie door je masker heen,” zei Loena wijs. “Je hoeft je niet slecht te voelen om wat er met mij gebeurt. Ik heb er vertrouwen in dat de Tijdverdrijver ons weer samen zal brengen, in betere tijden.” Hij blies woedend door zijn neus terwijl ze hem geduldig aankeek. “Ben je uitgepraat?” vroeg hij. “Ja,” zei ze en ze bood haar pols aan hem aan. “Je mag me weer verdersleuren. Maar je hoeft me niet zo hard te knijpen, ik zal wel doen alsof het pijn doet.” Loena staarde verbluft na hoe ze zichzelf met haar schoolhoofd over het pad zag verdwijnen. Vragend draaide ze haar hoofd naar haar Severus en hij glimlachte zwak. “Wanneer – is de vraag die je wil stellen?” Loena knikte. Severus zuchtte. “Slechts enkele weken nadat je het zwaard van Griffoendor stal. Nadat alle ellende met de Tijdverdrijver begon.” Hij leunde tegen de boom aan en iets aan zijn hele doen zag er onzeker uit. “Ik moet eerlijk toegeven dat ik niet snapte waar je geloof in mij vandaan kwam... Maar nu we hier zijn....” Hij voelde even met zijn vingers op de plek in zijn nek waar Nagini hem had gebeten. “... nu begrijp ik het beter.” Loena glimlachte even, maar een kuiltje in haar voorhoofd verraadde dat ze diep nadacht. “Ik zei dat ik Occlumentie kon,” mijmerde ze. “Maar dit taferaal is dus maar een paar weken van mijn heden... Hoe ga ik bij Merlijns baard ooit op tijd Occlumentie leren? Kan ik dat op zo een korte tijd?” “Jij?” Een kleine grijns verscheen op zijn gezicht. “Jij kan dat vast.” “Zonder leraar?” Ze keken elkaar aan en beiden leken ze op hetzelfde moment dezelfde gedachte te delen. Hij maakte een kleine buiging met zijn hoofd. “Het zou een eer zijn als ik je op weg mocht helpen.” Als iemand hen had zien staan tussen de bomen van het Verboden Bos, had die persoon vast vragen gesteld over wat ze in hemelsnaam bezig waren. Ze stonden beiden aan de voet van een enorm grote boom, Loena gewikkeld in zijn warme mantel terwijl Severus met zijn rug tegen de boom leunde en haar lang in haar ogen keek. Voor een buitenstaander zou het misschien hebben uitgezien als een intiem en geheim moment – en dat was het ook – maar tegelijkertijd hing er iets onschuldigs in de lucht. Severus herkende het gevoel van die andere keer dat hij met Loena in het Verboden Bos was geweest. Hij voelde dezelfde misselijkheid opkomen die hij toen had gevoeld als hij in haar ogen keek – maar ditmaal hield hij zich in. Kijken mag, aanraken niet. “Het is best moeilijk om mijn hoofd leeg te maken, Severus, vooral als je zo naar me staart.” Hij glimlachte kort, maar zijn blik werd al gauw weer serieuzer. “Wil je nog eens proberen?” “Ik denk niet dat het al gaat lukken, maar ga je gang.” Hij trok zijn toverstaf. “Legilimens!” Hij werd in haar gedachten gezogen en zag hoe zijn jonge zelf haar kuste. Dus zij dacht er ook aan. Onmiddellijk liet hij haar gedachtes voor wat ze waren en snel brak hij de link. Ze leek zich niet bewust van de gedachte die ze met hem had gedeeld. Misschien maar goed ook. Hij wist niet of hij zelf het blozen zou kunnen tegengaan als zij er eenmaal mee begon. “Het lijkt onmogelijk om mijn gevoelens opzij te zetten, Severus. Wanneer ik het ene gevoel uit mijn gedachtes heb verbannen, komt onmiddellijk een ander naar boven.” Ze vouwde haar armen. “Hoe doe jij dat?” “Je wenst het,” zei hij simpel. “Je wilskracht kan je gedachten leeg maken. Zet door. Vergeet alles. Vergeet je hart. Verdruk al het goede in jezelf. Enkel als je jezelf vult met leegte, zal een Legilimens niets in je gedachten kunnen vinden.” “Zoals een Flubberwurm,” onderbrak ze hem. Hij keek haar even raar aan. “Een Flubberwurm?” “Ja. Die zijn best saai. En lijken ook niets te voelen.” “Ik veronderstel dat je het daarmee zou kunnen vergelijken.” Loena knikte en probeerde wat hij zei te onthouden en in te prenten. Ze waren inmiddels al een uur aan het oefenen en ze hadden nog geen echte vooruitgang geboekt, maar Severus zag die tijd niet als verloren. Ze was een doorzetter. En in tegenstelling tot Potter, luisterde ze en probeerde ze zijn raad op te volgen in plaats van zichzelf ertegen te verzetten. Al moest hij zelf ook toegeven dat hij duizend maal geduldiger was met haar dan met de irritante Griffoendor. Ze knikte betekenisvol naar hem en hij hield zijn toverstaf op haar gericht. “Legilimens!” Ditmaal bevond hij zich in een gedachte die hij niet kende. Ze bevonden zich dicht bij Hagrid’s Hut en het leek erop dat Loena de les Verzorging van Fabeldieren was aan het volgen. Hij zag Loena zitten tussen een aantal Flubberwurmen, haar blik niet bijster geïnteresseerd op de oersaaie wezens gericht. Hij probeerde naar een andere gedachte te springen, maar het ging niet. Hij kon enkel de omgeving van Hagrid’s Hut in zich opnemen, de andere studenten bekijken die verderop bij enkele Flubberwurmen zaten, de wolken zien drijven boven Zweinstein, maar er was niets anders te beleven. Ze kon het! Hij raasde uit haar gedachten en grijnsde toen hij haar tevreden uitdrukking zag. “Het is je gelukt!” Loena glimlachte voldaan. “Ik had het niet zonder je gekund! Dank je, Severus!” Voor hij wist wat hem overkwam, had ze opeens de ruimte tussen hen gesloten en omhelsde ze hem. Onwenning, maar gewillig omhelsde hij haar terug. Hij liet haar echter gauw weer los en probeerde opgelucht te glimlachen terwijl hij haar ongemakkelijk een klopje op haar schouder gaf. “Je moet blijven oefenen, uiteraard. De kans is groot dat ik nu je gedachten weer onmiddellijk zou kunnen binnendringen.” “Het zal wel meevallen,” zei Loena dapper. “Ik moet enkel wat meer aan Flubberwurmen denken, dan komt het goed.” Ze keken elkaar aan en de weinige afstand tussen hen beiden voelde onwennig aan. Loena volgde echter haar gevoelens en ging nog iets dichter tegen hem staan, en maakte zichzelf groter door op de tuppen van haar tenen te gaan staan. Severus had maar net op tijd door wat ze wilde doen en deed snel een stap naar achteren. Vragend keek ze hem aan en voor een moment vreesde hij dat ze teleurgesteld zou zijn. Hij deed weer een stap naar voren en nam voorzichtig haar handen vast. Zijn stem was zacht en streng tegelijkertijd. “Loena, ik ben te oud voor je.” Ze schudde haar hoofd. “Je bent nog steeds dezelfde persoon die ik gisteren kuste.” “Niet waar. Jij bent nog dezelfde persoon die ik twintig jaar geleden kuste. Maar ik niet. Ik ben veranderd. En ik kan niet doen alsof ik geen jaar ouder ben geworden. Wat zouden de mensen wel niet zeggen?” “Ik trek me nooit iets aan van wat de mensen zeggen,” zei Loena eerlijk. Hij vouwde defensief zijn armen, alsof hij bang was dat ze hem ieder moment zou bespringen als hij dat niet deed. “Wil je echt een oude kerel zoals mezelf als vriend?” “Ja.” Ze knikte langzaam. “En zo oud ben je toch niet.” “Ik vind achtendertig best oud.” “Valt reuze mee.” Ze glimlachte warm en Severus kon haar geen strenge blik werpen op dit moment. Hij moest schuldig bekennen en bloosde lichtjes. “Ik weet heus wel dat je nog steeds van me houdt,” ging Loena in een dromerige stem verder. “Ik zie het in je ogen.” Severus zuchtte. “Het heeft volgens mij geen zin als ik tegen je in ga.” “Vast omdat ik de waarheid zeg, niet?” Hij glimlachte en schudde zijn hoofd. Het had geen zin om het te ontkennen. “Ja, Loena. Ik voel nog steeds liefde voor jou.” Hij raakte even een lok vuilblonde haren aan die voor haar gezicht viel. “Ik zou niet weten wat ik anders moet voelen.” Hij slaakte weeral een diepe zucht en ditmaal werd zijn blik somber. “Maar dat neemt niet weg dat ik geen flauw idee heb waar we heen moeten vanaf hier.” Loena dacht even diep na over die woorden als hij en haar hand greep langzaam, maar zeker naar de Tijdverdrijver. “Grindelwald’s Tijdverdrijver weet het vast wel,” zei Loena terwijl ze de het gouden object losjes in haar hand hield. Severus staarde naar het kleine voorwerp en knikte langzaam. De Tijdverdrijver zou het inderdaad wel weten. Het werd tijd dat hij het kleine ding leerde vertrouwen, zoals het portret van Perkamentus hem eerder had gezegd. En met zijn blik op Loena legde ook hij zijn hand op de Tijdverdrijver. “We zullen wel zien waar het ons leidt.” RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 12: De Mist Ditmaal smakten ze beiden neer in hoog gras. Severus kwam als eerste recht en keek om zich heen. De zon scheen fel en stond hoog aan de hemel. Het voelde aan als zomer. Ook Loena stond op en ze peuterde nonchalant wat stro uit haar haar. Toen ze haar blik op Severus liet rusten, merkte ze dat zijn hand reikte naar de plek waar Nagini hem had gebeten. “Gaat het met je?” vroeg ze ongerust. Afgeleid liet hij snel zijn hand weer zakken en knikte hij, hopend dat ze het zou laten rusten. “Doet het pijn?” Severus wilde daar liever niet op ingaan, maar haar bezorgde blik viel niet te negeren. Hij knikte voorzichtig. “Het steekt wat.” Loena’s uitdrukking was zo ongerust en liefdevol dat hij er even ongemakkelijk van werd, en snel probeerde hij haar gedachten af te leiden. “Waar zijn we?” “Bedoel je niet wanneer?” verbeterde Loena hem. “Nee,” zei Severus terwijl hij zich omdraaide en om zich heen keek. “Al moeten we dat ook zien uit te dokteren. Ik ben hier nog nooit geweest. Komt deze plek jou bekend voor?” Ze keek om zich heen. Niet al te ver van waar ze zich bevonden, was een klein bos. Verder was er niets te zien behalve een uitgebreide weide waarin felgekleurde bloemen groeiden. De zon brandde erg en Loena deed de mantel van Severus uit terwijl ze boven haar hoofd een zeemeeuw richting het oosten zag vliegen. “Ik ben hier ook nog nooit geweest,” gaf ze eerlijk toe terwijl ze hem zijn mantel teruggaf. “Maar als de zeemeeuw een indicatie is, zitten we niet al te ver van water af.” Hij nam de mantel van haar over en knikte. “Kom, laten we kijken of we een aanwijziging kunnen vinden.” Loena wilde hem volgen terwijl hij een paar stappen van haar weg deed, maar kreeg het gevoel alsof haar benen vast zaten. Voor een moment probeerde ze los te komen, maar zonder succes. Ze keek even naar de Tijdverdrijver in haar handen, maar deze gaf geen teken van leven. Nogmaals trachtte ze haar voeten van de grond te heffen, maar het wilde gewoon niet lukken. “Severus!” Severus was inmiddels al een tiental meter verder en draaide zich om. Toen hij haar bezorgde blik zag, voelde hij het meteen benauwd worden. Zijn instinct vertelde hem dat er iets goed mis was. Loena keek naar haar voeten en zag opeens hoe een duistere mist ze leek op te slokken. “Severus!” riep ze, ditmaal paniek te horen in haar stem. Hij rende op haar af en zag hoe in amper een seconde tijd de duistere mist opeens gevaarlijk oprukte en haar volledige lichaam leek te omhelzen. Ze riep zijn naam en hij zag nog haar uitgestrekte hand naar hem reiken. Hij liep zo snel op haar af dat hij het niet kon voorkomen dat hij tegen haar zou botsen – maar dit gebeurde vreemd genoeg niet. In de plaats daarvan viel Severus door de zwarte mist heen. “LOENA!” Hij krabbelde recht van de grond en keek om zich heen. De mist was inmiddels weer verdwenen en er was geen teken van Loena. Het enige dat er was overgebleven, was de Tijdverdrijver. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 13: De Leugen van het Schoolhoofd Het ene moment was het zwart voor haar ogen en het volgende moment viel ze naar beneden. Vreemdgenoeg voelde ze ook hoe ze door twee sterke armen werd opgevangen. Toen ze zag wie haar redder was, voelde ze een golf van opluchting door haar heen gaan en ze omhelsde hem zo hard dat ze hem bijna alle lucht ontnam. “Severus!!” Loena was te blij om te merken hoe hij haar op de grond liet zakken en haar van zich af probeerde te duwen. “Juffrouw Leeflang!” zei hij streng toen ze hem niet wilde loslaten. “Zo is het wel genoeg geweest!” Loena maakte gebruik van dat moment om te zien waar ze was beland en herkende het kantoortje van Perkamentus. Ze liet hem snel los en keek hem aan. “Oh!” riep ze begripvol uit. “Ik ben zeker terug in mijn eigen tijd, juist?” “Ja, juffrouw Leeflang,” antwoordde het schoolhoofd met een gefrustreerde blik. Hij snapte niet waarom ze hem zo enthousiast had omhelsd. Waar was ze in hemelsnaam geweest? Hij wilde het stiekem wel weten, maar anderzijds wilde hij het ook niet vragen. Hij wilde niet met haar keuvelen. Hij wilde dat ze zo snel mogelijk terugkeerde naar de leerlingenkamer van Ravenklauw en dat hij dit allemaal eindelijk achter zich kon laten. “Mijn excuses, professor,” zei Loena opeens in een erg rustige stem. “Het was niet mijn bedoeling om u te doen schrikken.” Hij merkte de manier op waarop ze hem professor had genoemd. Toen ze vijf minuten eerder uit zijn kantoor was verdwenen, stond ze er nog op dat ze hem Severus mocht noemen – en nu noemde ze hem professor zonder dat hij daar specifiek om vroeg? Hij wist niet of hij dankbaar moest zijn of vragen moest stellen. “Het lijkt me het beste als je terug keert naar je leerlingenkamer. Heb je de Tijdverdrijver?” “Nee,” antwoordde Loena eerlijk. “Ik heb hem laten vallen.” Hij aarzelde, maar besloot dat hij het verhaal zelfs niet wilde horen. Hij keek haar nors aan voordat hij naar de deur liep. “Volg me, ik leid je terug.” Ditmaal liep hij iets langzamer. Loena stelde het op prijs dat ze niet hoefde te hollen om hem bij te houden en hield haar oren gespitst. Severus deed dit ook en keek met momenten argwanend achter zich. Langzaam, maar zeker naderden ze de toren van Ravenklauw. Helaas waren ze niet alleen. Ze schrokken beiden toen ze om de hoek van een gang voetstappen hoorden naderen en Loena voelde opeens hoe iemand de Imperiatusvloek op haar uitsprak. Ze begon te schokken alsof ze haar tranen moest inhouden en voelde hoe ze enkel haar blik op de grond kon richten. Ze kon nog net zien dat Severus zijn toverstaf vast had en deze even op haar richtte om te verzekeren dat hij de controle over haar had. “Severus!” Loena herkende de stem van Amycus Kragge en rilde. Ze hoorde zijn voetstappen gehaast dichterbij komen. “Je hebt haar gevonden! Waar was ze gebleven?” Loena voelde hoe ze verplicht werd om te huilen en ze speelde het spel mee. Ze snapte Severus’ plan en snikte. Vreemd genoeg voelde ze ook hoe haar arm in ongecontroleerde bewegingen bijeen trok, maar ook hier bood ze geen weerstand tegen. “Haar vader had haar een Tijdverdrijver gegeven,” zei Severus simpel. “Ze was een paar minuten teruggegaan in de tijd ermee. Ik vond haar in de bezemkast nabij mijn kantoor.” “Een Tijdverdrijver?!” herhaalde Amycus met een hint van paniek in zijn stem. “Die zijn toch allemaal vernield geworden in het Departement van Mystificatie?” “Het verbaast me niets dat de dochter van de uitgever van de Kibbelaar er eentje zou hebben,” zei Severus met dezelfde nonchalantheid alsof hij het over het weer had. “Donders vertelde me dat ze heel veel zeldzame artefacten bij hun thuis verzamelen. Ik was niet verrast.” “Heb je het ding afgenomen?” “Helaas was ik te laat. Toen ze me hoorde aankomen, heeft ze het ding vernield. Ze is nog steeds trouw aan Harry Potter en zijn vrienden.” Amycus haalde zijn toverstaf dreigend uit en staarde Loena hatelijk aan, maar Severus hield hem plots tegen. “Ik zou het niet doen.” Zijn stem klonk een tikje verveeld. “Ik denk dat ze haar les voor vanavond wel heeft geleerd. Ik dacht dat ze meer weerstand kon bieden aan de Cruciatusvloek, maar ik had het mis.” Hij glimlachte gemeen en keek hoe haar arm nog steeds iedere paar secondes een irriterende zenuwtrek vertoonde. “Ik heb zonet tien minuten kunnen wachten tot ze weer kon lopen.” Amycus keek van Severus naar Loena en kon het niet laten om wreed te grijnzen. “Ik heb me een beetje laten meeslepen,” gaf Severus in een eerlijke en tegelijkertijd spottende stem toe. “Maar dat is het onvoorspelbare aan juffrouw Leeflang. Bij andere studenten zie je wanneer ze gek worden van de pijn. Juffrouw Leeflang ziet er nu eenmaal altijd gestoord uit. Het was moeilijk om te zien of ze genoeg straf had gehad.” Amycus lachte gemeen en Severus glimlachte voldaan. “Ik breng haar verder naar haar leerlingenkamer.” Hij boog zich lichtjes tot Amycus en ging fluisterend verder,alsof Loena het niet mocht horen. “Ik had het idee dat ik niet alleen was toen ik voorbij het portret van Iganatia Wildsmid liep op de vierde verdieping... Ik vertrouw het niet helemaal...” “Laat mij maar,” zei Amycus met een onaangename grijns en hij stapte snel weg. “Ik haal Alecto erbij. Zij was aan het patrouilleren op de vijfde verdieping.” Severus zag hoe Amycus weer verdween en Loena voelde hoe Severus zijn grip op haar loste. Ze strekte even haar armen uit. Ze voelden een beetje raar aan van de schokkende bewegingen die ze hadden gemaakt. Severus liep haar zonder iets te zeggen of haar aan te kijken voorbij. Loena glimlachte warm. En het bewijs voor zijn goedheid stapelde op. Ze volgde hem tot aan de ingang van de leerlingenkamer van Ravenklauw. Hij keek haar met zijn gewoonlijke norse blik aan en zij keek terug met haar eeuwig dromerige en tevreden uitdrukking. Hij klopte op de deurklopper en de bronzen adelaar stelde een vraag. “Wat maakt het meeste verschil in tijden van nood: een eenzaat of een groep gelijkgezinden?” Severus keek Loena afwachtend en lichtjes uitdagend aan. Ze dacht even na. “Een gedreven en getalenteerd persoon kan een groter verschil maken dan een groep gelijkgezinde nietsnutten.” De adelaar opende zijn mond om aan te kondigen dat ze binnen mocht, maar Loena ging snel verder terwijl ze Severus strak in zijn ogen staarde. “Het is niet omdat iemand er alleen voor staat, dat die persoon geen verschil kan maken. Maar het is belangrijk dat hij er zelf in blijft geloven. Enkel zo zullen anderen zijn weg kruisen om hem uit de eenzaamheid te trekken. En wanneer hij een verschil heeft gemaakt, zal er een tijd komen dat hij die rol van eenzaat naast zich neer kan leggen.” Loena zweeg en staarde Severus nog steeds aan. Zijn uitdrukking viel niet te lezen, maar Loena glimlachte desondanks. De deur ging met een zwaai open en Loena stapte naar binnen. “Dank je.” Voor een buitenstaander had het misschien geleken dat Loena de adelaar bedankte om haar binnen te laten, maar Severus wist tegen wie ze het had. Hij knikte en keerde haar de rug toe. Iets vertelde hem dat hij nog niet het laatste had gezien van juffrouw Leeflang. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 14: De Eenzame Ravenklauwer Druppels tikten tegen het raam van haar slaapkamer. Het voelde goed om weer thuis te zijn. De oorlog was eindelijk voorbij en het leven leek zich langzaamaan te herstellen. Terwijl haar vader beneden druk aan het schrijven was voor de volgende editie van de Kibbelaar te vullen, staarde Loena verveeld door het venster. Ze keek de tuin in en hoopte met heel haar hart dat hij zou verschijnen. Maar hij had geen teken van leven gegeven. Iedere dag die voorbij ging miste ze hem meer en meer. Iedere dag werd de wanhoop groter dat hij die dag niet zou verschijnen. Maar ze bleef kijken. Ze bleef wachten. En voor een seconde dacht ze dat ze hem in het gras zag staan, wuivend, met een mysterieuze glimlach op zijn gezicht – maar dat beeld verdween even snel als dat het gekomen was en Loena voelde zich nog leger dan voorheen. Haar zevende jaar op Zweinstein ging anders dan ze gepland had. Weeral stond ze in het kantoortje van Anderling en weeral staarde ze naar het portret van Sneep dat aan de muur hing. Hij sliep. Iedere keer dat ze er was, sliep hij. Maar ze scheurde haar blik nooit van het portret af. “...zei dat je voor expres je toverketel had laten ontploffen. Is dat zo?” Loena staarde nog steeds hoopvol naar het portret. “Juffrouw Leeflang, is dat zo?” Loena schrok eindelijk op. “Huh, wat zei u, professor Anderling?” Ze probeerde blij voor hem te zijn, maar het lukte niet. Verveeld plukte ze aan de bladeren van een van de Turnipstruiken in de voortuin. “Marcel, begrijp me niet verkeerd. Ik ben echt heel blij dat je de assistent mag worden van Stronk.” “Maar jij was ook graag teruggekeerd naar Zweinstein, is het niet?” Het feit dat ze zweeg, was voor hem al de bevestiging die hij nodig had. “Ik vind het raar, Loena. Je mist Zweinstein veel harder dan de rest. Terwijl ik het idee had dat je je niet zo hard hechtte aan wat dan ook.” Niet Zweinstein, hield ze zichzelf voor. Het was Severus waaraan ze zich gehecht had. En om één of andere reden dacht ze dat Zweinstein het verdriet van hem te missen wat zou verminderen. “Je bent nu drie jaar van Zweinstein af, Loena. Je zal ook nog wel een leuke baan vinden als je niet meer wilt blijven schrijven voor de Kibbelaar...” Marcel sloeg zijn arm troostend om haar schouder, maar het had geen enkel effect op haar en ze bleef sober voor zich uitstaren. Hij zuchtte. “Als je wil, mag je me altijd komen bezoeken!” “Hoe lukt het met de artikels voor de Kibbelaar?” Loena knikte mak. “Gaat wel.” “Mijn excuses dat ik het zelfs moet vragen,” excuseerde Marcel zich. “Ik heb de laatste maanden niet zoveel tijd gehad om bij te lezen. Ik lees wel, maar voornamelijk in Kruidenkundeboeken. Ik ben niet van plan om me te laten overtreffen door eender welke student. Als ik volgend jaar de baan van Stronk volledig mag overnemen, wil ik dat ook zo goed doen als ik maar kan.” Terwijl ze langs de Kruidenkundekassen liepen, keek Loena naar het Grote Meer. Ze zag de plek waar Severus haar uit het water had gevist en voor een moment glimlachte ze triest. “Loena, gaat het met je?” “Oh. Ja hoor Marcel. Wat zei je ook weer?” Het was haar vijfentwintigste verjaardag. Ze ijsbeerde door haar kamer en keek af en toe uit het raam. Er waren al zoveel jaren verstreken... Wanneer zou ze hem eindelijk weer zien? Die vraag liet haar geen dag los. Terwijl ze het volk beneden hoorde toestromen, keek ze even in de spiegel. Hij zou haar vast nog steeds herkennen, want zoveel was ze niet veranderd. En terwijl ze in de spiegel keek, dacht ze even dat ze hem achter haar zag staan. Ze hield zijn blik vast in de spiegel, maar toen ze zich omdraaide, was hij er niet. Het gebeurde zo vaak dat ze op deze manier teleurgesteld werd. “Liefje, ik maak me zorgen om je.” Loena wist al waar dit gesprek heen ging. “Je sluit jezelf op. Waarom wilde je niet naar Zweden gaan? Ik dacht dat je het leuk zou vinden om onderzoek te doen naar Kreukelhoornige Snottifanten.” Ze haalde zo nonchalant mogelijk haar schouders op. “Ik vond dat Kim ook wel verdiende om te gaan. Waarom zou ik de voorkeur moeten krijgen? Zij kan het ook wel aan. Daarenboven vind ik Kreukelhoornige Snottifanten niet meer zo interessant. Vinloze Dolfijnleeuwen zijn veel leuker.” “Maar liefje, je gaat nergens heen! Ben je de afgelopen 10 jaar ergens anders geweest dan in Zweinstein of Zweinsveld?” “Vader, we hebben het hier al over gehad.” “Maar dit is toch niet normaal meer? De oorlog is nu al tien jaar voorbij, maar je bent nog steeds bang! Ik snap ook wel dat ik niet weet wat er in de Malfidus Villa allemaal is gebeurd, maar...” “Het heeft niets te maken met de Malfidus Villa,” onderbrak Loena hem kort en haar blik was verbiedend. “Houdt er alsjeblieft over op. Ik ga toch niet weg.” En met die laatste woorden rende ze de kamer uit. Rolf keek haar aan terwijl ze in een hoge stoel zat met een enorm boek op haar schoot. Hij wisselde een blik uit met Xenofilius en deze verliet zo onopvallend mogelijk de kamer. “Wat lees je, Loena?” “Een Verzameling van de Meest Duistere Aziatische Vloeken. Door Tong Mi.” Ze keek niet op van haar boek en Rolf ging naast haar staan om te kijken naar de prentjes in het boek, maar de gruwelijke taferelen die daarop te zien waren, stonden hem niet erg aan. “Zeg, Loena, heb je anders geen zin om mee te gaan naar de Lekke Ketel vanavond? Kim is jarig en we dachten dat het leuk zou zijn om een klein feestje te bouwen. Je weet wel – die schrijvers van de Kibbelaar die nog jonger zijn dan dertig, zonder de oudjes erbij... Wat zeg je?” Loena keek even op en haar blik zei al genoeg. Rolf wist dat ze ging weigeren. “Het spijt me, Rolf. Ik heb er niet zo een zin in. Ik blijf liever wat lezen.” Loena hield niet van het feit dat ze geblinddoekt was, maar alle anderen schenen er reusachtige lol aan te beleven. “Niet gluren, Loena,” zei Harry speels. “Pas op met het trapje,” waarschuwde Xenophilius haar. “Als je het niet leuk vindt, wil ik het wel hebben!” grapte Ron. “RON!” Hermelien klonk niet geamuseerd. “Is toch? En als jij niet mee wilt varen, ga ik wel met Kim, ja toch, jij vindt dat toch ook leuk, Kim?” “Slimme! Nou heb je het helemaal verraden!” Desondanks kon Kim er enkel mee lachen en ze werd tegelijkertijd rood van het blozen. Toen ze Loena’s blinddoek eindelijk afdeden, zag Loena vooral hoe Hermelien vuile blikken naar Ron wierp, voordat ze het schip zag dat bij hen in de tuin stond. Het had iets weg van een klein piratenschip, volledig uit hout gemaakt en met linnen zeilen. Er was zelfs een klein kraaiennest en het bootje zag er heel charmant uit – maar toch lachte ze niet. Rolf kwam opeens zingend naar buiten met een grote verjaardagstaart in zijn handen en iedereen zong enthousiast mee met hem. Na afloop gaf hij haar een kus op haar wang en Loena voelde zich ongemakkelijk toen ze zag hoe rood hij daarom werd. “Het was Rolf’s idee!” zei Xenophilius enthousiast. “Dan kan je eindelijk op zoek naar Vinloze Dolfijnleeuwen. Mooi toch?” Iedereen keek bewonderenswaardig naar het schip, maar voor Loena was de boodschap wel heel duidelijk: iedereen wilde haar weg. Ze had echter het idee dat ze ditmaal er niet onderuit zou kunnen komen. Het was de laatste keer dat ze in de spiegel van haar kamer zou kijken – alvast voor een lange tijd. Ze keek in zijn ogen, maar draaide zich niet om. Hij zou er niet zijn. Hij was er nooit. In het spiegelbeeld glimlachte hij bemoedigend, maar het maakte Loena niet beter gezind. Ze wilde het huis helemaal niet verlaten. Als Severus ooit zou komen – als hij haar ooit zou zoeken – zou hij hier het eerste zoeken. En op die boot zou hij haar nooit vinden. Maar misschien hadden haar vrienden gelijk. Misschien moest ze inderdaad verder. Ze was dertig. Ze had in de dertien jaren na Zweinstein iedere avond in haar eigen bed geslapen. Af en toe durfde ze nog wel eens het huis te verlaten – om Zweinstein te bezoeken of een interview af te leggen in Zweinsveld. Ze was zelfs een paar keren in het Krijsende Kot gegaan, maar het akelige gevoel dat haar daar iedere keer bekroop deed haar rillen en iedere keer was ze na drie minuten weer naar buiten gerend. “Vaarwel, Severus,” zei ze naar het vage beeld dat ze in de spiegel zag. “Het wordt tijd dat ik mijn eenzaamheid ten volle omarm en op zoek ga naar iets anders wat me raakt in het leven.” Ze sloot haar ogen en keek niet meer in de spiegel. Ze nam de tas die voor haar bed stond en stapte de kamer uit. Iedereen was zo verschrikkelijk aardig toen ze haar uitzwaaiden, vond Loena. Niemand die eruit zag alsof ze haar zouden missen. Rolf was er wel niet bij vandaag, maar Loena wist heel goed hoe dat kwam. Hij had een week eerder gevraagd of hij niet mee mocht op haar zoektocht, maar ze had hem beleefd afgewezen. Kennelijk was zijn ego nog niet hersteld van haar antwoord. De boot dobberde vrolijk in het water voor het gezellige huisje van Bill en Fleur. Nadat iedereen haar had omhelsd, verzekerde Kim haar dat ze goed op Xenophilius zou letten, waarop Ron reageerde dat Kim inderdaad beter kon opletten met Xenophilius. Iedereen moest ermee lachen en Loena had nog net kunnen zien hoe haar vader hevig was beginnen blozen en ze glimlachte. Met een laatste blik op haar vrienden, vloog Loena op haar bezem tot op het dek van het kleine schip en ze plofte er haar tas neer. Handig gebruikte ze haar toverstaf om het anker binnen te halen en de zeilen aan te spannen. Haast onmiddellijk kwam er beweging in de boot en dobberde ze verder en verder weg van de vele bekende gezichten. Ze wuifde naar hen allen terug tot ze hun gezichten niet meer kon herkennen en ze moest eerlijk toegeven dat ze genoot van de wind die blies in haar gezicht. Het was al lang geleden dat ze nog ergens van had genoten, sinds Severus... Nee. Aan Severus zou ze niet meer denken. Die gedachte maakte de eenzaamheid enkel erger. Ze probeerde zich te concentreren op het water voor haar, op de uitgestrektheid van de zee en ze hield haar ogen open voor regenbogen. Want enkel daar zouden Vinloze Dolfijnleeuwen zich schuilhouden – bij regenbogen. Loena stapte de kajuit binnen op het dek en keek naar enkele sterrenkaarten. De avond zou weldra vallen en dan zou ze – bij een heldere hemel – gemakkelijk kunnen bepalen waar ze was en waar ze heen vaarde. Ze wachtte tot de nacht viel en begaf zich met de sterrenkaarten naar buiten. Het was erg donker onder de sterrenhemel en met haar toverstaf bracht ze enkele toortsen aan het branden. Het gouden vuur was warm en Loena voelde zich best tevreden op het charmante bootje. Het voordeel van deze eenzaamheid, was dat ze haar melancholische gevoelens niet hoefde te verdedigen of verklaren tegenover wie dan ook. De droevige blik in haar ogen kon dat blijven zonder dat ze zich schuldig hoefde te voelen. Het was een pak van haar hart. Ze stuurde zelfzeker het schip richting het zuiden en betrapte zichzelf erop dat ze geeuwde. Ze zette het roer vast, borg de sterrenkaarten terug op in de kajuit en liep vervolgens weer het dek op. Vastbesloten nam ze haar tas van de grond en met haar verlichte toverstaf in haar handen, liep ze de houten trapjes af naar haar kajuit. Ze verlichtte met haar toverstaf de kleine toortsen in de gang. In het licht merkte ze opeens een mooie spiegel op die in de gang hing en ze liep er langzaam heen. Een klein briefje stak onder het frame en Loena stak haar toverstaf weg achter haar oor om het briefje van onder het frame te halen. Ze opende het om het te lezen. Het is niet omdat je in je eentje reist, dat je niemand meer hoeft te zien! Ik hoop dat je de spiegel mooi vindt. Veel succes met het zoeken naar Vinloze Dolfijnleeuwen. Ik kijk al uit naar je eerste uil! Kim. Een attent gebaar, vond Loena, maar ze had liever geen spiegel als cadeau gekregen. Ze keek in de spiegel en de vertrouwde reflectie van Severus was ook ditmaal weer zichtbaar. Hij glimlachte ditmaal niet, maar zij deed dat ook niet en ze keek loom toe hoe hij zijn mond opende. “Hallo Loena.” Ze schrok echter van zijn stem en haar ogen werden zo groot als theeschoteltjes. Was ze nou helemaal doorgedraaid? Beeldde ze zich nu ook al zijn stem in? Verward staarde ze naar zijn reflectie, tot ze het niet meer kon verdragen en ze zich met een ruk omdraaide. Haar hart stopte voor een moment met slaan en ze sloeg haar handen voor haar mond. Hij glimlachte opgelucht en warm toen hij haar blik zag. Eindelijk. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 15: De Boot Severus draaide als een gek aan het wieltje van de Tijdverdrijver, maar het rotding reageerde niet. Zijn frustratie werd ondraaglijk en hij wierp de Tijdverdrijver zo ver weg als hij maar kon. Hij zag de Tijdverdrijver verdwijnen tussen het hoge gras, maar net toen hij ietsje opgeluchter wilde ademen, zweefde het ding naar boven, totdat het op ooghoogte bleef hangen. Severus keek wantrouwend naar het magische artefact en hij vouwde defensief zijn armen. Wat was het ding van plan? Langzaam maar zeker zweefde het van Severus weg, in oostelijke richting, en hij kreeg het beklemmende gevoel dat de Tijdverdrijver wilde dat hij volgde. Severus gehoorzaamde argwanend en nam ondertussen de tijd om om zich heen te kijken. Al snel veranderden de met gras bezaaide weides in zanderige duinen en de wind bracht een aangename verkoeling onder de warmte van de ziedende zon. Hij keek raar op toen de Tijdverdrijver opeens een duik naar beneden maakte, in het zand tussen de duinen en opeens hoorde Severus stemmen in de verte achter hem. Met een ruk draaide hij zich om en toen hij schimmen zag naderen in de lucht, dook hij één van de struiken in de duinen in. Hij bezeerde zijn hand behoorlijk aan de scherpe takken van de struik en zoog op de rug van zijn hand toen hij merkte dat hij bloedde. Tegelijkertijd keek hij vanuit zijn schuilplaats naar de vreemdelingen die in de lucht naderden. Ze waren met zeven en in het midden van hen allen zweefde iets ontzettend groots. Het was pas toen ze erg dicht waren en de stemmen bijna verstaanbaar waren, dat Severus zag wat het was: een boot. Hij probeerde zijn oren te spitsen en verschrok zich lichtjes toen hij een bekende stem hoorde. “Ik had je nog zo gezegd om genoeg Onzichtbaarheidsdrank mee te nemen, maar nee – jullie dachten dat we het met gemak zouden halen! Wat als er Dreuzels zijn die ons opmerken? Als het Ministerie weet dat...” “Hermelien, jaag je niet zo op. Wij zijn praktisch het Ministerie.” “Dat praat het helemaal niet goed, Ron!” reageerde ze geënerveerd. “Jullie zouden ons voorzien van genoeg Onzichtbaarheidsdrank en nou vliegen we hier met een schip dat zo groot is als Hagrids Hut! Dreuzels zijn niet achterlijk, Ron!” “Rustig maar, Hermelien,” zei de kalmerende stem van Marcel Lubbermans. “We moeten nog maar een klein stukje en hier wonen geen Dreuzels. Ik verwacht niet al te veel problemen.” Severus dacht dat hij hierna de stem van Harry Potter zelf hoorde, maar inmiddels waren ze weer zo ver voorbij gevlogen dat het niet te verstaan viel. Hij kroop uit zijn schuilplaats en zag hoe ook de Tijdverdrijver terug omhoog schoot uit het gras en langzaam maar zeker zijn pad vervolgde. Severus was er echter zeker van: dit waren niet langer de studenten die hij had gekend. Ze hadden ouder geklonken en hun gedaantes hadden er volwassener uitgezien dan hij zich herinnerde. Er was tijd verstreken – maar het was niet duidelijk hoeveel. Loena was er niet bij geweest. Hij zou haar vuilblonde haren hebben herkend. Het enige wat hij kon doen, was de Tijdverdrijver volgen. Die zou het beter weten. Severus keek op naar de zeemeeuwen die krijsend overvlogen tot aan het strand. Hij hield er niet zo van dat hij open en bloot door de duinen liep. Iedereen zou hem kunnen zien, maar de omgeving leek verlaten. Toch zou hij zich beter op zijn gemak voelen als hij zelf ook wat Onzichtbaarheidsdrank had. Hij volgde de Tijdverdrijver terwijl die langs het strand vloog, totdat hij opeens in het zand viel. Eindelijk kon Severus het gouden voorwerp bijhalen en hij boog zich over de Tijdverdrijver om het ding op te rapen. De Tijdverdrijver deed niets en Severus stak hem in zijn zak en keek om zich heen. Hij dacht dat hij in de verte kon zien hoe de boot in het water lag en hij zag ook figuren op het strand druk in de weer. Een klein huisje bevond zich in de verte, maar Severus herkende het niet. Hij liep wat verder de duinen in, maar hield zich verborgen voor de tovenaars in de verte. Als Loena er zou zijn, zou hij haar herkennen, ongeacht hoe ver ze zich van hem bevond. Hij durfde het echter niet om dichterbij te gaan – niet zolang de zon nog scheen en zij hem zouden kunnen zien. Geduld, Severus. De zon was al een uur onder toen Severus het waagde om op te staan en richting de boot en de schelp-vormige woning in de verte te lopen. Er bevonden zich nog steeds mensen in de buurt van het kleine huisje en Severus naderde voorzichtig en geruisloos en liet zich zakken in het zand, achter een brede struik. Een meisje dat hij niet kende liep aan de achterkant van het huisje en werd gevolgd door Ron Wemel. “Zou ze mijn spiegel leuk vinden?” Ron Wemel leek niet echt geïnteresseerd en haalde zijn schouder op. “Ik hoop het voor jou, maar in Loena’s geval is het moeilijk om te zeggen wat ze leuk vindt. Ik denk niet dat ze gemakkelijk blij te krijgen is.” Severus voelde zijn hart sneller kloppen toen hij haar naam hoorde vallen. “Ik ben ontzettend blij dat ze heeft besloten om eindelijk eens haar huis te verlaten. Kan je je dat inbeelden – dertien jaar thuis zitten? Ik zou er gek van worden.” Severus luisterde aandachtig naar wat het vreemde meisje zei. Ze was nog jong. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar ooit in zijn lessen had gehad. Dus er moesten sowieso minstens zeven jaren verstreken zijn – maar tegelijkertijd zei het meisje dat Loena dertien jaar had thuis gezeten. Was dat dan in de tijd na Zweinstein geweest? Was Loena dan inmiddels dertig jaar? Severus probeerde te zien hoe meneer Wemel eruit zag. Maar in de duisternis was het niet te zien hoe de tijd hem had aangetast. De vraag die hem bleef bezighouden: hoeveel jaren waren er precies verstreken? “Ik vind het jammer voor Loena, maar iets is vreselijk mis gegaan in de oorlog, vermoed ik. Het rare is... Harry zei me dat Loena eigenlijk altijd heel stabiel overkwam – zelfs die laatste en beslissende avond op Zweinstein. Maar daarna is ze raar geworden.” Ron stopte even en verbeterde zichzelf. “Nou, nog rarer dan ze al was.” Het meisje knikte. “Rolf zal er morgen trouwens niet bij zijn,” informeerde ze hem. “Hoezo?” Ron leek uit de lucht te vallen. “Hij is degene die alles heeft gepland!” “Nou, bleek dat hij een dubbele agenda had... Hij wilde met Loena meereizen, en dacht dat hij een goede kans maakte... Dus heeft hij het haar voorgesteld en ze heeft hem afgewezen.” “Auwtsch!” Ron kon het niet helpen om even te lachen. “Arme Rolf. Hoe lang loopt hij nu wel niet achter Loena aan?” “Vier jaar of zo?” Het meisje glimlachte een beetje zielig. “Ik heb wel met hem te doen. Maar hij is er toch maar in geslaagd: hij heeft Loena uit het huis gekregen.” “Nog niet te vroeg juichen, Kim. Ze is nog steeds thuis. Morgen zal ze pas naar hier komen en dan is het te hopen dat ze doorzet en durft te vertrekken met het schip.” “Hey, wat doen jullie hier? Is het ruim al klaar?” Marcel verscheen nu ook en liep naar Ron en Kim toe. “Het ruim is al praktisch een half uur helemaal in orde,” verzekerde Ron hem. “We hebben de muren volgestouwd met pudding.” “En andere etenswaren,” verzekerde Kim Marcel. “Ze zal geen honger lijden.” “Mooi. Haar kajuit is ook ingericht,” lichtte Marcel hen in. “Ik vond trouwens de spiegel mooi die je in de gang had opgehangen, Kim.” “Dank je!” “Waar is Hermelien?” vroeg Marcel opeens. “Thuis,” antwoordde Ron. “Harry en Ginny zijn ook net terug Verdwijnseld. Ik denk dat we best niet al te lang meer blijven. Ik kreeg het idee dat Fleur ons het liefste zou zien vertrekken. Zij zijn ook moe.” “Nou, dan gaan we toch?” besloot Marcel. “We zien elkaar morgen toch weer? Hoe laat vertrekt Loena?” “Het idee was dat ze rond vier uur in de namiddag zou komen,” antwoordde Ron. “Dus dan zie ik jullie dan weer?” “In orde.” “Ik zie je dan, Ron,” zei Kim lief. “Oh, en jou ook Marcel!” Marcel glimlachte en Verdwijnselde als eerste. Een seconde later waren ook Kim en Ron verdwenen. Severus kon het niet laten om te grijnzen. Morgen zou Loena komen. Hij moest aan boord van het schip geraken. Dat was verbazingwekkend gemakkelijk. De boot lag enkele honderden meters van het huisje van Bill en Fleur voor anker. Severus vloog tot aan het dek en keek even rond. De boot was zeker niet erg groot, maar wel gezellig. Op het dek bevond zich een kleine kajuit en Severus opende de deur om naar binnen te piepen. Het leek een ontspanningsruimte en er stonden enkele gemakkelijke zetels en grote boekenkasten. Er was ook een groot bureau met een wereldbol op en tientallen perkamentachtige kaarten lagen erover verspreid. Severus liet zijn vingers even over de sterrenkaarten gaan en zag opeens een tekening onder ze in liggen. Hij veegde de sterrenkaarten opzij en merkte op dat het niet de enige was. Gretig nam hij de tekeningen vast toen hij zag dat Loena’s naam onder ze stond. Ze waren ook allemaal afgetekend met een datum en Severus zocht naar het meest recente plaatje – en die datum kwam overheen met dertien jaren later dan zijn heden. Alle tekeningen die hij zag, stelden fabeldieren voor en het meest voorkomende exemplaar was de Vinloze Dolfijnleeuw. Severus betwijfelde of het wezen ook daadwerkelijk bestond en draaide nonchalant de tekeningen om. Op de achterzijde bemerkte hij kribbels en schetsen. Bloemen, nageschetste veren en inkthouders, sterren en – Severus schrok even – een erg realistisch uitziende Tijdverdrijver. Hij keek verder naar de kleine schetsen en hield stil bij een pagina waarop misschien dertig paar ogen getekend stonden. Allen leken ze hem met dezelfde holle blik aan te staren en Severus staarde terug. Het waren Loena’s ogen, wist hij. En het feit dat ze zo leeg en levensloos neergetekend waren, stelde hem niet optimistisch. Een gevoel van medelijden overviel hem. Zijn Loena. Hoe had ze zich ooit zo kunnen laten hangen? Hij zou het nooit van haar verwacht hebben. Zuchtend legde hij de tekeningen terug onder de sterrenkaarten en draaide hij zich om en verliet hij de ruimte. Hij begaf zich via de trappen naar de kajuiten onder het dek. Er waren drie deuren in de gang en de eerste kwam uit op een badkamertje. De tweede toonde Loena’s kajuit. Er bevond zich een grote kleerkast en een groot hemelbed dat raar genoeg niet aan de grond bevestigd was, maar met touwen aan het plafond hing – alsof het een hangmat was die gemaakt was van hout. Onder het bed lagen nog enkele houten kisten en Severus verliet de kamer om te zien wat zich in de laatste kamer bevond. Deze kamer leidde tot een klein keukentje. Er was geen tafel, maar wel een hoog aanrecht en er stonden twee hoge en zeshoekige krukken bij. De potten en pannen hingen aan de muur en wiegden zachtjes heen en weer op het ritme van de golven. Severus nam als laatste een kijkje in het grote ruim onder de kajuiten. Zoals Ron en Kim al hadden gezegd, was het ruim volgestouwd met voorraad: grote potten vol vlees, vis, groenten, fruit, aardappelen, rijst en meer hingen stevig vastgemaakt aan de muren of stonden in grote tonnen op de grond. Severus besloot dat hij het beste in het schip kon blijven. Het leek er niet op dat Loena’s vrienden nog aan boord moesten zijn en zeker deze nacht voelde het schip aan als een veilige plek om te overnachten. Als het niet zo was, zou hij niet erheen geleid zijn door de Tijdverdrijver. Langzaamaan begon hij op het plan van de Tijdverdrijver te vertrouwen. Hij begaf zich naar Loena’s slaapplek en trapte zijn schoenen uit voordat hij zich neerlegde. Hij sloot zijn ogen niet, want in zijn hoofd raasden zijn gedachten druk verder. Morgen zou hij Loena zien. Ze zou ouder zijn. Severus was er ergens wel dankbaar voor – hij had morele bezwaren om een vriendin te hebben die minderjarig was – maar als ze ouder was geworden, hoefde hij zich helemaal niet slecht te voelen omdat hij van haar hield. Zijn geweten zou op zijn minst rust hebben. Hij mijmerde over zijn eigen verleden en over het leven dat hij had gehad – technisch gezien dertien jaar geleden. Hoe idioot zijn beslissing was geweest om de Dooddoeners te vervoegen en hoe het uiteindelijk ook zijn eigen leven had gekost – als Loena niet te hulp was gekomen. Zijn hele jeugd had hij zielsveel gehouden van Lily Potter, die hem niet de moeite waard vond en hem aan het einde van haar leven steeds verder en verder van hem had weggeduwd. Misschien ook met een goede reden – hij was een gevaar geweest. Zonder het zelf te wensen, was hij verantwoordelijk geweest voor haar dood. Als hij die profetie niet had doorgespeeld aan Voldemort... Hij schudde de gedachte snel van zich af. Hij zou altijd spijt hebben omwille van zijn ellendige jeugd. Alle gedachten aan Lily stemden hem bitter en er was slechts één gedachte die hem enigszins opvrolijkte: Loena. Hij had haar zoveel jaren eerder uit het water gehaald en op die manier haar leven gered. Het enige leven dat hij ooit had gered en haar dankbaarheid was groot geweest. Al kende hij haar toen volledig niet, ze was als een overheerlijke droom geweest: van te korte duur en ze had nadien nog lang door zijn hoofd gespookt. Als hij zijn ogen sloot, kon hij haar nog steeds ruiken en in eenzame nachten had hij haar lippen op de zijne gevoeld. Iedere keer dat hij zich had toegestaan aan haar te denken, had hij haar warmte gevoeld. Maar hoe ouder hij werd, hoe meer hij haar gedachte probeerde te weren. Ze was die tweede maal aan hem verschenen toen hij nog een jonge professor was en oh, hoe hij moeite had gedaan om haar te weerstaan! Zo vaak had ze zijn dromen bezeten dat het haast onmogelijk was geweest om de nodige afstand te bewaren tussen hen twee, maar zijn zelfbeheersing had hem niet in de steek gelaten. Het was helemaal raar geworden toen ze in zijn lessen was verschenen als elfjarige Ravenklauwer. Het was onmiddellijk duidelijk dat ze nog niet het meisje was waaraan hij zijn hart had verloren, maar ze was al even lief, geduldig en dromerig als de Loena die hij al kende. De groeiende dreiging van Voldemort had het voor hem gemakkelijker gemaakt om zijn gedachten af te leiden en zelfs die avond dat Loena eindelijk verdween met de Tijdverdrijver, had hij zichzelf kunnen wijsmaken dat ze nog niet zijn Loena was. Toen ze hem bij haar tweede terugkeer had omhelst, stond hij zelf versteld van hoe kordaat hij haar van zich had weggeduwd. Hij was ervan overtuigd dat hij zijn eigen gevoelens en verlangens voor haar succesvol had onderdrukt – en dat was ook zo. Zijn hartpijn viel mee, ook op het moment dat ze in de villa van de Malfidussen werd opgesloten. Hij kon met zichzelf leven – al ging hij stiekem af en toe kijken als ze sliep. Pippeling was een waardeloze bewaker en hoorde hem nooit voorbij komen. Eén keer had de kobold hem gezien terwijl hij aan de tralies naar binnen keek, maar deze had er nooit wat van gezegd en Severus was onmiddellijk weer weggegaan, gerustgesteld dat ze nog leefde. Hij had zijn emoties goed onder controle gehad – tot het moment dat hij had gedacht dood te zijn. Als hij niet op tijd had beseft dat hij terug tot leven was gebracht, zou hij haar gekust hebben. Dat leek hem wel een passende beloning, na zoveel jaren zijn eigen leven te hebben opgeofferd voor Perkamentus, voor de nagedachtenis aan Lily en voor haar zoon te helpen. Maar in deze tijd was dat allemaal niet meer nodig. De oorlog was gestreden. Harry Potter was veilig en hij had zijn schuld aan Lily vereffend. Hij zou haar nooit kunnen terugbrengen, maar dat betekende niet dat hij zijn hele leven alleen moest doorbrengen met de gedachte aan een verloren liefde. Want Loena was er nog. En hoe meer hij aan haar dacht, hoe meer hij zich misselijk voelde van emoties in zijn maag. Hij dacht even dat die misselijkheid kwam door het schommelen van de boot, maar hij herkende het gevoel. Hij verlangde naar Loena, naar haar kalme gezelschap, naar haar lieve lach, naar een nieuwe kans met haar... Hij wilde haar dicht bij zich houden, haar kussen en koesteren en liefhebben en alles wat hij al die jaren niet had kunnen doen. Er was niets anders dat hij nog had te doen in dit leven. De Tijdverdrijver kon hem maar met één reden naar hier hebben gestuurd: om bij Loena te zijn. En dat zou hij doen. Hij zou haar nooit meer alleen laten. Hij wist dat hij erg veranderd was sinds zijn zeventiende. Niet enkel van uiterlijk, maar ook innerlijk. En nu de oorlog voorbij was, voelde hij een vreemde rust die hij nooit eerder had gevoeld. Hij vroeg zich af hoe de jaren haar hadden veranderd – maar één ding hoopte hij harder dan wat dan ook: dat haar liefde voor hem in al die tijd niet verdwenen was. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 16: Het Weerzien en Afscheid “Hallo Loena.” Ze leek het niet te kunnen geloven. Maar ook voor Severus voelde het onecht aan. Ze was nog steeds Loena en de jaren hadden haar niet veel veranderd. Ze was volwassen geworden en haar gelaatstrekken waren iets scherper dan dat ze waren als tiener, maar ze had nog steeds die wonderbaarlijk lange vuilblonde haren. Ook haar kleren waren nog steeds van dezelfde uitgesproken en eigenwijze stijl, al dacht hij niet dat hij haar ooit mooier dan dit had gevonden. Bovenal toonden haar blauwgrijze ogen nog steeds haar erg jonge en wijze ziel. Maar er lag ook een stukje verdriet in. Ze draaide zich om en schrok zichtbaar toen ze hem aankeek. In ruil glimlachte hij warm terug. Hij voelde aangename tintels in zijn buik en durfde amper te ademen. Haar initiële verrassing maakte plaats voor ongeloof. Ze liet langzaam haar handen weer zakken en schudde haar hoofd. “Je bent niet echt.” Vastberaden keek ze weg en Severus drukte zich met zijn rug tegen de muur toen ze hem passeerde en de trappen naar het dek opliep. Verward keek hij haar na. Geloofde ze nou dat ze hem inbeeldde? Hij mijmerde voor een paar momenten, totdat hij ook vastberaden de trap omhoog klom. Hij zag haar in de duisternis van de nacht aan de rechterkant van het schip staan, met haar handen op de houten reling terwijl ze naar het water onder haar keek. Ze leek haar gedachten op orde te stellen en Severus voelde zich een tikje reddeloos. Hun wederzien was niet zoals hij had gedacht. Het was best ironisch dat Loena – die overal in geloofde – nu niet geloofde in zijn bestaan. Langzaam wandelde hij tot hij naast haar stond en hij keek even naar de zee, voordat hij zijn rug ernaar toe draaide en zijn aandacht volledig aan haar schonk. “Loena, ik ben het écht.” Ze keek hem aan en ze leek zijn hele wezen argwanend te bestuderen. Het zag ernaar uit dat ze niet wilde geloven dat hij echt daar was. Een klein rimpeltje op haar voorhoofd verried dat ze piekerde terwijl ze hem aankeek. Hij durfde haar niet aan te raken, maar zijn hand bewoog wel onbewust even haar richting uit terwijl hij haar doordringend aankeek.“Zeg me wat ik moet doen om je te bewijzen dat ik hier echt ben – en ik doe het!” Ze knipperde met haar ogen. Langzaamaan begon ze te geloven dat hij echt daar was, maar het wilde nog steeds niet helemaal binnendringen. “Severus,” begon ze aarzelend. “Zeg het maar,” moedigde hij haar aan. Ze liet de reling los en stapte naar hem toe, maar durfde hem niet aan te raken toen ze eenmaal voor hem stond. Haar hand reikte even naar zijn gezicht, maar ze trok haar hand haast onmiddellijk weer terug toen ze hem bijna aanraakte. Severus’ warme blik werd er niet minder om. Ze durfde echt niet. Ditmaal reikte hij naar haar en legde hij zijn hand op haar wang. Ze rilde onder zijn aanraking en keek hoopvol naar hem op terwijl ze met haar eigen rechterhand de zijne greep. “Je bent het écht,” fluisterde ze ongelovend en ze schudde haar hoofd. “Ik dacht dat je nooit meer zou komen.” Het deed Severus pijn om te horen dat ze de hoop had opgegeven en hij hoopte niet dat dit betekende dat haar liefde ook was verdwenen. “Natuurlijk zou ik komen,” zei hij zacht. “Ik zou je nooit uit eigen keuze alleen laten, Loena. Ik hou van je.” De tranen sprongen haar in de ogen en Severus schrok toen ze zich opeens tegen hem aan liet vallen en hartstochtelijk begon te huilen. Sussend liet hij zijn handen door haar haren gaan terwijl ze zijn hemd nat weende. “Ik heb je zo gemist,” snikte ze. “Ik voelde me zo alleen zonder jou.” Hij omhelsde haar enkel steviger. “Dan weet je hoe ik me voor lange tijd heb gevoeld zonder jou.” Loena begon hier enkel heviger van te snikken, alsof de gedachte aan zijn verdriet het hare enkel vergrootte. “Maar droog je tranen nu maar,” zei Severus vol goede moed. “We zijn weer samen.” Ze deed wat hij vroeg en wreef met de rug van haar hand door haar ogen. Ze keek hem aan en voor het eerst kon er een dappere glimlach vanaf. “Ik kan het nog steeds niet geloven.” “Ditmaal is het wachten voor mij niet zo lang geweest als voor jou,” zei Severus in een troostende stem. Hij veegde teder met zijn duim één van de tranen van haar gezicht. “Ik zal je niet meer laten gaan. Nooit meer. Ik beloof het.” Loena’s blik werd een beetje angstig. “Maar wat met de Tijdverdrijver? Is dat wel wat hij wil? Wie weet transporteert hij je dadelijk weer weg!” Severus kreeg geen kans om iets te zeggen want opeens vloog de Tijdverdrijver op uit de zak van zijn mantel en zweefde hij tot tussen Severus en Loena in. Ze deden beiden een kleine stap naar achteren, maar lieten elkaar niet los. Het leek haast alsof Grindelwald’s oude artefact hen uitdaagde, zoals het tussen hen in bleef zweven.. “Ik laat haar niet gaan ditmaal!” zei Severus streng en bevelend tegen het ding. De Tijdverdrijver draaide een halve slag om en Loena had het gevoel dat het ding haar aankeek – zelfs al had het geen ogen. “Alsjeblieft, scheidt ons niet nog een keer van elkaar.” Loena’s verzoek klonk een beetje smekend en de Tijdverdrijver vloog opeens dichter naar Loena toe. Severus kneep enkel steviger in haar handen hierdoor en Loena bleef vastberaden staan. De Tijdverdrijver zweefde even voor haar ogen en vloog toen abrupt naar het gezicht van Severus. Zijn blik was streng en volhardend. Hij knipperde niet met zijn ogen en sprak het ding toe. “Je hebt ons niet enkel gescheiden, maar je hebt ons ook weer samengebracht. Keer na keer. Ik weet niet of ik je hoor te vervloeken of te danken. Maar ik heb nu een belofte aan haar gemaakt en ik wil die niet verbreken. Als iemand hier vandaan moet, dan gaat die niet alleen. Aan jou de keuze. Of je laat ons hier, of je neemt ons beiden mee.” De Tijdverdrijver vloog opeens weg, tot achter de reling van de boot, bleef daar een paar secondes hangen, en liet zich toen opeens naar beneden vallen. Loena en Severus renden dichterbij om de Tijdverdrijver te zien neerplonsen in het duistere water, maar dit gebeurde niet. Net toen ze de reling hadden bereikt, schoot de Tijdverdrijver met de snelheid van een Snaai voor hun ogen de lucht in, tot hij uiteindelijk verdween tussen de grijze vederwolken die hoog boven het water hingen in de nacht. Ademloos keken ze toe en Loena kneep opeens in Severus’ hand. Beiden keken ze nog naar de wolken en sterrenhemel boven hen. “Is hij weg?” vroeg ze voorzichtig. “Voor eeuwig?” Severus draaide zich tot haar. “Ik hoop het.” Hij glimlachte toen ze zijn blik opzocht. “Dan kan ik eindelijk bij jou blijven.” Loena bloosde hevig. Het feit dat hij hier bij haar stond, kwam haar zo onecht over. Na al die jaren thuis te wachten tot hij zou opdagen, was het ironisch dat ze hem zag op die eerste avond dat ze hem in feite had willen opgeven. Ze schudde haar hoofd. “En nog steeds kan ik het niet geloven.” Hij ging dichter bij haar staan en sloeg zijn armen om haar middel. Ze trilde in zijn armen, maar legde desondanks haar hand op zijn schouder terwijl hij haar dichter naar zich toe trok. “Geloof dit dan,” zei hij zacht en vastbesloten drukte hij zijn lippen op de hare. Ze schrok even van de doortastende manier waarop hij zijn kans waagde, maar bovenal schrok ze van de emoties die in haar naar boven kwamen toen zijn zachte lippen de hare raakten. Het vuurwerk in haar maag verspreidde zich door heel haar lichaam en ze was ervan overtuigd dat er ieder moment stoom uit haar oren zou komen. Ze kuste hem terug met volle overgave en omhelsde hem zo stevig dat ze terugdeinsde toen hij haar zachtjes van zich af probeerde te duwen. “Ik moet je nog iets vragen,” zei hij met stille stem en ze keek hem afwachtend aan, met nog steeds een ontzettend rode blos op haar gezicht. Hij leek echter de vraag niet te durven stellen en Loena keek hem afwachtend aan. “Wat is het, Severus?” Hij glimlachte bij het horen van zijn naam. De manier waarop ze zijn naam uitsprak was niet veranderd in al die jaren en het gaf hem de moed om zijn vraag te stellen. “Loena, vind je het oké als ik bij je blijf?” Loena trok grote ogen. Was hij gek geworden? “Vind ik het oké?!” herhaalde ze ongelovend terwijl ze in zijn zwarte, maar warme ogen keek. Hij leek echt niet te beseffen hoe veel ze hem had gemist en hoe zeer ze wenste dat hij bij haar bleef. Het verbaasde haar dat hij die vraag nog stelde en ze glimlachte opeens. “Doe niet zo raar, Severus! Er is niets wat ik liever wil! Daarenboven vergroot het enkel de kans dat we Vinloze Dolfijnleeuwen zullen tegenkomen.” “Euh...” Hij fronste zijn voorhoofd bij het horen van die laatste woorden. Hij wilde geen bubbels doorprikken, maar kon niet doen alsof hij ooit in zulke wezens had geloofd. Loena merkte zijn aarzeling, maar haar glimlach verdween niet, in tegendeel. “Wat verkies jij dan om te doen in de tijd die ons rest op deze aardbol?” Zijn frons verdween en zijn lippen krulden aangenaam omhoog terwijl hij haar sluw aankeek. “Ik was van plan je lief te hebben, tot de dag dat ik sterf. Dat is alles.” “Mm...” Mijmerend keek ze om zich heen, een beetje ongemakkellijk omwille van het feit dat hij haar van zich weg had geduwd, maar nadien die eerdere nabijheid niet meer had opgezocht. Als ze er verandering in wilde, zou ze daar zelf voor moeten zorgen. “Ik heb geen bezwaren. Integendeel.” En met die woorden trok ze hem aan zijn kraag hevig dichterbij en kuste ze hem weer. Hij kon het niet laten om even te grijnzen door dat impulsieve initiatief, maar genoot desondanks van het warme lichaamscontact in die heerlijke zomernacht. Ze was wonderbaarlijk – zijn Loena. Zolang hij leefde, zou hij haar nooit meer laten gaan. Niets zou hen nog scheiden nu – geen tovenaar – geen heks – geen fabeldier – maar bovenal: geen Tijdverdrijver. Einde. |