Nomaj | Waar de magie nazindert
Vleermuizen en Radijsjes - Afdrukversie

+- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl)
+-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4)
+--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12)
+---- Forum: Korte Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=19)
+---- Topic: Vleermuizen en Radijsjes (/showthread.php?tid=113)

Pagina's: 1 2 3 4


Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

[Afbeelding: attachment.php?aid=21]

Al ben ik geen ervaren one-shot schrijver, ik hou wel van schrijven - en doe dat momenteel heel graag over Severus Sneep en Loena Leeflang. Hier vinden jullie al mijn kortverhalen. Jullie zullen merken dat ik me niet louter tot canon of fanon, romantisch of serieus beperk. Ik hoop dat jullie de verhaaltjes hoe dan ook mooi vinden. Reacties zijn altijd welkom.

(Deze one-shots waren oorspronkelijk op dreuzels gepost tussen 28 februari 2010 en 23 december 2011)


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Regen


De Terzielers waren hongerig. De regen die uit de lucht goot, leek hun honger enkel te versterken. Loena zuchtte terwijl ze de jongste Terzieler van de groep voederde. Het was een diepe zucht – zo diep dat zelfs de Terzielers zich afvroegen wat er scheelde. Het lag niet aan de gutsende regen. Het waren ook niet de laatste pesterijen van haar klasgenoten die Loena bezig hielden en al helemaal niet de moeilijke leerstof van de vierdejaars. Dat was het nou net – de leerstof viel tegen. Vooral van Verweer tegen de Zwarte Kunsten.

Loena moest toegeven dat het niet haar lievelingsvak was – ze genoot nog steeds het meeste van Verzorging van Fabeldieren. Maar de lessen van Omber stemden haar bezorgd. Verweer was zo een reusachtig belangrijk vak in deze gevaarlijke tijden – en nu mochten ze het niet eens oefenen! Harry Potter had met zijn eigen ogen gezien hoe de Duistere Heer was teruggekeerd en hoe reageerde het Ministerie? Door praktijklessen in Verweer te verbieden.

Loena wist wel beter. Het was natuurlijk een groot complot van het Ministerie – dat kon niet anders. Haar vader had in zijn laatste brief al verteld dat hij haar op de hoogte zou houden van alle verwikkelingen, maar dit niet via uil zou kunnen doen – te riskant. Van zodra ze wist wanneer ze een dagje naar Zweinsveld mochten, zou ze hem een uil sturen en dan zouden ze een afspraak maken.

De regen maakte een geruststellend geluid, vond Loena. De bladeren van de bomen in het Verboden Bos begonnen al te verkleuren, maar leken alsnog de regen te verwelkomen na de warme zomer die pas een week geleden ten einde was gekomen.

Hoe dan ook – Loena kon niet veel langer blijven, ook al was ze met haar vrolijk gekleurde regenlaarzen en regenjas op bakken vol regen voorzien. Er wachtte nog veel huiswerk op haar – en te lang in het Verboden Bos blijven had altijd als risico dat ze betrapt zou worden. Loena was al van haar eerste jaar niet uit het Verboden Bos weg te slaan geweest – en had al meermaals straf gehad ervoor. Maar ze kwam er graag. De plek bracht haar rust. Daar had ze maar al te graag een namiddagje strafstudie voor over.

Ze gooide een laatste stukje biefstuk op de grond en het jonge Terzielerveulen sprong erop af. “Tot morgen!” Loena wuifde naar de Terzielers alvorens ze zich omdraaide en haar weg naar het pad zocht. Zo ver bevond ze zich niet van de rest van de terreinen van Zweinstein – slechts anderhalve kilometer – maar ze verkoos ervoor om via het pad terug te gaan. Na een aanvaring met een Acromantula van een halve meter hoog in haar derde jaar, maakte ze veel meer gebruik van de paden die her en der door het bos liepen.

Ze was nog maar net op het pad, toen het gehinnik van het jonge Terzielerveulen haar weer tot stilstand bracht en ze draaide zich om. Het zwart-grijze wezen liep op een drafje naar haar toe en duwde zijn neus tegen de zakken van Loena’s regenjas.

“Ik heb niets meer,” probeerde ze de jonge Terzieler aan zijn verstand te brengen. “Alles is op!”

Maar het jonge dier begreep er niets van en bleef ongeduldig en hongerig om Loena heen draaien. Loena keek naar het Terzielerjong, maar voelde opeens een tintelende sensatie in haar linkeroorlel. Het gebeurde niet vaak – maar als ze het voelde, betekende het dat ze niet alleen was. Ze liet haar ogen langs het pad glijden en kwam tot de conclusie dat haar voorgevoel juist was geweest.

Kennelijk had de gietende regen die ochtend niet iedereen in het knusse kasteel van Zweinstein kunnen houden. Toverdrankprofessor Severus Sneep kwam op het pad haar richting uit en had haar al opgemerkt. Zijn zware en duistere mantel beschermde hem tegen het overgrote deel van de regen, maar zijn zwarte haren plakten door de regen in zijn gezicht en zijn blik stond zuur.

Loena wist wat zou volgen.

“Juffrouw Leeflang,” begon hij in zijn kenmerkende diepe, maar strenge stem. “Waarom verbaast het me niet dat ik u van alle leerlingen op Zweinstein op een zaterdagochtend aantref in het Verboden Bos?”

Het was waar – het was al minstens zes keer het genoegen van professor Sneep geweest om haar op een zaterdagochtend te betrappen in het Verboden Bos. Dit was echter de eerste keer dat het zich dit schooljaar voordeed.

Loena keek aarzelend naar de grond en liet zich niet afleiden door het gehinnik van het Terzielerveulen, dat nog steeds aan haar zakken zat te snuffelen. Ze wist niet of ze moest antwoorden op haar professor’s vraag, en besefte zich pas nadat ze antwoordde dat ze dat beter niet had gedaan. “Strafstudie, professor?”

Professor Sneep leek het niet te apprecieren hoe ze op zo een kalme wijze haar eigen straf aankondigde en blies woedend lucht uit zijn lange neus, alsof hij een theeketel was die ieder moment zou beginnen fluiten.

“U lijkt het niet aan uw hart te laten komen,” merkte hij nijdig op. “Ik vraag me af of er geen straf is die geschikter zou zijn om uw vastberadenheid te breken.”

Weeral had Loena niet door dat het wijzer was om niet te antwoorden. “Ik denk het niet, professor.”

Zijn ogen spoten nu vuur naar haar, maar ze bleef hem met haar grote, blauwgrijze ogen aanstaren, zich slechts van een fractie van zijn dreiging bewust.

Het Terzielerjong hield er niet van om genegeerd te worden en liep nu naar de toverdrankprofessor, niet wetend dat Sneep niet was gekomen om Terzielers te voederen.

“Wat krijgen we...” mompelde de toverdrankprofessor toen de jonge Terzieler zijn neus tegen zijn zakken aanduwde.

“Af!” zei Loena tegen het terzielerjong, maar het dier kon haar even goed negeren als zij hem.

Toen het dier rondjes begon te draaien, wist professor Sneep helemaal niet meer waar hij het had en hij draaide mee opdat hij het dier geen seconde uit het oog verloor.

Loena vond het een grappig zicht en glimlachte en van het moment dat haar professor dit zag, schoot hij haar een woedende blik toe.

Ongeduldig trok hij opeens zijn toverstaf en richtte hij deze op het dier en Loena sloeg haar handen opeens voor haar mond. “Professor, nee!” probeerde ze hem nog te waarschuwen, maar voordat hij de kans had om een spreuk uit te spreken, sloeg het veulen een krijsend gehinnik uit, wat haast onmiddellijk beantwoord werd door een volledige kudde van hinnikende Terzielers in de verte.

Het duurde slechts enkele secondes voor de eerste Terzielers zichtbaar waren boven de bomen en professor Sneep keek onbegrijpend toe terwijl Loena snel haar toverstaf trok. Het Terzielerjong was al terug het bos ingeschoten, maar de volwassen Terzielers zouden meer afleiding nodig hebben.

“Carnorem Gelurem!” riep Loena luid terwijl ze haar toverstaf op de Terzielers richtte.

Zelfs professor Sneep had nog nooit de toverspreuk gehoord en keek dan ook verbaasd toe hoe er uit het niets rauwe stukken vlees leken te verschijnen en deze enkele meters voor hen met luide kwak-geluiden op de natte bosgrond vielen.

De Terzielers moesten kiezen tussen hun agressor en vers voedsel en Loena wist waarvoor ze zouden kiezen – maar ze wist ook dat magisch opgeroepen rauw vlees niet lang goed zou blijven – zeker niet dat van haar, want het was slechts de eerste keer dat ze de spreuk probeerde – en dat ze dan weer professor Sneep zouden aanvallen.

Zonder te aarzelen, greep ze haar professor bij zijn mouw en trok ze hem rennend met zich mee. Al wist hij niet zeker wat er zonet gebeurd was, volgde hij haar gewillig en ze renden terug over het pad naar Zweinstein.

Pas aan de rand van het Verboden Bos hielden ze weer stil en Loena leunde tegen een boom om terug op adem te komen.

Professor Sneep wist niet wat hij moest zeggen – had juffrouw Leeflang hem zonet gered van de woede van een kudde Terzielers? Hij wist het zelf niet.

“Professor,” begon Loena buiten adem. “U hebt nooit Verzorging van Fabeldieren gevolgd, of wel?”

Hij moest schuldig bekennen. “Hoe raadde u het?” reageerde hij met een licht sarcastische toon.

“Er viel niet veel te raden,” antwoordde Loena eerlijk. “Het was overduidelijk”

Hij keek de zonderlinge Ravenklauwer onderzoekend aan. Wat ze zei, was arrogant, maar zo leek ze het helemaal niet te bedoelen en ze ging zelfs verder.

“Professor, als ik u was, zou ik de komende dagen uit het Verboden Bos blijven. Of anders een offer aan rauw vlees maken. Terzielers zijn zachtaardige dieren, maar een tovenaar die zijn toverstaf trekt en mikt op een van hen, kan het beter op een lopen zetten. Ze houden er niet van om bedreigd te worden, weet u.”

Professor Sneep leek het niet volledig op prijs te stellen dat een leerling hem de les las, maar ze had gelijk. Zijn kennis over Fabeldieren viel in het niets in vergelijking met zijn kennis over Toverdranken of Verweer. Zijn actie was niet goed te praten en als er ooit iemand achter zou komen wat voor ongeluk hem bijna was ontvallen, zou hij door de rest van de staf van Zweinstein uitgelachen worden. Een situatie die hij kost wat kost wilde vermijden.

“U reageerde snel, juffrouw Leeflang,” gaf hij grimmig toe. “Ik zou haast wensen dat u diezelfde vastberadenheid in de lessen Toverdranken toonde. Het zou u veel ontploffende toverketels besparen.”

Hij wachtte even om te zien of er reactie kwam, maar ze stond nog steeds te rusten tegen de boom, haar blik op hem gefixeerd en haar haren drijfnat van de regen.

“Voor eenmaal hebt u zichzelf gered van een strafstudie,” vervolgde hij kort en tegen zijn eigen zin in. “Maar als ik hoor dat u iemand vertelt wat er zonet is gebeurd, beloof ik u dat u dit jaar geen Terzieler meer zult zien.”

Loena keek hem met grote ogen aan en leek onaangenaam verrast. “Zou u de Terzielers iets aandoen?”

Hij rolde met zijn ogen. Ze snapte het niet.

“Nee, ik zou u ieder vrij moment van het jaar strafstudie geven.”

“Ah,” Loena begreep het. Al was een jaar strafstudie minder erg dan het afstraffen van de Terzielers, het was niet iets waar ze op zat te wachten. “Ik zeg niets. U heeft mijn woord.”

Al kende hij de waarde van haar woord niet, hij had geen andere optie. Hij knikte goedkeurend. “Keer terug naar uw leerlingenkamer, juffrouw Leeflang. Ik wil u vandaag niet meer tegen het lijf lopen.”

Loena knikte. “In orde.”

Ze draaide zich om en huppelde over het grasveld naar het kasteel in de verte.

Professor Sneep keek haar na vanonder het bladerdek van de bomen.

“Vreemd kind,” mompelde hij en hij keek achter zich het Verboden Bos in. De Terzielers waren nog steeds te horen in de verte. Misschien kon hij het best naar haar luisteren en het bos vandaag vermijden... Tegen zijn zin in begaf hij zich ook door de regen terug naar het Kasteel.



De volgende ochtend scheen de zon door de natte bladeren heen toen Loena bij de Terzielers aankwam, maar er was geen Terzieler die haar kwam groeten. Loena vond het verdacht en was zelfs lichtjes ontdaan toen ze zag dat ze allen waren aan het genieten van een berg rauw vlees onder een oude eik.

Ze keek om zich heen en zag haar Toverdrankmeester enkele bomen verder staan. Hij keek vanop afstand toe hoe de Terzielers het vlees aten dat hij hen zelf had gebracht en keek naar juffrouw Leeflang, die er nog verbaasder uitzag dan gewoonlijk.

“U leert snel!” riep Loena hem toe en ze dacht voor een moment te zien dat hij half glimlachte, alvorens hij zich omdraaide en weer tussen de bomen verdween, zijn zwarte, wapperende cape het laatste wat ze zag.

Loena wist niet hoe ze het had gedaan, maar ze was dankbaar. Op een of andere manier had ze zonet een strafstudie ontlopen.

Severus wist heel goed wat hij zonet had gedaan – hij had juffrouw Leeflang er nogmaals op betrapt regels te breken, maar haar niet gestraft ervoor. “Voor wat, hoort wat,” mompelde hij in zichzelf, en voor nu leek dat genoeg te zijn voor hem.

De volgende keer dat hij haar in de gietende regen in het Verboden Bos zou aantreffen, zou hij haar straffen, maar vandaag niet. Hij werd immers niet ieder weekend door een leerlinge gered van een kudde hongerige Terzielers.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Begin


“U snapt het niet!” De jonge toverdrankmeester keek geirriteerd naar het schoolhoofd terwijl hij door de verlaten lerarenkamer ijsbeerde. “Als ik Occlumentie wil leren beheersen, ga ik de hulp nodig hebben van iemand die Legilimentie kan en wil oefenen met mij!”

Perkamentus keek door zijn halvemaansbrilletje naar de jongeman voor hem. Hij was nog geen jaar in dienst, maar had zijn stempel al op de school gezet als de meest onaangename toverdrankprofessor die er ooit had rondgelopen. Perkamentus gaf echter de moed niet op – leeftijd en ervaring zouden die scherpe kantjes er wel afslijpen.

“Severus, zoals ik je al vaker heb gezegd, ben ik niet geoefend in Legilimentie.”

“Oefen dan!” beet Severus nijdig terug. “Ik wil wel helpen in de strijd tegen de Duistere Heer wanneer hij terugkeert – en hij zal terugkeren – maar als ik tegen dan mijn Occlumentie niet beheers, ben ik dood voordat ik de kans heb u van dienst te zijn!”

Soms was Perkamentus ervan overtuigd dat Severus dacht dat de Duistere Heer ieder moment de lerarenkamer zou binnenvallen. De angst die de jongeman had voor zijn terugkeer was enorm, en zou enkel verdwijnen als hij eenmaal het vertrouwen had dat zijn Occlumentie hem zou redden.

“Goed, Severus,” zuchtte Perkamentus. “Ik zal me verdiepen in Legilimentie.”

“Ik kan misschien helpen,” zei Severus snel. “Ik heb er al veel over gelezen. Ik bezorg u mijn boeken! En als u het wil uitproberen...”

Perkamentus knikte begrijpend en stak zijn hand op als teken dat hij mocht zwijgen.

“Ik snap het, Severus. Ik zal je helpen.”

Severus knikte kort, maar dankbaar. Hij probeerde zijn kalmte te herwinnen. Hij maakte nog te vaak de fout om zijn opvliegendheid naar boven te laten komen in hevige discussies. Dat moest hij afleren als hij ooit een degelijke Occlumens wilde zijn. Zelfbeheersing was belangrijker dan wat dan ook.

Perkamentus zag hoe de jongste professor van Zweinstein nog steeds moeite had met zijn emoties – vooral zijn slechte kanten kwamen veel te vaak naar boven. Hij had ook goede kanten, dat wist Perkamentus – ook hij kon bezorgd zijn of meelevend, maar dat liet hij dan weer nooit tonen. Niemand leek in staat om deze positieve kant in hem los te maken.

Er werd op de deur geklopt en Severus keek haast onmiddellijk gefrustreerd op. Wie durfde hen lastigvallen?

“Oh, juist,” viel het Perkamentus binnen. “Ik had een afspraak.”

Severus vouwde zijn armen nijdig over elkaar en zette zich in een zetel neer terwijl professor Perkamentus zich naar de deur begaf en deze opende.

“Albus!” groette een joviale, maar excentrieke tovenaar met lange en wilde haren het oude schoolhoofd, die op zijn beurt hartelijk zijn hand schudde.

“Xenophilius, wat fijn om je nog eens te zien. Kom binnen! Hoe is het met Alexia en Loena?”

De man stapte de kamer binnen en keek om zich heen. Zijn ogen bleven voor een moment op Severus hangen, maar hij deed alsof hij de jonge tovenaar met de duistere reputatie niet eens had gezien of herkend – al was het tegendeel waar.

“Goed, heel goed. Alexia is thuis, druk bezig met een nieuw experiment. Een Trekstraal-bezwering, als ik me niet vergis. En Loena, wel...” De tovenaar deed voorzichtig zijn rugzak af – al was het opeens overduidelijk dat het helemaal geen rugzak was – maar een draagzak voor baby’s. Hij zette de zak op de tafel neer tussen de honderden perkamentrollen aan huiswerk en de kleine baby keek met grote blauwgrijze ogen om zich heen, haar mond een tikje open en haar blonde babylokken even verwilderd als de lange haren van haar vader.

“Zoals u ziet is alles goed met Loena.”

Perkamentus bukte zich voorover tot zijn gezicht slechts enkele centimeters van dat van Loena was en ze keek even als gehypnotiseerd toe, totdat ze opeens zijn bril greep en van zijn gezicht trok.

Perkamentus leek dat helemaal niet erg te vinden en kwam recht terwijl Loena enthousiast de bril in haar mond nam en erop begon te sabberen. Het oude schoolhoofd keek met een twinkeling in zijn ogen toe.

“We zijn vanuit Zweinsveld gewandeld,” vertelde Xenophilius enthousiast. “Ze was dol van het Verboden Bos – en al evenzeer van de trappenhal – al die bewegende trappen, zoiets had ze nog nooit gezien!”

“Ze ziet er leergierig uit,” merkte Perkamentus op terwijl hij geinteresseerd toekeek hoe Loena de bril op haar veel te kleine hoofdje probeerde te zetten.

“Dat is ze zeker!” Xenophilius graaide in zijn zak en haalde er een klein figuurtje uit.

Loena’s ogen werden groot toen ze het figuurtje zag en ze liet de bril vallen in ruil voor het figuurtje. Perkamentus ving handig zijn bril op en reinigde hem met een nonchalante wuif van zijn hand voordat hij de bril terug op zijn neus zette.

“Misschien is het het beste als we naar mijn kantoortje gaan?” stelde Perkamentus voor.

“Natuurlijk, geen probleem!” Xenophilius maakte aanstalten om Loena terug op te tillen, maar Perkamentus hield hem tegen. “Geen zorgen, Severus let wel op haar. Dan kan je je beter concentreren op het artikel.”

Zowel Xenophilius als Severus keken met angst in hun ogen naar het oude schoolhoofd. Perkamentus sloeg zijn arm in het volste vertrouwen om Xenophilius. “Severus is meer dan bekwaam om op haar te letten,” zei Perkamentus in een gemoedelijke stem, al leek Xenophilius maar half overtuigd. “Hij zal wel een korte wandeling met haar maken.”

“Maar professor!” protesteerde Severus opeens en hij sprong recht uit de zetel.

“Het zal niet langer dan een halfuurtje duren, Severus.”

Perkamentus duwde Xenophilius subtiel de deur uit en vervolgde nog snel: “En als je hulp nodig hebt, stuur je maar even je Patronus.”

Severus wilde protesteren en deed een paar stappen naar voren, maar kreeg de kans niet om nog een woord te zeggen toen Perkamentus de deur achter zich dichttrok.

Verontwaardigd staarde hij naar de deur, tot Loena opeens lachte en hem uit zijn donkere gedachten opschrok.

Nijdig keek hij naar de baby die hem nu afwachtend aanstaarde. “Jij vindt dit vast grappig, niet?”

Loena keek hem nog steeds met haar grote, grijze ogen aan, maar leek het niet te begrijpen en zag er volledig onschuldig uit in haar wit-blauwe jurkje.“Eh?”

Hij rolde met zijn ogen. Dit kon Perkamentus gewoon niet menen... Hij was geen babysitter! Hij wist totaal niets van baby’s. Hij had geen flauw idee hoe oud de baby was die voor hem zat. Acht maanden? Anderhalf jaar? Zou ze al kunnen lopen? Kon ze al praten? Severus had geen flauw idee. Maar hij ging niet door Zweinstein wandelen met haar – dan zou iedereen kunnen zien hoe vreselijk hij was met kleine mormels – of baby’s – zoals de rest van de tovenaarswereld ze noemde.

Hij liep op zijn hoede dichterbij tot hij voor haar stond en hij keek haar streng aan. “Kan je praten?” Loena keek hem aan met een blik die duidelijk maakte dat ze geen flauw idee had wat hij probeerde te doen. Ze was het alleszins niet gewoon dat mensen zo tegen haar spraken en leek verward te zijn.

“Eh?” herhaalde ze weer.

“Kan. Jij. Praten.” Herhaalde Severus en hij overarticuleerde ieder woord.

Loena wees met haar hand naar de deur. “Dada?”

“Excuseer?”

“Dada?” Loena’s lege hand wees naar de deur terwijl haar andere hand nog steeds het figuurtje omklemde.

“Dada,” herhaalde Severus met een denkende blik. “Je vader? Die is weg met Perkamentus. Blijven nog wel even weg.”

“Dada?” zei ze weer en Severus irriteerde zich aan het feit dat ze wel een hangende plaat leek. Hij moest iets verzinnen om haar bezig te houden. Kon ze al staan?

“Sta eens op, Loena,” beval hij de baby, maar hij merkte al snel dat ze dat ook niet begreep. Hoe leerden ouders hun baby’s rechtstaan? “Sta op,” beval hij nogmaals, maar nu korter en kordater, alsof hij het tegen een hond had.

Loena had op dit punt besloten om de nare man te negeren, hij was veel te gemeen en ze keek enkel geinteresseerd naar haar figuurtje terwijl ze bubbels brabbelde op haar lippen.

Severus zuchtte terwijl hij het speeltje plots uit haar handen nam en het boven haar hoofd hield. “Eh!” bracht Loena er protesterend uit terwijl ze naar het speeltje boven haar hoofd reikte.

“Kom, sta dan op,” mompelde Severus, hopend dat de baby niet volledig hulpeloos was.

En ja, Loena zette haar handjes voor haar om in kruippositie te geraken, en vervolgens hielp ze zichzelf wankel recht tot ze op haar beide beentjes stond. Ze keek naar boven en probeerde te grijpen naar het figuurtje, maar verloor na slechts enkele secondes haar evenwicht.

Severus was er net op tijd bij om haar op te vangen en te voorkomen dat ze zich bezeerde en zijn hart ging wild tekeer toen Loena opeens begon te wenen.

“Nee, nee, niet wenen!” zei hij snel en hij propte het figuurtje terug in haar handen. “Zie, daar is het...” Severus keek even naar het figuurtje. “...haasje! Zie, daar is het haasje!”

Maar Loena was ontroostbaar. Niet alleen was haar papa weg, deze gemene man had haar haasje voor zijn lol afgenomen en zat flauwe spelletjes met haar te spelen die ze helemaal niet leuk vond. Ze weende en Severus nam haar onhandig op van de tafel. Ze hing met haar buik over zijn arm heen en vond het zo onwennig om zo te hangen, dat ze voor even ophield met wenen terwijl hij met haar naar de zetel liep en haar erin neerzette. Daar werd ze eraan herinnerd hoe diep ongelukkig ze zich voelde en ze ging weer verder met wenen.

“Hou op met wenen!” leek Severus haast te smeken. “Alsjeblieft, Loena!”

Maar Loena luisterde niet eens naar hem, ze was te hartstochtelijk bezig met haar verdriet te uiten.

Severus had geen flauw idee wat te doen. Eten geven? Hemeltjelief, nee, hij had geen flauw idee wat ze mocht hebben. Pamper verversen? Daar wilde hij niet eens aan beginnen! Zat er dan niets anders op dan zijn Patronus naar Perkamentus te sturen en om hulp te vragen?

Tegen zijn zin nam hij zijn toverstaf en hij zei loom, maar geconcentreerd: “Expecto Patronum.”

Een zilveren hinde verscheen voor hem en hij wilde net het dier wegsturen, toen het hem opviel dat ze was opgehouden met wenen, sterker nog, hij voelde haar kleine handje op zijn been terwijl ze dichter naar de zilveren hinde probeerde te kruipen.

“Baba!” bracht ze er opeens enthousiast uit en Severus keek verwonderd toe hoe ze naar de Patronus reikte en deze – alsof hij er niets aan te zeggen had – zijn neus in haar hand duwde.

“Oeh!” zong Loena terwijl de Patronus even geinteresseerd in haar leek te zijn als zij in de Patronus en Severus keek ademloos toe. Loena toonde haar haasje aan de zilveren hinde en leek te willen spelen met hen beiden.

Severus voelde zich opgelucht. Het zag ernaar uit dat hij toch nog geen hulp hoefde in te roepen. Zijn Patronus leek een meer dan geschikte babysit te zijn en Severus durfde het zelfs aan om een boek van het tafeltje te pakken en verder te gaan met lezen. Hij hoorde Loena kirren en geluidjes maken tegen zijn Patronus en was tevreden dat ze zich voor even kon bezighouden.

Na een tiental minuten, voelde hij opeens haar kleine handjes zijn mouw grijpen en hij keek opzij. Loena had zich recht geheven in de zetel en stond nu naast hem, breed lachend terwijl ze zich aan hem vasthield.

“Vind je het leuk?” vroeg Severus, maar er was niets te horen van zijn gewoonlijke sarcasme. Hij leek echt op te gaan in het plezier dat ze had.

“Bababa,” zei ze tegen hem en hij keek haar speels aan, alsof hij echt verstond wat ze zei.

“Oh, echt?” vroeg hij haar.

“Bababa!” herhaalde ze met een brede grijns en Severus schudde zijn hoofd, totdat ze hem opeens bij zijn haren greep.

“Auw... auw... auw, Loena!”

Hij probeerde onhandig zijn haren uit haar handen te trekken, maar ze klemde zich goed vast. Severus was opgelucht toen ze hem opeens losliet, maar niet voorbereid op wat volgde.

“AUW!” riep hij het uit toen ze opeens zijn neus greep, maar al snel weer losliet en het uitgierde van de prent en achterover viel op de zetel. Ze hield haar duim trots in de lucht en keek hem uitdagend aan.

Severus wreef over zijn neus, maar hij herkende iets. Een spel.

Was het een spel?

Hij herinnerde zich zwak hoe zijn moeder het ook met hem speelde en hij keek haar opeens sluw aan toen de herinnering ten volle terugkeerde. “Oh, heb je mijn neus?”

Loena gierde het uit van de pret.

Severus nam haar opeens bij haar neus vast en deed alsof hij haar neus aftrok. Hij toonde haar zijn duim tussen zijn wijs en middelvinger en ze gierde het nog luider uit toen hij zei: “Ik heb je neus!”

Ze greep zijn hand en probeerde zijn hand tot bij haar neus te bewegen en hij gaf zich gewonnen. “Ok, ok, ik geef je neus al terug.” Hij duwde op haar neus met zijn duim en ze grinnikte even.

Hij glimlachte onbewust terwijl ze haar eigen duim weer in de lucht stak en recht kroop, ongetwijfeld om hem dezelfde dienst te bewijzen. Ze duwde met haar duim op zijn grote neus en zei: “Da!” als teken dat ze klaar was.

“Zit hij wel helemaal goed?” vroeg Severus haar met opgetrokken wenkbrauwen en ze schudde ondeugend haar hoofd.

Hij boog zijn hoofd dichterbij en ze duwde nog eens met haar duim op zijn neus. “Da!” zong ze nu en Severus keek haar glimlachend aan.

Toen de deur opeens openging, keken ze beiden op hoe Perkamentus en Xenophilius naar binnen stapten. Beiden voelden ze een gevoel van opluchting over hun heen gaan bij het terugzien van de twee mannen en Loena wilde zich volledig omdraaien naar haar vader, toen ze nog eens haar evenwicht verloor en Severus haar handig opving en rechtstond.

Perkamentus keek geinteresseerd naar de zilveren hinde dat voor hen stond en keek vragend naar Severus. Die laatste was echter te druk bezig met Loena voor het moment en bracht haar naar Xenophilius om haar terug te geven.

De excentrieke tovenaar nam zijn dochter terug van hem aan en leek aangenaam verrast door het feit dat ze het had overleefd – en hem niet krijsend had zitten opwachten.

“Jullie zijn snel terug,” merkte Severus op terwijl hij met zijn toverstaf zwaaide en de zilveren hinde weer verdween.

Perkamentus glimlachte. “We waren snel uitgesproken. Daarenboven wist ik niet dat je zo goed je plan zou trekken.”

Severus kon het niet laten om half te glimlachen. Hij was altijd zuinig met lachen als hij zich rond anderen bevond, maar het leek alsof Loena voor even – al was het maar een paar minuten – iets in hem had losgemaakt.

“En daarenboven heb ik zodadelijk nog een afspraak in De Drie Bezemstelen... Ik kom liever niet te laat aan!” vulde Xenophilius aan terwijl hij Loena in de draagzak zette en haar weer op zijn rug bevestigde. Hij schudde Perkamentus’ hand. “Bedankt, Albus. Ik stuur je uiteraard een kopie op zodra de eerste testdruk van de Kibbelaar af is.”

“Uiteraard,” zei Perkamentus tevreden.

Xenophilius draaide zich om en liep terug naar de deur. Loena keek Severus vrolijk aan en wuifde met haar kleine handje. “Doedoe!” zei ze en Severus stak even zijn hand in de lucht en glimlachte weer.

Perkamentus keek zijlings naar de jonge toverdrankprofessor. Ongetwijfeld zou hij binnen een paar uren weer zijn gebruikelijke, onaangename zelf zijn, maar dat gaf niet. Perkamentus had net gezien hoe hij in staat was tot meer dan negatieve gevoelens te uiten, en dat was genoeg. Het was alvast een goed begin.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Vormen

Vage vormen dansten voor haar ogen. Dat was het gevolg van de ophoping aan stress en onbegrip die diezelfde avond was ontstaan, alsof er kortsluiting in haar hoofd was.
Alle anderen waren in de leerlingenkamer van Ravenklauw en zochten troost bij elkaar, maar zij niet. Zij had nog nooit eerder troost bij hen gevonden.
Ondanks de kleurrijke vormen die voor haar ogen dansten, zag ze een raamkozijn in een van de gangen van de vijfde verdieping en ze zocht er troost terwijl ze naast het raam ging zitten en naar buiten probeerde te kijken.
Maar ze zag nog steeds enkel vage vormen die af en toe een concrete vorm aannamen.
Het Dooddoenersteken boven Zweinstein.
Het lichaam van Perkamentus dat levenloos op het binnenplein lag.
Tranen in de ogen van professor Banning.
Harry Potter die wenend bij Perkamentus zat.
Zijn blik toen hij haar huiswerk Verweer terug gaf eerder die week. Een U - de enige U van de klas. Waar ze in haar eerste jaar als matige student presteerde in de lessen Verweer tegen de Zwarte Kunsten, was ze nu de beste van haar klas. Zij wist wel hoe het kwam. De lessen van de Strijders van Perkamentus was ze nooit vergeten. Sterker nog - ze oefende. Ze oefende in de vakanties bij haar vader thuis. Ze oefende in het Verboden Bos. Ze oefende in haar slaapzaal op de zeldzame momenten dat ze alleen was. Ze oefende zelfs in haar dromen. Het waren Duistere tijden en ze had al eeuwen verwacht dat iets ging gebeuren - maar dit had ze niet verwacht.
Ze dacht dat ze voor een kort moment - amper een seconde - trots had gezien in zijn ogen toen hij haar punten had teruggegeven. Zij, zijn sterpupil. Dat jaar had ze respect gewonnen, dat wist ze. Langzaamaan waren zijn opmerkingen iets minder naar geworden. Haar punten waren verbeterd. En als ultieme teken dat ze het goed deed - de blik van trots die amper een seconde had geduurd. Een week lang was ze apetrots geweest en was die blik het enige geweest wat ze had gezien. Tot nu.
Nu plaagden vage vormen haar - beelden die ze niet had gezien en zich enkel zelf kon inbeelden - hij die een Onvergeeflijke Vloek uitsprak en Perkamentus van de Astronomietoren vervloekte. Had hij diezelfde blik van trots in zijn ogen gehad? Die vraag bracht tranen in haar ogen.
Iedereen haatte hem. Iedereen behalve zij. Iedere andere leerling zou hem al lang geruild hebben voor eender welke andere professor en was nu druk bezig met alle slechte herinneringen aan hem op te halen in de leerlingenkamer, maar zij niet. Misschien was het omdat ze de dochter van de hoofdredacteur van de Kibbelaar was, dat ze enkel in sprookjes geloofde. Kennelijk was hij niet de goede man die ze had gedacht dat hij was, maar wel een verrader. Haar grote vergissing in hem stemde haar bitter. Hoe had ze zo stom kunnen zijn om niet zijn ware aard te zien?
Ze had echt geloofd dat hij goed was, maar misbegrepen. Onaardig, maar niet met een slecht hart. Bitter, maar niet zonder dromen. Duister, maar trouw aan de goede zijde.
Ze had er zo erg naast gezeten.
Dat was niet uitzonderlijk - ze had zich al vaker in mensen vergist. Maar dit was wel een enorme fout. Hij was een moordenaar. En ze had hem zowat aanbeden.
Niemand wist van haar respect voor hem. Niemand wist hoezeer ze naar hem opkeek, hoe ze aan zijn lippen hing als hij sprak tijdens zijn lessen Verweer, hoezeer ze hem in de gaten hield aan de tafel van de Grote Zaal. Diezelfde dag nog had ze hem zien zitten. Hij had amper wat gegeten. Gespannen. Alsof hij wist wat zou gebeuren die avond.
Als ze had geweten dat het een voorbode was op de moord van Perkamentus, had ze wel wat gezegd. Maar hoe had ze dit in hemelsnaam kunnen voorspellen? Niemand had het zien aankomen.
Door haar tranen zag ze een nieuw beeld vormen - hij stond voor haar, met zijn toverstaf op haar gericht, maar ze wist dat hij haar niets zou doen. Wat voor betekenis had zij immers in deze zinloze oorlog? Geen. Haar dood zou geen verschil maakte en dus zou hij haar niets doen, waarom wel? De vormen veranderden en ze zag hoe ze hem omhelsde, ondanks alle pijn en het gevoel van verraad dat haar overmande.
"Je had dit niet hoeven te doen," fluisterde ze terwijl ze met haar vingers over het raam gleed.
Ze vond echter geen troost in de vormen van de dikke regendruppels aan de andere kant van het venster. Vandaag zou ze geen troost vinden, wist ze, zelfs niet in de vormen van hij en haar tesamen in haar gedachten.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Donder (16+)


Severus verliet als laatste de vergaderruimte in de Malfidusvilla. De Duistere Heer had hem nog alleen willen spreken – over de leerlingen op Zweinstein. Steeds meer leerlingen leken te verdwijnen binnen de muren van Zweinstein en Severus moest de schijn hoog houden dat hij geen flauw idee had waar ze waren, terwijl hij maar al te goed wist dat ze gebruik maakten van de Kamer van Hoge Nood. Zolang hij de enige was die dat wist, waren ze veilig.

De inkomsthal van de Malfidusvilla was verlaten. Alle Dooddoeners waren al weg en het enige geluid was van de donder die in de verte rommelde. Een deur ging open en Peter Pippeling liep nerveus en mompelend in zichzelf de inkomsthal door.

Severus hield zich stil terwijl hij hem bestudeerde. Hij kwam van de deur die naar de kerkers leidde – dezelfde kerkers waar Olivander en juffrouw Leeflang zich bevonden. Maar het klopte niet – Pippeling stond normaalgezien op wacht. Waarom liep hij hier rond?

“Wormstaart!”

De Dooddoener verschrok zich een hoedje en sprong zichtbaar in de lucht. Toen hij zag dat het Sneep was, ontspande hij niet.

“Wie staat op wacht?”

De stem van het schoolhoofd van Zweinstein was eisend en kil.

Pippeling haalde zijn neus op, het was duidelijk dat hij niet tevreden was met de gang van zaken. “Vleesschouwer. Kennelijk was de Duistere Heer niet tevreden met mijn werk.” Pippeling schudde zijn hoofd terwijl hij nerveus en kennelijk van zijn stuk naar zijn kamer liep en Severus vroeg zich af waar hij het in hemelsnaam over had. De Duistere Heer had geen ongenoegen geuit op de vergadering over het werk van Pippeling – sterker nog, toen Vleesschouwer had gevraagd of hij ook eens wacht mocht houden, had de Duistere Heer zijn aanvraag onmiddellijk weggewuifd.

Severus slikte toen hij zich opeens realiseerde wat Vleesschouwer zijn plan was en keek nog even toe hoe Pippeling de inkomsthal verliet. Misschien was het maar beter ook als er niemand bij was. De donder die buiten rommelde, weerspiegelde zijn eigen onrust. Hij draaide zich om en liep richting de kerkers.



“Vleesschouwer,” had Olivander Loena gewaarschuwd toen de grote en imposante Dooddoener naar Pippeling was gestapt. Pippeling had geprotesteerd – hij had geen woord gehad van de Duistere Heer dat zijn wacht ten einde was, maar hij had het lef niet om het op te nemen tegen de dreigend uitziende Dooddoener.

Pippeling was nog maar net de trappen op, toen Vleesschouwer zich naar de twee gevangenen draaide. Loena keek met grote ogen toe en haar handen trilden.

Vleesschouwer. Olivander had haar verteld over de Dooddoeners. Over waartoe ze in staat waren. Wat ze deden. Hoe de Malfidussen geen volbloed tovenaars durfden aanraken. Hoe Bellatrix hen onwaardig zag om te straffen – doordat ze volbloed waren en geen bedreiging vormden zonder toverstaf. Hoe Pippeling te bang was voor wat de goede zijde zou doen als ze zouden horen dat hij hen iets had misdaan. Hoe Vaalhaar hen beiden zou bijten – zodra hij wist dat de Duistere Heer hem niet zou bestraffen daarvoor. Hoe Vleesschouwer een vreselijke sadist was die genoot van alle vormen van pijn en zelfs achter de rug van de Duistere Heer zou gaan om aan zijn eigen sadistische trekken te voldoen.

Olivander en Loena geloofden er beiden niet in dat de Duistere Heer Vleesschouwer de wacht had gegeven en de wellustige blik van de Dooddoener overtuigde hen enkel nog meer hiervan.

Hij liep naar de tralies waarachter ze zich bevonden en keek hen beiden lang aan. Met iedere seconde die verstreek en dat hij keek, voelden ze zich beiden ongemakkelijker. Hij was een reus van een vent. Zelfs zonder magie konden ze het niet van hem winnen.

Zijn blik bleef lang op Loena hangen en Olivander zag hoe hij haar van kop tot teen aankeek. Hij herkende de duistere blik van lust in de ogen van de Dooddoener en toen Vleesschouwer zich omdraaide om de sleutels te nemen, sprong Olivander defensief op.

“Vleesschouwer, als je haar ook maar met een vinger durft aan te raken!” zei Olivander dreigend.

Vleesschouwer lachte luid. Zijn lach klonk niet kil of maniakaal – in tegendeel – zijn lach klonk warm, maar dat maakte het enkel enger voor Loena. Zijn stem klonk haast vriendelijk. “Ik zal haar niet doden,” zei hij geruststellend en hij keek Loena sluw aan om haar reactie te zien.

Loena trilde van kop tot teen. Geen gedachte aan een magisch fabeldier of aan haar oude vrienden kon haar sparen van dit gevoel van horror. Ze zat als verlamd op de houten plank die in de muur hing en keek met grote ogen toe hoe Vleesschouwer zijn mantel op de grond gooide en de deur opende en naar binnen stapte.

Olivander vloog met ongeziene agressie op de Dooddoener af, maar werd met slechts één zware klap tegen de muur gegooid om vervolgens bewusteloos op de grond te vallen.

Loena hoorde de donder die buiten rommelde amper, al haar zintuigen leken te verlammen terwijl ze van Olivander’s bewusteloze lichaam naar Vleesschouwer keek die dichterbij stapte en zijn hand naar haar uitreikte. “Kom,” zei hij geduldig, maar Loena kneep haar lippen opeen en schudde haar hoofd. Ze was niet gek.

“Rot op!” beet ze opeens van haar af – maar dit was niet wat Vleesschouwer wilde horen. Hij stapte naar voren en nam haar bij haar pols vast, met één ruk trok hij haar van de houten plank af en haar knieën waren opeens zodanig zwak dat ze zich amper recht kon houden. Toen hij haar mantel probeerde uit te trekken, kreeg Loena haar strijdlust terug en ze spartelde uit al haar macht tegen. “Laat me los!” gilde ze, maar ze kreeg enkel een klap in haar gezicht terug en snikte terwijl ze bloed over haar lip voelde rollen.

“Je gaat je gedragen,” hijgde Vleesschouwer in haar oor en Loena kneep haar ogen dicht terwijl ze opeens zijn hand onder haar blouse voelde. Ze had geen macht om dit te stoppen. Geen enkele trap of slag van haar zou hem weten tegen te houden. Ze stond volledig machteloos. Niemand kon haar nog redden.

“VLEESSCHOUWER!”

Zijn naam bulderde door de kerkers en de Dooddoener liet Loena’s pols los en draaide zich om.

“Ik dacht dat de Duistere Heer duidelijk was geweest.”

Sneep’s ogen schoten vuur en zelfs zijn stem was niet zo kil als anders. Er was niets anders dan afkeer en haat te horen.

Vleesschouwer wist even niet waar hij het had en aarzelde. Opeens trok de Dooddoener zijn staf en richtte hij die op Sneep, maar deze had ook al lang zijn toverstaf klaar.

“Ik heb een voorstel en jij gaat luisteren,” zei Sneep opeens met herwonnen kalmte. “Jij gaat hier weg. Nu. En ik zie jou nooit meer in de buurt van deze kerkers terug. En dan – misschien – geef ik jou niet aan bij de Duistere Heer voor zijn geduld met jou helemaal op is.”

Vleesschouwer keek Sneep wantrouwend aan. “En wat heb jij daar aan?”

“Jouw hulp wanneer de slag om Zweinstein eraan komt. Misschien dat jij vertrouwt op de Duistere Heer, maar ik weet dat de Orde van de Feniks de oorlog nog niet als verloren beschouwt. Jouw dood zou niet in ons voordeel spreken. We hebben duelleerders zoals jezelf nodig.”

Sneep glimlachte sluw. Vleesschouwer was een waardeloze duelleerder, maar met de waarheid zou hij niet te paaien zijn. Het effect op Vleesschouwer was juist: hij grijnsde zelfvoldaan.

Vleesschouwer wilde even terugkijken naar Loena, maar Sneep werd ongeduldig. “Nu, Vleesschouwer! Ofwel ga je weg, ofwel stap ik naar de Duistere Heer.”

Dit leek de Dooddoener niet gelukkig te stemmen en hij keek dreigend naar het schoolhoofd van Zweinstein. Hij gromde terwijl hij uit de cel liep en zijn mantel van de grond graaide. Terwijl hij voorbij Sneep liep, keek hij hem nog een laatste keer dreigend aan, maar deze keek even dreigend terug. Grommend verliet Vleesschouwer alsnog de kerkers.

Loena trilde nog steeds van kop tot teen en tranen stonden in haar ogen bij de gedachte aan wat had kunnen gebeuren. Ze zag hoe Vleesschouwer de kamer verliet en viel opeens op haar knieen neer, volledig verlamd door de schrik die ze eigenlijk een paar minuten eerder had moeten voelen.

Hij keek de cel in. Olivander lag als voor dood op de grond en Loena zat snikkend ernaast, haar handen voor haar ogen. Hij vroeg zich af wat Vleesschouwer had bezield. De Duistere Heer zou hem doden als hij dit wist. Het was duidelijk dat de geest van Vleesschouwer zo ziek was, dat zelfs de angst voor de dood hem amper had tegengehouden.

Hij stapte de cel in en bukte zich bij Olivander en voelde aan zijn pols. De oude tovenaar leefde nog en Severus draaide hem op zijn zij om te zien of hij ergens bloedde – maar hij leek geluk te hebben. Aan de achterkant van zijn hoofd zag Severus wel een enorme bult en hij gebruikte een genezende spreuk om de bult weg te werken. Hij liet de man wel bewusteloos – hij wilde geen vragen beantwoorden.

Hij stond weer recht en keek Loena even aan. Ze snikte nog steeds en hij voelde zich slecht in haar plaats. Hij was maar net op tijd geweest – al besefte hij ook dat de schrik die ze voelde niet snel zou voorbijgaan. Daarvoor was hij te laat geweest.

“Hij zal niet meer terugkomen,” zei hij – al wist hij dat hij eigenlijk niet die belofte kon maken.

Hij wilde wegstappen, maar opeens voelde hij dat ze zijn broek had gegrepen en dat dit hem tegenhield. Ze keek hem niet aan, maar kwam opeens recht. Ze veegde haar tranen weg, al leek het alsof ze niet ophielden met komen en keek hem in zijn ogen.

“Dank u, professor. Ik weet dat dit u in een benauwde positie brengt.”

Hij hield haar blik vast. Waar had ze het over? Waarom zei ze dit?

“Ik had niet gedacht dat ik u hier ooit zou zien. U bent veel harder nodig op Zweinstein.”

Zijn hart klopte in zijn keel. Haar ogen waren open en groot – als spiegels tot haar ziel, maar er was niets in te lezen. Toch geen verwachte haat of afkeer. Misschien – al wist hij niet zeker of hij het juist zag in haar ogen – was er hoop.

“Bescherm mijn vrienden, alsjeblieft.”

Dat deed het hem. Hij kon hier niet met haar over praten. Hij had geen flauw idee hoe ze dit wist en het zweet brak hem uit. Snel draaide hij zich weg en sloot hij de deur van de cel. Terwijl zijn handen trillend de sleutel van de cel omdraaiden, stapte ze dichterbij en opeens lag haar hand op de zijne, door de tralies heen. Hij wist dat als hij zijn hand wegtrok, ze hem niet meer zou kunnen aanraken, maar iets weerhield hem.

“Hoe... Wat weet je?” Zijn stem klonk onnatuurlijk schor. Verman jezelf! Maar zijn handen bleven trillen – als zij het wist... Wie wist het dan nog?

“Ik geloof niet dat je zo slecht bent als je jezelf voordoet. Ik denk zelfs dat je Perkamentus niet wilde vermoorden... Al weet ik niet waarom je het dan uiteindelijk wel hebt gedaan.” Ze zweeg terwijl ze keek naar zijn hand. Het feit dat hij zijn licht trillende hand niet wegtrok, was meer bevestiging dan al haar vermoedens tesamen. “De straf die je aan mezelf, Marcel en Ginny gaf... was te licht. En je tempert de Kragges wanneer ze iemand willen straffen, ik heb het gezien. Je houdt Zweinstein draaiende en alle professors in hun oude posities... De tijden zijn duister, zelfs op Zweinstein. Maar niet door jouw schuld.”

Waar ze beiden naar elkaars handen hadden gekeken terwijl Loena dit zei, keken ze nu beiden op en hun ogen ontmoetten elkaar. Loena glimlachte, de eerste keer in een lange tijd, en het brak zijn hart. Loena zag dat ze door een schild was geraakt want zijn ogen stonden niet zo kil of nietszeggend als anders. Ze was niet helemaal zeker wat ze zag, maar ze dacht dat het een hart was.

“Je hebt me vanavond gered,” vervolgde ze zachtjes. “Je hebt Olivander zelfs genezen – ik hoorde je heelspreuk wel. En je hand ligt nog steeds onder de mijne.”

Dat laatste argument was het krachtigste en Severus slikte. Hij schudde zijn hoofd en keek weg. “Zeg het alsjeblieft tegen niemand.”

Loena glimlachte. “Dat heb ik nog nooit eerder gedaan.”

Hij knikte kort en dankbaar en trok zijn hand weer weg. Loena keek met spijt in haar hart toe hoe hij weer wegliep en de kerkers verliet.

Ze had het altijd stiekem gehoopt – maar nu wist ze het zeker.



Hij lag in zijn bed op Zweinstein. De donder rommelde nog steeds in de nacht. Maar voor dit moment voelde het alsof hij vleugels had en zich vele mijlen verder bevond, weg van het onweer – weg van de oorlog. Ze had het gezien. Hij had het nooit verwacht – en al helemaal niet van haar. Ondanks de duisternis en de pijn die deze tijden met zich meebrachten had ze haar ogen opengehouden. Het geluk wat hij door haar voelde op dit moment, doordat zij erkende dat hij goed was, deed hem zweven.

Ze had het wakker geschud – al was het maar voor even. En zijn emoties volgden zich snel op.

Liefde.

Hoop.

Zijn hart. Het rommelde ook deze nacht – net als de donder.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Eentje speciaal voor Marijke! (Vampie)

Eten


Loena geeuwde luid terwijl ze de trappen afliep die naar de keukens leidden. Vervolgens kietelde ze de peer op het schilderij en stapte ze de keukens binnen.
Ze was best moe, maar had nog teveel honger om al te kunnen slapen.

Het was Halloween en alle andere leerlingen hadden hun buikjes rond gegeten in de Grote Zaal, maar Loena had andere prioriteiten.

Geen snoep en andere heerlijkheden voor haar, zij had immers enkel die avond de kans om een Kirrend Kerverspook te zien. Enkel op Halloween - wanneer de grens tussen hun wereld en de wereld die volgde filterdun was - kwamen de Kirrende Kervelspoken naar hun wereld en verstopten ze zich in duistere hoeken van oude kastelen. Ongetwijfeld waren er ook enkele Kirrende Kervelspoken naar Zweinstein gekomen, daar twijfelde Loena niet aan, maar ze had vast op de verkeerde plekken gezocht. Dat gaf niet. Ze was nog maar een tweedejaars en dat betekende dat ze nog vijf Halloweens de kans zou hebben om het kasteel te doorzoeken.

De huiselven van de keukens kwamen snel dichter toen ze zagen dat ze een gast hadden en bogen eerbiedig door hun knieen.

"Hallo!" zei Loena vrolijk, maar hoorbaar moe. "Zou ik wat boterhammen met pompoengelei kunnen krijgen?"

"Jazeker!" piepten meerdere huiselven tegelijkertijd en Loena liep naar een opgeruimd aanrecht. Ze wilde niet aan de tafels gaan zitten, want daar leken de huiselven al druk bezig te zijn met de voorbereiding van het ontbijt en ze wilde hen niet storen. Het was vast al heel laat - want de geur van vers brood verspreidde zich reeds door de keukens.

Loena genoot van de geur en nam een perkamentrol en een veer en begon te noteren welke plekken ze die nacht had bezocht. Het was belangrijk dat ze dit correct bijhield, om haar kans op succes voor volgend jaar te vergroten. Loena ging er helemaal in op.

Ze was maar net klaar ermee toen de huiselven haar een bordje kwamen brengen met enkele smakelijke boterhammen.

"Dank jullie wel!" zei Loena terwijl ze het bordje nam en het naast haar zette. Ze rolde haar perkament op en stak het in een zakje dat ze zelf gehaakt had en versierd had met tientallen sterren en maantjes. Ook haar veer borg ze erin op en ze bleef op het aanrecht zitten, haar benen bengelend over de rand, terwijl ze rondkeek in de keuken om te zien wat de huiselven deden. Ondertussen at ze op haar gemak haar boterhammen op.

Ze had nog maar net een hap genomen toen de deur weer openging en haar toverdrankprofessor binnenliep, zijn gezicht helemaal verstopt achter een groot boek. Hij leek zich amper bewust te zijn van de huiselven die heen en weer liepen en begaf zich met grote passen naar een tafel. Hij gooide het boek neer terwijl zijn ogen nog steeds verwoed over de pagina schoten.

Loena kauwde langzaam terwijl ze hem aankeek. Hij had haar niet eens opgemerkt!

Hij wilde gaan zitten - maar er stond helemaal geen stoel! Net toen Loena hem wilde waarschuwen, renden drie huiselven snel dichterbij met een comfortabele stoel en schoven ze deze onder hem in net voordat hij zich neerzette. Hij hoefde verder geen woord te zeggen - de huiselven leken al te weten wat hij wilde. Twee andere huiselven kwamen eraan met een grote kan koffie en een kopje en een derde bracht een potje vol kaneelstaafjes.

Hij keek nog steeds niet op en vulde blindelings zijn kopje met koffie om vervolgens een kaneelstaafje te grijpen en dit enkele malen in het kopje te dippen.

Loena kauwde nog steeds op haar boterham terwijl ze telde hoe vaak hij dit deed. Zeven keer was genoeg voor hem en hij nam daarna zijn koffie en slurpte eraan. Loena nam nog een hap en bleef hem aanstaren, alsof hij ieder moment iets fascinerends zou doen.

Hij leek enorm geconcentreerd op zijn boek terwijl hij een pagina omsloeg en met zijn neus slechts centimeters van het boek verderlas. Opeens trok hij een veer uit zijn mouw en begon hij kanttekeningen te maken. Het was pas twee alinea's verder dat hij zich bewust werd dat twee ogen hem aanstaarden. Hij keek opeens op en toen hij Loena op het aanrecht zag zitten, schrok hij zich een hoedje.

"Leeflang!" riep hij geirriteerd - vooral geirriteerd met zichzelf omdat hij zich zo had kunnen verschrikken - en Loena kauwde langzaam verder en keek hem nog steeds met grote ogen aan.

"Er is geen reden om u te verschrikken, professor,” zei ze zodra ze haar mond had leeggegeten. “Zoals u ziet ben ik geen Kirrend Kervelspook. En zelfs zij zouden zachtaardig zijn."

Severus had zich in geen tijden zo verschrokken. Haar kleine en bleke gestalte had inderdaad wel iets spook-achtigs over zich - maar hij had geen flauw idee waar ze het in feite over had.

Ze sprong van het aanrecht en nam haar bord terwijl ze naar hem toeliep. "Boterham?"

Hij keek haar streng aan en keek vervolgens boos naar de boterhammen die ze hem aanbood, alsof zijn blik alleen al de boterhammen zou doen verdwijnen.

"Wat doet u op dit uur nog uit uw bed, juffrouw Leeflang?"

"Ik was bijna klaar, professor," zei ze snel en ze zette haar bord op de tafel. "Ik had nog honger en wilde nog iets eten voordat ik het bed in kroop. En u, professor?"

Hij stond versteld om haar lef. Vroeg ze nou wat hij hier feitelijk deed?

"Dat gaat niemand iets aan, juffrouw Leeflang, en u al zeker niet!"

Hij had nooit begrepen waarom zijn uitingen van woede, frustratie en onbegrip haar niet afschrokken. Ook ditmaal leek ze niet onder de indruk.

“U gaat me eens uitleggen wat u hier doet op dit uur van de nacht. Er is alle leerlingen gezegd dat ze na het Halloweenfeest naar hun kamers moesten keren – dat zou ook voor u moeten gelden dan!”

“Oh,” Loena dacht even na en keek bedenkelijk naar zijn kopje koffie. “Dat wist ik niet. Ik ben niet naar het Halloweenfeest gegaan. Ziet u, ik was op zoek naar Kirrende Kervelspoken.”

Sneep rolde met zijn ogen. “Wat zijn dat nu weer?”

Slechts drie secondes later wenste hij dat hij dat niet had gevraagd, want Loena zette zich opeens op de tafel neer en begon enthousiast te vertellen.

“Kirrende Kervelspoken laten zich enkel zien met de nacht van Halloween. Er is namelijk een oude legende die vertelt hoe de magische familie Kervel werd uitgemoord rond het jaar 1136. Het was een reusachtige volbloed tovenaarsfamilie die enorm veel te zeggen had in Schotland en zich met al hun macht verzette tegen het strenge Britse regime dat vanuit London werd gevoerd. Natuurlijk was dit een bedreiging voor het toen ook al corrupte ministerie van Toverkunst, en ze werden allemaal vermoord! De drie kastelen die de familie bezat, werden op Halloween met de grond gelijk gebrand en de volledige familie ging levend op in de vlammen! Volgens de legende zworven de misvormde geesten naar andere kastelen, waar ze zich enkel met Halloween toonbaar zouden maken en zielig zouden kirren! Ziet u, ze zijn namelijk niet op zoek naar wraak, maar naar medelijden en begrip voor hun trieste geschiedenis. Het is best enorm zielig allemaal.” Loena knikte en zuchtte diep en triestig.

Severus had geluisterd, maar nu klopte zijn slaap uit pure frustratie en een hoofdpijn groeide. Hij realiseerde dat geen enkele straf haar zou breken en geen enkele nare opmerking haar uit haar schoenen zou slaan. Het enige wat hij kon doen, was zichzelf besparen van haar gezelschap.

“Juffrouw Leeflang, ik heb er al spijt van dat ik het u heb gevraagd,” zei hij eerlijk en ze glimlachte, alsof ze zijn eerlijkheid apprecieerde. “Keer alstublieft terug naar uw leerlingenkamer en blijf daar.”

“Natuurlijk, professor! Dat was ik reeds van plan.” Loena sprong weer van de tafel af en schikte haar tas tegoei. “Nog een fijne Halloween, professor. Geniet van uw boek en koffie.”

Ze draaide zich om en huppelde naar de deur.

“Daag!” riep ze naar de huiselven en ze zwaaide naar hen voordat ze de keukens weer verliet.

Severus liet zijn ellebogen op tafel rusten en masseerde zijn slapen. Banning moest vast bergen geduld hebben met haar in zijn afdeling...

Zijn maag knorde opeens. Ook hij had het Halloweenfeest overgeslagen – zij het dan om andere redenen dan te zoeken naar Kirrende Kervelspoken... Zijn nieuwste boek over de Duistere Kunsten wachtte op hem en hij zou het niet wegleggen voor hij het uit had. Hij nam een boterham van het bord dat juffrouw Leeflang had achtergelaten en las al etend verder.

“Pompoengelei,” mompelde hij toen hij de vreemde smaak proefde. Hij aarzelde even, maar besloot toen toch om het verder op te eten en sprak zichzelf toe: “Dat wat niet doodt...”


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Dit is het begin van de befaamde "vriendschapsplot" waarover ik nog wel ettelijke one-shots verderga... Wat als er een kans was voor Severus en Loena om een vriendschap te ontwikkelen en deze te onderhouden?

Drinken


Loena volgde haar vader terwijl hij de deur van de Zweinskop opende en naar binnen stapte. De jonge studente van Ravenklauw keek om zich heen en de duistere kroeg bracht leuke herinneringen naar boven - hoe ze zich bij de Strijders van Perkamentus had aangesloten, zoveel maanden eerder, en daar haar allereerste vrienden had gemaakt.

Nu was het zomer en de warme lucht die buiten hing, vulde ook het cafe. Er waren geen studenten te verkennen in de Zweinskop - niet alleen omdat het zomervakantie was - maar ook omdat het al middernacht voorbij was. Haar vader had een afspraak met een heks die erop had gestaan dat ze elkaar zouden ontmoeten na zonsondergang - zonder pottenkijkers. Toen Xenophilius de heks zag, knikte hij naar Loena en ze knikte terug. Ze begreep wat hij wilde zeggen - het was beter als zij hier bleef. Glimlachend keek ze na hoe haar vader de excentrieke heks naar een achterkamer begeleidde.

Vervolgens keek ze dromend om zich heen. Het café was goed gevuld en de meeste tovenaars en heksen hadden iets grauws over zich, maar Loena stoorde zich daar helemaal niet aan. De anderen stonden wel in schril contrast met Loena zelf, die met haar lange, lichtblonde haren en haar lichtblauwe zomerjurkje uit de toon viel.

Ze zocht naar een plekje om te zitten, maar alle tafeltjes leken bezet. Toen viel haar blik op een duistere figuur in de hoek van de ruimte en Loena's ogen lichtten op toen ze de gestalte herkende.

Ze wandelde dichterbij en bleef staan bij het hoge tafeltje waar hij aan zat. Zijn donkere mantel kwam tot aan de grond, al had hij zijn voeten op een bar van het krukje rusten. Met kromme schouders steunden zijn ellebogen op het tafeltje en zijn zwarte haren hielden het grootste deel van zijn gezicht verscholen in de schaduw, maar Loena kon nog steeds zien hoe zijn blik mijlenver weg leek, ook al keek hij in het lege glas dat voor hem stond. Loena kon zijn hele verschijning maar met 1 woord omschrijven: depressief.

En ze zat er niet naast. Voor Severus Sneep was dit de rotste zomer in jaren. Niet enkel had hij ontdekt dat Perkamentus stervende was, nee, hij had de dag ervoren ook nog eens de Onbreekbare Eed gemaakt dat hij zelf Perkamentus zou vermoorden - tenzij Draco het deed. Perkamentus wist ervan - Severus had het onmiddellijk verteld - en de oude man vond het niet eens erg. Sterker nog - hij wilde dat Severus hem doodde als het juiste moment daar was.

Severus voelde zich vreselijk. Alsof het laatste greintje menselijkheid hem ontnomen was. Hij had al zoveel gedaan voor Perkamentus - maar dat was kennelijk niet genoeg. Alsof al die jaren als dubbelspion nog niet genoeg zelfopoffering waren geweest. Hij isoleerde zich nu al in buitengewone mate van zijn collega's en had geen vrienden. Als hij Perkamentus moest vermoorden, schoot er helemaal niets meer van over. Dan kon hij net zo goed dood zijn.

Hij had de nacht ervoren niet geslapen en was doodop van de zenuwen geweest toen hij enkele uren eerder de Zwijnskop was binnengestapt. Niet zijn gewoonlijke doen - het gebeurde zelden dat hij een kroeg binnenstapte - en al helemaal niet om zijn verdriet te verdrinken. Maar vandaag was het gewoon teveel. Het kon hem niet schelen of hij straks in de goot zou liggen en Dooddoeners of collega's als getuigen zou hebben van dat belabberde gedrag. Het deed hem allemaal niets meer. Voor zijn part mocht de wereld barsten.

Loena stond naast zijn tafeltje en keek hem aan, maar hij leek te druk met zijn eigen gedachten om haar op te merken. Hij zag er echt niet als zichzelf uit en dus benaderde Loena hem extra voorzichtig.

"Hallo, professor," zei ze stil. "Mag ik erbij komen zitten?"

Hij keek even op en keek in de grote, lichtgrijze ogen van juffrouw Leeflang. Zijn ogen gleden echter al snel over de rest van haar gezicht. Ze had deze zomer niet veel binnengezeten. Haar haar was blonder dan anders en ze had enkele lichtbruine sproetjes op haar neus en wangen. In haar haren droeg ze een blauwe lelie en rond haar nek hing een ketting van madeliefjes die door magie vers werden gehouden. Haar dunne, lichtblauwe jurkje was anders dan de kleren die ze op Zweinstein droeg en Severus kon in zijn dronken toestand slechts één ding bedenken over haar: ze was beeldschoon.

Zodra hij realiseerde wat hij dacht over Loena - Lijpo - Leeflang, liet hij zijn hoofd op tafel vallen. Als hij nu ook al zulke gedachten niet kon verdringen, was hij nog dieper gezakt dan hij al dacht.

Loena keek licht verschrokken toe hoe hij zijn hoofd hard op tafel liet vallen en kroop vervolgens op de stoel naast hem. "Professor, wat is er aan de hand?" Ze vond hem zielig en had enorm met hem te doen.

"Moet jij nog niet in bed liggen?" mompelde hij met zijn hoofd nog steeds in zijn armen.

"Het is vakantie, professor, en ik ben vijftien."

Hij reageerde niet, maar bleef met zijn hoofd op tafel liggen. Loena keek even om haar heen, hopend dat ieder moment iemand haar te hulp zou snellen, maar niemand trok zich iets van hen aan.

Loena vroeg zich af wat ze kon zeggen of doen. Dit was geen normale situatie. Als er nu een fabeldier in nood was, dan kon ze helpen. Maar professor Sneep was alles behalve een fabeldier. Hij was niet eens een leerling of leeftijdsgenoot - hij was haar professor.

Voorzichtig legde ze haar hand op zijn arm en boog ze zich dichter naar hem toe. Haar stem was stil, ze wilde niet dat iemand anders haar zou kunnen horen.

"Waarom bent u zo verdrietig, professor?"

Hij keek terug naar haar op en leek bitter te lachen. "Verdrietig!" mompelde hij spottend, maar de bitterheid in zijn stem verraadde toch dat het de waarheid was. "Laat me niet lachen!"

Hij liet zijn hoofd echter niet terug in zijn armen vallen en daar was Loena dankbaar om. Hij greep zijn lege glas en keek erin, alsof hij theeblaadjes was aan het lezen.

"Emoties zijn voor zwakke mensen. Ik ben niet zwak. Dus ook niet verdrietig."

Loena staarde hem nog steeds met grote ogen aan. Hij leek een compleet ander persoon vanavond. Er was maar 1 verklaring voor - en die was niet magisch in aard.

"U bent dronken."

“Nonsens,” mompelde hij terwijl hij zijn lege glas nog eens naar zijn lippen bracht. Zodra hij bemerkte dat er niets meer in zijn glas zat, draaide hij zich wankel om naar de barman en hief hij zijn arm. “Krijg ik nog wat?”

De andere bezoekers van de Zwijnskop leken zich er niets van aan te trekken – alsof dit normaal gedrag was.

De barman van de Zwijnskop naderde, maar keek Severus bedenkelijk aan. “Volgens mij heeft u al genoeg gehad...”

“Onzin! Nog één fles, dan ga ik!”

De barman schudde zijn hoofd. “Ik weiger.”

Grommend probeerde Severus recht te komen – vastberaden om ergens anders wat te drinken te krijgen, maar hij bleef met zijn voet hangen in zijn eigen mantel en kieperde opeens met barkruk en al op de grond.

Ook hiervan keek geen enkele gast van de Zwijnskop op, maar Loena sloeg verschrokken haar handen voor haar mond en sprong snel van haar kruk af om hem recht te helpen.

“Frisse lucht en wat water,” zei de barman tegen Loena. “Dat heeft hij nodig.”

Loena knikte en samen droegen ze hem naar buiten. Zijn benen konden hem nog wel dragen, maar de professor leek geen flauw idee te hebben waar ze heen moesten.

“Wat heeft hij de hele avond gedronken?” vroeg Loena nieuwsgierig aan de barman.

“Iets nieuws. Normaalgezien serveer ik het niet, maar Levenius Lorrebos had er vierentwintig flessen van op de kop getikt – een of ander dreuzeldrankje. Tequila of zo. Hij had echter maar drie pinten op!”

Ook Loena had er nog nooit van gehoord en ze hield behulpzaam de deur open terwijl de barman Sneep op een krakkemikkig houten bankje zette dat tegen de Zwijnskop stond.

Sneep ging met zijn hoofd tussen zijn benen zitten en het was overduidelijk dat hij zich niet zo lekker voelde.

“Ik haal water,” zei de barman en Loena knikte terwijl ze op het bankje naast haar professor ging zitten. Ze keek om zich heen. Het was rustig in Zweinsveld. De maan was halfvol en er waren honderden sterren te zien boven haar. Boven haar zag ze uilen en vleermuizen vliegen. Dieren van de nacht. Ze hield haar ogen goed open – je kon immers nooit weten wanneer een magisch fabeldier tevoorschijn zou komen. Ze keek echter terug naar haar professor toen deze een kreunend geluidje uitbracht.

“Ik dacht dat er toverdrankjes bestonden om dit soort zaken te vermijden,” merkte Loena op en Severus schonk haar opeens een dodelijke blik – al was die blik niet zo scherp als anders. Loena leek zich er niet door doen en keek weer naar de sterren boven haar. “Ik dacht dat u van alle mensen dat wel zou weten.”

De barman kwam met een kruik water en een glas naar buiten. Loena nam het dankbaar aan en vulde het glas voordat ze het aan haar professor gaf, die het aannam en er voorzichtig van nipte.

De barman knikte. “Komt wel goed met hem,” zei hij. “Moet jij iets hebben?”

Loena schudde haar hoofd. “Nee, het gaat wel. Laat u mijn vader weten dat ik buiten ben als zijn interview gedaan is?”

De barman knikte weeral. “Komt in orde. Roep maar als er iets is.”

Loena keek de barman na terwijl hij terug naar binnen ging en draaide zich daarna weer bezorgd naar haar professor, de grote kruik water nog steeds in haar handen.

Ergens was Severus zich heel goed bewust wat er aan de hand was – maar ergens anders was hij te ellendig om zich er iets van aan te trekken. Hij dronk het glas leeg, bewust dat juffrouw Leeflang naast hem zat en hem in de gaten hield. Dat bewees ze toen ze zijn lege glas overnam en het weer vulde met water.

“Drink maar, professor, dan voelt u zich snel weer beter.”

Hij zuchtte. Het had geen zin om haar tegen te spreken. Hij wist dat ze gelijk had.

Drinken – dat was het enige dat hij kon doen.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Eenzaamheid


Loena zat naast hem op het krakkemikkige bankje voor de Zwijnskop, haar blik op de hemel gericht. Hij snapte er niet veel van. Wat deed ze hier – op dit ongoddelijke uur?

Nu de alcohol langzaamaan zijn effect begon te verliezen, werd hij zich bewuster van de situatie. Hij was dronken en een student wist het. Zelfs al was het vakantie en had hij geen verantwoordelijkheid af te leggen aan wie dan ook; het was nog steeds beschamend.

Er was slechts één feit dat hem enigszins troostte: de studente die het wist, was Loena Leeflang. Lijpo Leeflang. Niemand geloofde haar ooit, dus zelfs als ze iets zou zeggen van vanavond, zou zijn reputatie nog steeds veilig zijn.

Hij draaide met het lege glas rond in zijn handen, alvorens hij het plots voor Loena hield. Ze keek op van de sterrenhemel naar zijn handen en nam het lege glas over. De kruik was nu volledig leeg.

“Voelt u zich al beter?” vroeg ze in haar gewoonlijke dromerige stem en hij knikte.

Loena leek tevreden en stond recht. “Ik ga de kruik terugbrengen.”

Severus keek hoe ze naar binnen ging en stond opeens zelf ook recht. Het duizelde hem en voor een moment wilde hij terug gaan zitten, maar hij kon echt niet blijven. Verdwijnselen was geen optie – in deze staat zouden ze zijn lichaamsdelen over heel Europa kunnen terugzoeken. Hij stapte weg. Het was genoeg geweest voor vanavond. Hij had meer dan genoeg aan zijn hoofd.

De gedachte aan zijn belofte aan Perkamentus deed voor een moment een hunkering naar alcohol terugkeren. Maar hij wist dat de gedachte wegdrinken slechts een tijdelijke oplossing zou zijn. Het maakte de belofte niet minder echt. Voor nu zou het beter zijn als hij zich afzonderde – todat de alcohol uit zijn bloed was en hij weer in staat zou zijn zijn normale schild op te trekken.

Toen Loena naar buiten keek, zag ze tot haar verbazing dat het bankje leeg was. Haar eerste reactie was omhoog kijken. Had een of ander vliegend fabeldier hem meegenomen? Het luchtruim was echter leeg en ze zag opeens hoe haar professor enkele tientallen meters verder op het pad naar Zweinsveld liep. Het was nog duidelijk te zien dat hij nog niet de oude was – zijn passen leken niet zo zelfzeker als anders, maar veel voorzichtiger.

Zonder aarzelen huppelde Loena naar hem toe en toen ze naast hem liep, verlangzaamde ze en stapte ze met hem mee.

“Wat bent u aan het doen, professor?”

“Wandelen,” mompelde hij chagrijnig. Hij had moeten weten dat hij haar nooit te snel af kon zijn in deze staat.

“Oh!” Loena leek enthousiast. “Mag ik mee?”

“Nee.” Sneeps stem was kort en hij had geen zin in gezelschap. Hij stapte verder en merkte dat Loena niet meer volgde. Maar goed ook. Hij was een moordenaar – of zou dat toch heel snel moeten worden – en als je dat was, kon je je geen sociale contacten veroorloven. Zelfs niet met de rare types zoals Loena Leeflang.

Lijpo noemden ze haar. Die naam had ze vast niet zelf gekozen. Maar dat kende hij. Secretus. Ook hij had zijn demonen gehad op Zweinstein. Een eenzame tijd. Zijn hele leven was een eenzame tijd. En het zou enkel eenzamer worden zodra hij Perkamentus vermoordde. Hij wilde het wel uitschreeuwen van frustratie door de belofte die hij had gemaakt, maar daar was het nu niet het juiste moment voor. Het zou enkel meer vragen oproepen bij juffrouw Leeflang, die hem vast nog kon horen. En ze zat vast al met tientallen vragen omwille van hetgeen ze die avond had gezien.

Hij stopte even en draaide zich om. Ze stond nog steeds op de plek waar hij haar had afgesnauwd. Haar ogen naar de grond, denkend, waarschijnlijk probeerde ze uit te puzzelen wat er allemaal aan de hand was. Haar blonde haren leken te schijnen in het maanlicht. Ze was het enige lichtpuntje op het pad naar de Zwijnskop. En in tegenstelling tot hijzelf, was ze knap. Ze had geen last van vettige haren of een reusachtige neus. Haar houding was volwassener dan die van leeftijdsgenoten – al zij het ietwat dromerig. Ongeacht hoe ze stond, met haar rug recht en hoofd omhoog – het leek altijd alsof ze ergens anders was, alsof ze vluchtte van de realiteit. En toch werd ook zij gepest. Hij wist hoe wreed jonge mensen konden zijn. Ze kozen altijd die mensen die ze niet begrepen. En van Loena begreep niemand iets, zelfs hij niet.

Ze kon wel een exacte tegenpool van hem zijn – hij duister, zij licht – hij altijd gemeen, zij altijd aardig – hij een realist, zij een eeuwige dromer... Maar ze had iets met hem gemeen, dat kon hij zien aan hoe ze wachtend op het pad stond. Hij wist niet eens waarop ze wachtte. Verveelde ze zich? Niet veel tieners werden door hun ouders meegesleurd naar donkere kroegen in het midden van de nacht en vervolgens in hun eentje achtergelaten om te wachten tot vader terugkwam. Het was ook een vorm van verwaarlozing, erkende Severus. Hij zag aan haar dat ze eenzelfde kwelgeest gemeen hadden met elkaar.

Eenzaamheid.

Hij aarzelde. Maar zijn voeten wilden niet verderstappen zonder het te vragen.

“Gaat je vader er geen problemen van maken als je niet in de Zwijnskop bent?”

Hij zag hoe ze opkeek en haar hoofd schudde.

Severus zuchtte. Hij moest wel gek zijn.

“Kom dan.”


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Vanbinnen


Zweinsveld was verlaten. Zelfs in de Drie Bezemstelen was er geen teken van leven te bekennen. Het was echter een warme en windstille nacht en het verbaasde Severus dat er niemand anders op straat was. Er was helemaal niemand behalve hijzelf en juffrouw Leeflang.

Ze leek echter niet geïnteresseerd in de winkels of in de afwezigheid van andere tovenaars en heksen. Haar blik was gericht op de sterren en schoot af en toe een andere richting uit als er een uil voorbijvloog. Severus hield haar nauwlettend in de gaten. Ze was met hem meegekomen op zijn wandeling en hij had verwacht dat ze hem de oren van het hoofd zou kletsen over zaken waar hij niets van wilde weten, maar ze was muisstil. Severus durfde het amper toe te geven, maar ze was aangenaam gezelschap. Toch zeker zolang die stilte zou aanhouden.

Ze kwamen aan de rand van Zweinsveld en enkel de paden naar het Krijsende Krot en Zweinstein lagen voor hen.

“Wil je terugkeren?”

Loena schudde haar hoofd. “Vader kennende, is hij nog wel even bezig. Ik verkies wandelen boven wachten in de Zwijnskop.”

Voor Severus maakte het niet veel uit, maar hij betrapte zichzelf er niet op tijd op dat hij interesse had en vroeg: “Wat voor zaken heeft je vader eigenlijk in de Zwijnskop?”

Loena leek het echter helemaal niet erg te vinden dat hij haar een vraag stelde en ze antwoordde in haar rustige en dromerige stem: “Complottheorieën uitdokteren. De heks die hij nu is aan het spreken zou meer weten over de contacten tussen Droebel en de Duistere Heer. Volgens haar heeft Droebel al een jaar lang contact met de Duistere Heer en hebben ze beiden afgesproken om niet te erkennen dat hij is teruggekeerd. Dat is ook waarom Omber Verweer heeft gegeven dit jaar – om ons dom te houden, zodat de Duistere Heer geen nieuwe generatie tovenaars hoeft te bevechten eens hij de macht grijpt.”

Severus wilde haast dat hij niets had gevraagd.

“Dat geloof je zelf toch niet?”

Loena haalde haar schouders lichtjes op en draaide haar hoofd naar haar professor om hem in de ogen te kijken. “Het zou toch kunnen, niet? Ik vond het alleszins vreemd dat we geen degelijke lessen in Verweer kregen, net nu de Duistere Heer was teruggekeerd. Denkt u dan niet dat het een complot was?”

“Ik denk dat Droebel zodanig bang was voor de waarheid dat hij dacht dat als hij hard genoeg geloofde dat de Duistere Heer niet was teruggekeerd – het ook echt zo was.”

Loena knikte begrijpend en keek dromerig om zich heen.

“Het is jammer dat de Duistere Heer terug is. Iedereen zit nu binnen. Anders zouden de mensen misschien naar buiten durven komen om te genieten van deze mooie nacht. Alsof er nu een Dooddoener op straat zou wandelen...”

Severus kon het niet laten om lichtjes in zichzelf te glimlachen. Hij had bijna zin om te zeggen: “Kijk dan eens naast je.” – maar kon zich nog net bedwingen.

Terwijl ze over het pad wandelden, leken ze beiden geen woorden nodig te hebben om te weten waar ze heen wilden. Zodra ze een tweesplitsing bereikten, sloegen ze beiden naar links af, waar het Krijsende Krot op hen wachtte.

Er stonden veel bomen langs het pad en Loena keek weer naar boven. Ze vond het fascinerend hoe de sterren bewogen boven de bladeren.

Severus was er maar net op tijd bij toen ze struikelde over een losliggende tak en ving haar onhandig op. Voor een moment leek ze verschrokken, maar ze veranderde al snel weer in haar dromerige zelf toen ze rechtkwam en Severus haar weer los liet.

“Ik keek niet waar ik liep,” verontschuldigde ze zich.

“Dat zou je beter wel doen,” merkte Severus op, maar in tegenstelling tot andere keren dat hij iemand ergens op berispte, klonk hij ditmaal niet boos of verveeld.

“Als ik dat wel deed, zou ik zoveel andere zaken missen,” antwoordde Loena glimlachend terwijl ze zich opeens realiseerde dat haar professor vanavond zoveel anders leek dan gewoonlijk op Zweinstein. “Ik vind u wel leuk wanneer u dronken bent.”

Severus voelde zijn wangen rood worden en keek haar enigszins gefrustreerd aan. “Juffrouw Leeflang, ik weet niet waardoor u het niet merkte, maar ik ben heus niet meer dronken!”

Loena moest opeens lachen. Severus had haar nog nooit horen lachen en het klonk een tikje vreemd, alsof ze het zelf ook niet al te vaak deed. Ze had echter gemerkt hoe zijn toon tegen haar was veranderd. Waar hij haar het grootste deel van die avond met “je” had aangesproken, noemde hij haar weer “u” – zijn manier om afstand te creëren waar er geen afstand was. Ze vond het best grappig. “In dat geval vind ik u ook leuk wanneer u niet meer dronken bent!”

Nu steeg helemaal het schaamrood naar Severus’ wangen. Hij leek slecht bestand tegen haar eerlijkheid en zweeg terwijl ze verder wandelden tot aan de hekken van het Krijsende Krot.

Ze hoefden geen woorden met elkaar te wisselen en gingen zitten op een houten bankje dat op een heuveltje stond, goed verlicht door de maan en met een mooi uitzicht over het Krijsende Krot en een deel van het Verboden Bos.

Severus was weer diep in gedachten verzonken. Hij wilde het zichzelf niet toestaan om stil te staan bij Loena’s woorden. Ze vond hem leuk. Het vulde hem met onzekerheid. Hij hield niet van dat gevoel en zeker niet in combinatie met het gevoel van onmacht dat hij had gehad sinds hij de belofte aan Perkamentus had gemaakt. Ze was zelf ook wel leuk, vond hij. Hij snapte zelf niet waar hij dat gevoel vandaan had gehaald. Misschien was er toch nog meer invloed van de alcohol op zijn gemoed dan hij zelf vermoedde. Dat moest het zijn. Het was gewoon de schuld van de alcohol.

Loena zat naast haar professor en voor haar was dat heel speciaal. Er was een band nu, dat voelde ze. Zelfs haar professor kon dat nu niet ontkennen. Ze keek voorzichtig vanuit haar ooghoek naar hem en zag hoe hij weer redelijk ineengekrompen zat. Hij had zonet rechtop gelopen, met zijn hoofd hoog en trots. Nu was zijn rug krom, alsof hij het koud had – maar daarvoor was het in feite veel te warm. Wat er ook door zijn hoofd spookte die avond, het was weer teruggekomen en viel hem lastig. Weeral had ze met hem te doen en ze vroeg zich af hoe ze hem kon helpen – als ze dat al kon.

Hij voelde haar ogen op hem branden en keek haar aan, enkel om te zien hoe ze snel haar ogen weer afsloeg en haar blik op iets anders rustte. Hijzelf deed hetzelfde. Hij verbood zichzelf om haar aan te gapen – ook al moest hij toegeven dat ze het interessantste was wat hij die zomer had gezien. Maar met iedere seconde die passeerde, vreesde hij meer en meer dat hij zich nog zou gaan hechten aan het vreemde kind. Het was haar eigen schuld dan, zij stond het toe.

“Professor,” Loena draaide zich weer naar hem toe en keek hem direct aan. Haar ogen leken de zijne vast te grijpen en niet los te laten en haar stem had nog nooit zo vastberaden geklonken in zijn oren. “Er zit u iets dwars.”

Severus zweeg. Hij hoefde daar geen antwoord op te geven – het was immers geen vraag.

Loena keek met spijt toe hoe hij zijn blik weer afwendde en naar het Krijsende Krot staarde. Ze had zich voorbereid op een scherpe opmerking of zelfs een belediging, maar zijn stilzwijgen had ze niet verwacht. Dit was enkel een teken dat hem ook echt iets dwars zat.

“Het is niet fijn om u zo te zien, professor,” vervolgde ze stiller en haar stem van medeleven deed hem rillen.

“Kijk dan niet,” reageerde hij kort, maar belange niet zo scherp als hij gewoonlijk deed.

“Als er iets is...” Ze weigerde het om het nu al op te geven. “Mag u me altijd zeggen wat er scheelt. Of me tenminste zeggen hoe u u voelt, dat lucht op.”

“Ik betwijfel het.”

“Probeer het dan!” drong Loena aan. “Wat voelt u op dit moment?”

Severus keek haar aan. Hij kon het niet geloven dat hij het serieus overwoog om haar te vertellen wat er in hem omging. Maar iets aan haar trok hem naar binnen en overtuigde hem ervan om haar te vertrouwen.

“Ik voel woede,” zei hij stil en hij sprak langzaam, alsof het hem veel moeite kostte om zijn emoties te analyseren. “Onbegrip. Verdriet. Haat. Paniek. Liefde. Ongeduld. Eenzaamheid. Trouw. Angst.”

“Wow,” reageerde Loena toen hij klaar was en ze staarde hem met grote ogen aan. “Dat is erg veel om in één keer tegelijkertijd te voelen. Als ik dat allemaal tegelijkertijd zou voelen, zou ik ontploffen! U moet wel een heel rotte vakantie hebben!”

“Inderdaad,” zei hij kort.

“Mag ik vragen hoe het komt?”

“Vragen mag, maar antwoorden doe ik niet.”

Loena leek hier helemaal niet moeilijk over te doen en ging gewoon verder. “Denkt u dat u het weer allemaal te boven komt?”

Severus zuchtte. “Ik heb geen keuze.”

De blik die ze voor haar professor had, was een van ontzag. Hij was kennelijk veel complexer dan ze zich ooit had ingebeeld. Ze had altijd wel geweten dat hij complex was, maar na vanavond was ze er zeker van.

“Wat voel jij dan?” vroeg hij haar. Hij wilde niet te lang bij zijn eigen gevoelens blijven stilstaan.

“Bezorgdheid. Medeleven. Ontzag,” antwoordde ze eerlijk en een tikje sneller dan Severus had gedaan. “Voor u.”

Voor een moment had Severus gevreesd dat ze die zaken voor hem voelde, maar ze had het zelf al bevestigd. Het was een tikje angstaanjagend, maar anderzijds wilde hij meer... Maar meer wat? Hij wist zelf niet waar hij naar verlangde, maar hij liet zijn schild laag op dit moment.

“Dat is vriendelijk van je, Loena,” zei hij zacht en Loena keek hem verbaasd en met grote ogen aan. Toen hij besefte hoe hij haar had genoemd, verbeterde hij zich snel. “Juffrouw Leeflang, bedoel ik!”

Ze leek het echter niet erg te vinden en legde haar hand op zijn arm. “Dat geeft niet, professor. U mag me Loena noemen. Er zijn niet veel mensen die me zo noemen.”

Hij keek naar haar hand die op zijn arm lag en snapte het. Lijpo. Zo noemde haast iedereen haar. Alsof ze haar wilden verbieden zichzelf te zijn door haar een andere naam te geven. Net zoals ze hem Secretus hadden genoemd.

“Severus,” zei hij opeens. “Tijdens de vakantie ben ik geen professor.”

Loena’s hart zwelde op van vreugde toen hij dit zei. Ze wist het nu wel zeker: ze had er een vriend bij. Ze keek hem aan en besefte dat ze van geluk mocht spreken dat ze hem zo mocht zien – zo menselijk.

Al wilde ze haar hand niet van zijn arm nemen, ze deed het toch. Wat ze nu met hem had bereikt, wilde ze niet riskeren door hem weg te schrikken. Daar leek ze erg goed in te zijn – mensen wegschrikken.

“Ik hoop dat u zich snel weer beter voelt, professor – ik bedoel – Severus.”

Zowel voor Loena als voor Severus was het heel onwennig. Ze zwegen even, totdat Loena iets bedacht.

“Uw initialen zijn hetzelfde! SS! De mijne ook! LL!” Voor een moment herinnerde ze zich een artikel over numerologie dat ooit in de Kibbelaar had gestaan en probeerde ze te herinneren wat het artikel ook alweer had gezegd over mensen die twee dezelfde initialen hadden... Tot ze zichzelf eraan herinnerde dat dit soort vage uitspraken mensen vaak verwarde. Het was door uitspraken als deze dat ze keer op keer mensen wegschrok en ze wenste al gauw dat ze het niet had gezegd.

Maar toen ze haar professor verontschuldigend aankeek, zag ze iets wat ze nog nooit eerder had gezien: hij grijnsde. Het was geen gemene of ironische grijns – hij moest echt lachen om hetgeen ze had gezegd en ze voelde een stroom van opluchting door haar heen gaan.

“Loena, je bent raar,” glimlachte hij en Loena voelde hoe haar hart even klopte in haar keel. Zijn glimlach deed rare dingen met haar maag en ze wist niet hoe ze dat kon verklaren. Het leek alsof iemand haar maag uitwrong alsof het een spons was. Ze had nog nooit zoiets gevoeld en ze bloosde.

“Severus,” zei Loena en ze vond het nog steeds uitermate vreemd om zijn voornaam te mogen gebruiken. “U bent leuker als u lacht. Dan lijken uw ogen minder kil.”

Haar eerlijkheid had weeral een verrassend effect op hem – weeral moest hij ervan blozen en hij kon zich niet herinneren wanneer hij dat de laatste keer nog eens had gedaan – hij, de Occlumens zonder emoties. Het was vast en zeker de alcohol die nog in zijn bloed zat.

Loena zelf keek ook blozend weg en Severus vroeg zich af wat hij in haar had losgemaakt. Ze leek graag bij hem te zijn – een gevoel dat langzaamaan wederzijds werd. Hij bestudeerde haar blonde haren in het maanlicht en voelde zijn maag samenspannen toen hij de mooie lelie in haar haren zag. Hij herkende het lichtjes misselijkmakende gevoel en slikte.

Dit gevoel was gevaarlijk. De lelie in haar haren herinnerde hem aan Lily. Aan hun verloren vriendschap en hoe hij nog steeds niet over zijn vernedering in de liefde was. Loena was Lily niet, ze leek amper op haar... Maar toch voelde hij iets wat hij zonder twijfel herkende als verliefdheid.

Het domste gevoel dat een professor voor een leerling kon hebben. Dat had hij altijd geweten, maar nog nooit zelf meegemaakt – tot nu. De alcohol – probeerde hij zichzelf wijs te maken, maar iedere zenuw in zijn lichaam vertelde hem iets anders. Hij was verliefd. Hij had het zelf toegelaten. Nu moest hij het onder controle krijgen, wegwerken en vergeten.

Toen Loena terug naar hem keek, zag ze dat zijn blik weer serieus stond en hij terug naar het Krijsende Krot keek. Ze wilde zijn hand vastnemen, kijken of hij dan weer naar haar zou glimlachen, maar kon zich bedwingen. Dat was geen gepast gedrag voor een student – zelfs als het vakantie was.

Vanbinnen speelden gevoelens die Loena helemaal niet herkende. Ook bij Severus speelden gevoelens, maar hij deed zijn uiterste best om ze te houden waar ze waren: vanbinnen in zijn hart. Hij mocht het niet aan Loena laten blijken. Loena wilde haar eerlijke zelf zijn en zeggen hoe leuk ze hem vond, maar voor één keer kreeg ze de waarheid niet over haar lippen.

Ze zaten samen in stilte voor wat minstens een uur was maar veel langer leek. Loena schrok toen ze de patronus van haar vader zag naderen en haar maag kromp bij de gedachte dat ze Severus weer moest verlaten.

Severus sprong op en greep zijn toverstaf toen hij iets zag naderen, maar Loena legde haar hand op de zijne en duwde voorzichtig zijn hand naar beneden. “Het is mijn vader,” legde ze kort uit terwijl de patronus naderde.

Severus herkende het dier pas toen het enkele meters voor hen stond. Loena’s vader had een eekhoorn als patronus. Het verbaasde Severus dat de man communiceerde via patronus, naar zijn weten deed enkel de Orde van de Feniks dit nog.

“Loena,” sprak de eekhoorn-patronus. “Waar zit je? Het is tijd om te gaan.”

Loena trok haar eigen toverstaf terwijl ze tegen de patronus zei: “Ik kom er al aan – geef me tien minuutjes.” Vervolgens zei ze: “Expecto Patronum!” en haar eigen patronus schoot ervandoor met de boodschap.

Severus keek verward toe – waar had zij geleerd een patronus op te roepen of ermee te communiceren? En wat was haar patronus geweest? Het was klein en snel geweest, maar had geen duidelijke vorm aangenomen tot het dier al te ver weg was om te herkennen.

“Ik vrees dat ik moet gaan,” zei Loena een tikje verlegen terwijl ze haar toverstaf achter haar oor stak. “Ik vond het fijn. Ik had me nog niet zo vermaakt deze zomer.”

Severus knikte. “Ik dank je voor je gezelschap. Zonder jou... had ik waarschijnlijk mijn roes kunnen uitslapen in de goot.”

Het was geen aangename waarheid om toe te geven, maar het was wel zo. De avond was heel anders verlopen dan hij had gedacht, maar hij was er niet rouwig om.

“Zorg goed voor jezelf, Severus,” zei Loena terwijl ze opeens spontaan zijn hand vastnam. “Ik kan al niet meer wachten tot het weer september is!”

Severus had niet de kans om iets terug te zeggen, want voordat hij zijn mond kon openen, nam ze zijn schouders vast en drukte ze een kus tegen zijn wang, waarna ze zo snel als ze kon zich omdraaide en het op een rennen zette.

Severus slikte terwijl hij met zijn vingers zijn wang betastte. Wat hij nu vanbinnen voelde, kon hij niet omschrijven, maar hij wist wel dat het gevoel erger werd met iedere stap die ze verder van hem vandaan zette.



“Waar zat je?”

Xenophilius wachtte ongeduldig aan de ingang van de Zwijnskop en Loena was uitgeput van het rennen toen ze voor hem stopte.

“Ik was bij een vriend,” antwoordde ze simpel.

Xenophilius knikte, nam haar bij haar hand en ze Verdwijnselden. Een moment later stonden ze in de woonkamer van hun huis en Xenophilius stapte meteen naar de tafel, waarop hij enkele rollen perkament liet vallen.

“Goed. Nu, je raadt nooit wat ik allemaal te weten ben gekomen vanavond! Er zijn wel...”

Loena’s vader babbelde honderduit verder, maar voor een keer luisterde Loena niet. Ze knikte wel, maar de woorden drongen niet tot haar door. Uiteindelijk maakte ze zich weg met een excuus dat ze moe was en rende ze de trappen op naar haar slaapkamer. Eenmaal binnen, liet ze zich op haar bed vallen en keek ze naar het plafond, waarop de pas getekende gezichten van haar vrienden haar leken te groeten.

Ze glimlachte. Morgen zou ze nog een gezicht toevoegen.


RE: Vleermuizen en Radijsjes - CartoonJessie - 28/08/2020

Zwart



De gezichten van Ginny, Marcel, Harry, Ron en Hermelien keken haar glimlachend aan. Haar vrienden. Maar niet langer de enige.

Met een potlood schetste ze een zesde gezicht erbij. Een gezicht dat nog vers in haar geheugen stond omdat ze de nacht ervoren een aantal uren met hem had doorgebracht. Haar professor, Severus Sneep, een man die zo enorm gehaat werd door de meeste leerlingen, dat geeneen van hen ooit zijn andere kant had gezien. Maar Loena wel.

Het was toeval – of misschien gewoon het lot – dat ze hem dronken had aangetroffen in de Zwijnskop. Maar in de uren die erop waren gevolgd, had ze een kant van hem gezien die geen andere student ooit voor haar had gezien – daar was ze zeker van.

“Severus,” mijmerde ze zijn naam en haar maag kromp weer eens samen. Langzaamaan begon ze zich te beseffen wat dat gevoel betekende. Het voelde aan alsof er vlinders in haar buik zaten. Ze had al zo vaak die uitdrukking gehoord – maar nog nooit de vlinders gevoeld. Ze waren er echt, daar was Loena van overtuigd. Wat anders kon haar maag zo van streek maken?

Terwijl ze hem tekende, kwamen beelden van hem in haar boven. Haar wangen waren rood van inspanning terwijl ze hem tekende. Zijn wenkbrauwen, even zwart als zijn haren en mogelijks het meest expressieve deel van zijn gezicht, stonden meestal gespannen en gefronst, maar niet op haar tekening. Ze waren ontspannen – wat enkel het geval was als hij glimlachte. Zijn ogen waren zwart als tunnels, met slechts één lichtpuntje. Gisteren waren zijn ogen zoveel meer open geweest dan ze zich kon herinneren van op Zweinstein. Zijn gigantische neus was het moeilijkste om te tekenen. Het was misschien het meest favoriete deel van zijn gezicht voor Loena. Zo gigantisch groot dat het haast onmogelijk was dat dit van nature zo was. Had hij misschien op jonge leeftijd een ongeluk gehad met een gebroken neus als gevolg? Dat zou ook verklaren waarom zijn neus een haakvorm had. Loena mijmerde verder over zijn lippen terwijl ze zijn mond tekende. Dunne lippen, die sierlijk in een glimlach konden krullen – zij had het als enige gezien. Zijn glimlach had haast een magische kwaliteit, dat wist Loena, want hoe anders kon één glimlach zo een effect op haar hebben? Zijn duistere haren die als gordijnen het grootste deel van zijn gezicht verhulden – haast verborgen, alsof hij niet eens gezien wilde worden. Het stemde Loena treurig om zijn haren te tekenen. De stijle, zwarte haren leken hem verdrietiger te maken. Bijna tragisch. Zelfs als hij glimlachte.

Nadat haar eerste schets af was, spendeerde ze de rest van de voormiddag met het verven van de tekening op de muur. Ze deed dit met zoveel overgave dat ze al snel zwarte verf op haar neus en handen had.

Toen ze eenmaal klaar was, zette ze zich op haar bed neer en keek ze naar hetgeen ze getekend had. De tekeningen van haar andere vrienden interesseerden haar voor het moment niet. Ze dacht liever aan Severus en probeerde zich in te beelden wat hij nu was aan het doen – maar ze kon zich niets bedenken. Eigenlijk kende ze hem nog steeds niet – toch niet zoals ze zou willen. Zou hij thuis zijn aan het lezen? Of toverdranken aan het brouwen? Zou hij mogelijks dichten? Ze vond wel dat hij dichterlijke kwaliteiten had met momenten, zeker als hij sprak over toverdranken in zijn les. Misschien had hij een dichterlijke ziel – dat verklaarde dan ook zijn tragische kapsel, volgens Loena.

Na een uurtje gemijmerd te hebben over haar geliefde professor, besloot Loena naar buiten te gaan. Het zonnetje straalde en het was weer een mooie zomerdag. Buiten kon ze verderdromen over haar professor, zo lang als ze wilde.

“Ik ga naar buiten,” zei ze tegen haar vader toen ze de keuken passeerde.

Xenophilius keek even op van de keukentafel, waar hij wanordelijk enkele perkamentrollen had opgestapeld en druk kribbelde in de marges van een oude rol.

“Ok liefje,” zei hij terwijl hij afwezig naar haar opkeek. Loena stapte naar buiten, maar hoorde enkele secondes later de deur weer opengaan en ze draaide zich om. Haar vader stond in de deuropening en keek haar aan. Hij wees met zijn vinger naar haar en zei: “Liefje, je neus is zwart.”

Snel voelde ze met haar beide handen aan haar neus en inderdaad – er zat nog wat verf op. Dezelfde verf die ze had gebruikt om de lange haren van Severus in te kleuren.

“Geeft niet,” mijmerde Loena terwijl ze haar handen weer liet zakken. “Ik laat het zo. Dan heb ik wat om over na te denken.”

Haar vader stond niet te kijken van haar vreemde antwoord – in zijn ogen was er niets vreemds aan, niet als je het vergeleek met de verhalen die soms in de Kibbelaar stonden. Hij haalde even zijn schouders op en stapte daarna weer naar binnen.

Loena zette zich in de schaduw van een grote boom in hun tuin neer en keek naar de wolken die voorbijdreven. Al waren ze wit, Loena zag enkel de zwarte ogen en haren van de man op wie ze die nacht verliefd was geworden.